#vertaalde literatuur
Explore tagged Tumblr posts
Text
“ik kan tegen niemand zeggen dat ik hier mijn hele leven op heb gewacht en dat ik dat kan omdat ik uitverkoren ben om te wachten. Als ik het kon, zou ik het zeggen. Zeggen: schep mij en herschep mij. Jij hebt de vrijheid om het te doen en ik heb de vrijheid om het je te laten doen want kijk eens, kijk eens. Kijk eens waar je handen zijn. Nu.”
Jazz — Toni Morrison.
0 notes
Text
EEN BOODSCHAP IN ZEVENTIEN LETTERGREPEN
Eigenlijk weten ze daar in het land van de rijzende zon pas echt wat dichten is. Om in een paar lettergrepen en enkele regels neer te schrijven wat leven is. Niet onterecht noemen ze hun land zelf Nippon: de oorsprong van de zon. Japan is het oosterse Eden, de plek waar de wereld is ontstaan. Het beloofde land in het verre oosten. In die bakermat is het zaad ontkiemt, daar ligt de bron, speelt het boek Genesis zich eigenlijk af. Dat is zoals de Jappen zichzelf hoog achten, maar de wens is de vader van de gedachte. En om dat geloof in zichzelf fier te houden, met de vlag in top, wordt de wil in poëtische woorden uitgesproken. En er weinig lettergrepen aan vuil gemaakt, want eenvoud is meervoud.
De tanka is een lyrisch gedicht zonder bedoeld rijm of vastgestelde maat. Het verwoordt hoe een natuurindruk en een eigen beleving elkaar vinden; met elkaar een gedicht vormen. Daaruit is de haiku ontstaan. Deze drukt, in de klassieke vorm, een ogenblikervaring uit, soms gelinkt aan en geïnspireerd door zen. De haiku is een vingerhoed vol emotie, waarin weinig ruimte is voor ontledingen en benaderende omschrijvingen. De Japanner is een meester in het kort verwoorden van een gevoel, het op scherp zetten van een impressie. Hij heeft weinig omhaal nodig om zich spitsvondig uit te drukken. Het is te vergelijken met de westerse light verse. Hoewel de oosterse dichter behagen schept in het opstellen van een tanka of haiku heeft het meer waarde dan ons plezierdichten met die lichte, speelse toon. De haiku mag dan fantasierijk zijn en luchtig lijken, het is een serieuze tak van sport.
"De positie van de haiku in onze literatuur is te vergelijken met die van de aquarel in de beeldende kunst", lees ik in het voorwoord van dichter en publicist Maarten Mourik tot de drietalige bundel 'Maren in de wind'. In de bundel met op de haiku gebaseerde poëzie is Duitstalig werk afgedrukt van Hugo Ernst Käufer. In het Nederlands en Fries vertaald door Gerhild Tóth-van Rooij. In de Friese titel komt de strekking van het boek, daterend 1996, het meest tot de verbeelding sprekend uit: De wyn boadskippet. "De Japanse haiku is in hoge mate evocatief", schrijft Mourik verder, "- ook hier ligt een parallel.met de aquarel voor de hand - waarbij zelfs het timbre van de woorden van belang is." De westerse haiku zal nooit kunnen voldoen aan de Japanse traditionele regels, is Mourik van mening, maar hoeft daardoor kwalitatief niet minder te zijn.
'Die Kirchenglocke / vom nahen Dorf herüber / zeigt das Sterben an - De klok van de kerk / in het dorp tegenover / verwijst naar sterven - De tsjerkeklok fan 't / doarp in eintsje fierderop / wiist it stjerren oan'
Käufer en Mourik zijn inmiddels overleden, maar Tóth-van Rooij is nog springlevend. Zij maakt zich nog voortdurend sterk voor deze vorm van poëzie. Over de kunstenaar werd in 1996 al geschreven dat met haar gelijkgezinde herdichting van het werk van Käufer ze niet alleen haar eigen dichterlijke potentie, maar ook de poëtische legitimatie van de westerse haiku bevestigd. Want het is natuurlijk geen sinecure om het Duits met al zijn taaleigenaardigheden over te zetten in de Nederlandse taal met tegengestelde betekenissen. Niet iedere uitdrukking of elk woord kan een-op-een met dezelfde strekking en betekenis van de ene taal in de andere worden overgezet. Er kan aan inhoud en relevantie verloren gaan. Beeldend kunstenaar en auteur/vertaler Gerhild Tóth weet het echter zo te bewegen dat de betekenis een nieuwe waarde krijgt. De taal als het ware is gerecycled en de haiku opnieuw kan worden beleefd, een eigen gevoel krijgt in de andere taal. In het Fries heeft de poëtische bewoording zelfs nog een dimensie meer.
'Erster Frost mahnt schon / dass die Erde genug hat / von all dern Reifen - Eerste vrieskou maant / dat de aarde genoeg heeft / van al het rijpen - Earste froast moannet / dat de ierde har nocht hat / fan al it rypjen'
In de Duitse moedertaal van Käufer bulderen de woorden uit de roerende regels. Donderend als Bachs koren en gezwollen bij Beethoven en Mendelssohn-Bartholdy. De taal leent zich voor een klassieke barse benadering waarin de herinnering de opmaat is. En omdat deze in de mond van de dichter zijn gelegd, het de spraak is die hij dagelijks bezigt, zijn die woorden gekozen die het meest schurken tegen de emotie. Dat te vertalen in het vlakke Nederlands is bijna als vloeken in de kerk. Tóth weet daar toch alles uit te halen en vanuit het platte vlak de taal naar een hoger plan te schrijven. De emotie is vertaald maar heeft aan kracht nauwelijks een letter verloren. Het Fries heeft dan weer meer energie en dynamiek. Daarin klinkt de ontroering van Käufer beter door. Daar schuurt de bewogenheid met doen en laten het best.
'Botschaften im Wind / den gestutzten Kopfweiden / wächst schon neues Haar - Maren in de wind / op gestutte knotwilgen / bot al nieuwe waas - De wyn boadskippet / oan skoarre stobbewylgen / waakst alwer nij hier'
Käufer woont afwisselend in Bochum en Sint Jacobiparochie, en deze aan elkaar ongelijke omgevingen echoën in de verzen. Zit hij in Duitsland tussen de huizen bij de industrie, op het Friese land overziet hij het noorderleech en loopt over de waddendijk. Dat verschil in zijn geeft de haiku een bijzonder persoonlijke tint. Past het Duits perfect aan het Ruhrgebied, de Friese taal is terecht in de Waadhoeke. Het Nederlands staat daar tussenin als overgang en om het doel en de betekenis duidelijk te maken. "Een gedicht is meer dan de som der woorden," schrijft Tóth in de aftiteling van de bundel, "en meer dan de letterlijke betekenis van op zichzelf staande regels. Een gedicht is een geheel, waarin metafoor, ritme en klank van gelijk belang zijn." Het is dus niet alleen de talige vertaling die ertoe doet, het is zeker ook de cadans die van belang is. Meer nog de melodie dan de taal is wat het gedicht zo leesbaar maakt. De strikte schrijfvorm en opbouw van de haiku maakt dat wel van de letterlijke vertaling moet worden afgeweken. Dit om het aantal lettergrepen en de opgeroepen beelden te behouden. En niet iedere uitdrukking heeft in de verschillende talen eenzelfde betekenis. "Een enkele keer leidde een andere woordkeus tot een sfeervoller klankbeeld."
'Nach der letzten Flut / im Sand Möwenfedern und / Plastikgerümpel - Na de laatste vloed / 't zand vol meeuwenveren en / verfrommeld plastic - Nei de lêste floed / yn 't sân seefûgelfearren / en fodzich plestik'
Vertalen is een avontuur vindt Tóth, daar er verschillen in gedachten en beelden zijn tussen het Duits, het Nederlands en het Fries. Deze verschillen benadrukken het unieke en onvervangbare van elke taal. En wist Gerhild Tóth in woorden niet de juiste sfeer te pakken, dan kon zij zich in getekende beelden uitdrukken. Hoewel in abstracte tekeningen gevat wordt er een werkelijk gevoel mee overgebracht.
'Botschaften im Wind' is een bijzondere bundel, waarin volkse en landseigen eigenaardigheden samenkomen. Waarin talen om elkaar draaien maar zich in het uitdrukken van gevoel kunnen vinden. "Tijdens het vertalen besefte ik," sluit Tóth af, "hoe bijzonder het is om een ander cultuurgoed te benaderen vanuit de taal en de traditie waarmee wij het meest vertrouwd zijn." 'Maren in de wind', 'De wyn boadskippet'. Een bundel met een missie die niet mag vervliegen in een bries.
Botschaften im Wind - Maren in de wind - De wyn boadskippet. Haiku / Tanka. Hugo Ernst Käufer, Gerhild Tóth-van Rooij. Uitgeverij Van Brug Groningen, 1996.
0 notes
Text
Op 4 september in het Boeddhistisch Dagblad:
De dorre levens van de sertao
Vertaler uit het Portugees August Willemsen is bijna twintig jaar dood. Hij was mijn sleutel tot de Braziliaanse literatuur. Willemsen vertaalde zich suf.
De gloedvolle voor- en nawoorden bij de boeken van bijvoorbeeld Graciliano Ramos, Jao Guimaeres Rosa en Drummond de Andrade zijn legendarisch. De Portugees Pessoa deed Willemsen er even bij. Uiteindelijk dronk hij zich dood.
Het is moeilijk kiezen uit de schatkamer van hoogleraar Portugees August Willemsen, maar Graciliano Ramos is een lieveling, en niet alleen omdat hij de onafzienbare Braziliaanse sertao voor me definieerde.
De sertao, dat zijn de droge steppen waar broodmagere koeherders en rudimentair pratende inboorlingen van gemengd bloed meedogenloos en trefzeker hun wapens leegschieten op indringers, liefst het bevoegd gezag.
Graciliano Ramos kleedde zijn taal uit tot op het bot en ving zo in schaars overgebleven vocabulair de essentie van de sertao, in Brazilië ook een metafoor van de gelooide man op een tanig paard die vanonder een hoed met vlekken de gast langdurig nietszeggend aanstaart, mogelijk heel weinig denkend.
Kinderjaren, waarin de latere burgemeester Graciliano Ramos (zijn maatschappelijke functie) terugblikt op zijn jeugd, is zo mogelijk nog verbijsterender dan Dorre Levens. Het geheugen van Ramos voedt zijn vermogen in korte hoofdstukken een Brazilië levend te maken dat jaloersmakend overzichtelijk is - voor de blanke, welvarende auteur.
August Willemsen schreef een borend boek over zijn alcoholverslaving. Het heet: De Val. Samen.met Alcoholische Herinneringen van Jack London herlas ik het sinds mijn 35ste vaak.
Op die leeftijd realiseerde ik me dat ik een alcoholist was. Het lukte me niet meer korter of langer te stoppen met drinken. Twaalf jaar later kostten de gevolgen van deze verslaving me mijn huwelijk. Ik vertrok uit Amsterdam om me in Limburg langdurig te laten behandelen.
0 notes
Text
Thomas Bernhard en de nuttige mechanismen van levensonvermogen
De Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard (1931-1989) geldt tot vandaag als een monument van de Europese literatuur. In de jaren 80 en 90 is behoorlijk veel van zijn proza naar het Nederlands vertaald, maar enkele cruciale titels ontbraken nog. Dertig jaar na zijn dood wordt dit euvel eindelijk rechtgezet, want recent zijn maar liefst vier nieuwe Bernhard-uitgaves verschenen, toeval of niet maar telkens bij kleine eenmansuitgeverijen, alsof enkel zij bereid zijn om risico’s te lopen door het publiceren van vergeten meesters. Enerzijds komt Vleugels met drie novelles — Wandeling (1971), De dagschotelaars (1980) en Ja (1978) — en anderzijds levert IJzer met Houthakken (1984) een van Bernhards meest beruchte romans af. Het zijn vier bijzonder lezenswaardige teksten die niet alleen aantonen hoezeer Bernhards werk intrinsieke samenhang vertoont, maar ook hoe actueel en veelzijdig het is.
Traumatische jeugd
De oorsprong van een groot aantal van Bernhards geliefde thema’s is te herleiden tot biografische feiten. Dat het leven van de auteur goed is gedocumenteerd, is mede te danken aan de vijfdelige autobiografie die hij schreef tussen 1975 en 1982, een heuse goudmijn voor de literatuurvorser, hoewel hij het in eerste instantie enkel over zijn kinder- en jeugdjaren heeft en het niet altijd even nauw neemt met de waarheid. Van Die Ursache (1975), Der Keller (1976) en Der Atem (1978) tot Die Kälte (1981) en Ein Kind (1982) legt de auteur zijn ziel bloot en demonstreert zijn onovertroffen gevoel voor verfijnde doch gitzwarte humor. In bijna alle andere teksten verwerkte Bernhard elementen uit zijn autobiografie, soms overduidelijk (De neef van Wittgenstein, 1982 of Mijn prijzen, postuum verschenen in 2009), maar meestal aan de hand van subtiele verwijzingen zoals in De stemmenimitator, Vorst (1963), De kalkfabriek (1970) én de vier nieuwe vertalingen.
De belangrijkste gegevens over zijn leven zijn genoegzaam bekend: hij was een buitenechtelijk kind dat zijn biologische vader nooit heeft gekend, terwijl hij in de jaren 30 vooral werd opgevoed door zijn grootouders, in de buurt van Salzburg. Zijn grootvader Johannes Freumbichler — zelf een uiterst productieve maar miskende schrijver— wilde zijn kleinzoon klaarstomen voor het kunstenaarsbestaan. Hij gaf de jonge Bernhard muziekles, onderwees hem tijdens lange wandelingen en las hem voor uit Schopenhauer. Zijn grootvader inspireerde Bernhard tot een van zijn belangrijkste thema’s, zoals uitgewerkt in de drie novelles bij Vleugels: een ‘man van de geest’ (schrijver, wetenschapper, kunstenaar) blijft ondanks zijn miskenning op dwangmatige wijze werken aan een utopisch en onvoltooibaar ‘levenswerk’.
Begin jaren 40 schreef Bernhards moeder hem in aan een nationaal-socialistisch onderwijscentrum in Saalfeld. Twee jaar later, op zijn twaalfde, belandde hij op het zogeheten ‘Johanneum’, toen een Salzburgs Derde Rijk-jongensinternaat. Later trok Bernhard in zijn boeken en theaterstukken fel van leer tegen zijn vaderland, waarvan hij een jaar voor zijn dood beweerde dat het sinds de collaboratie met nazi-Duitsland nauwelijks was geëvolueerd. In de winter van 1949 liep Bernhard door een slecht verzorgde verkoudheid longtuberculose op. Bijna twee jaar lang zou hij doorbrengen in een sanatorium, een vruchtbare tijd bleek achteraf, want daar begon hij intens te schrijven. Ziekte — favorieten zijn raadselachtige longaandoeningen en ongeneeslijke waanzin — zou een ander fundamenteel thema worden in zijn werk.
Dat na een paar decennia radiostilte opnieuw vertalingen van Bernhards werk uitkomen, is niet alleen te danken aan het dertigjarige jubileum van zijn overlijden. Hoewel zijn oeuvre uitzonderlijk pessimistisch is, reikt het voor de hedendaagse lezer wel degelijk enkele handvaten aan. Zeker zijn begrip van de ‘filosofisch denkende mens’ — dat in een of andere vorm voorkomt in de vier nieuwe vertalingen — kan vandaag aanspreken: de eenzaat die een idiosyncratisch rijk van de geest opbouwt en zich vanuit zijn afgezonderde positie afzet tegen een vijandige wereld. In Houthakken werkte Bernhard deze levenshouding verder uit en voegde er zelfs een pantheïstische natuurvisie aan toe.
Wandeling
Wandeling is de perfecte introductie tot Bernhards oeuvre. Een naamloze ik-figuur wandelt twee keer per week met zijn vriend Oehler door Wenen, op maandag en op woensdag. Oehler praat onafgebroken en de ik-verteller citeert hem, rechtstreeks maar ook indirect. Voorheen ging de verteller enkel op woensdag met Oehler wandelen, want op maandag wandelde hij uitsluitend met hun gemeenschappelijke vriend Karrer, ‘een geniale mens’. Deze Karrer is echter krankzinnig geworden nadat hij in een kledingszaak broeken wilde kopen, broeken die de verkoper hem als Engelse kwaliteitsproducten aanprees, hoewel de gevoelige klant die obstinaat bleef zien als ‘Tsjecho-Slowaakse dumpgoederen’. Karrer zit sinds dit incident in Steinhof, een gesloten psychiatrische inrichting.
In Wandeling drijft Bernhard zijn compulsief meanderende stijl tot het uiterste. Dat doet hij aan de hand van een aangepaste vorm van de directe rede, maar dan zonder aanhalingstekens, een techniek die terugkomt in Ja en De dagschotelaars, zij het in een iets mildere vorm. Een anonieme ik-verteller komt zelf niet of nauwelijks aan het woord, maar reproduceert wat een tweede of derde personage heeft gezegd. Omwille van die verschillende niveaus in het vertelperspectief is het niet altijd duidelijk wie nu wat wanneer zegt, wat dan weer leidt tot gecompliceerde uitingen als ‘(…) zegt Karrer tegen mij, aldus Oehler tegen Scherrer’ en steeds terugkerende formuleringen zoals ‘zegt Oehler’ of ‘aldus Oehler’. Zo berekende iemand dat binnen het korte bestek van Wandeling dergelijke constructies bijna vijfhonderd keer voorkomen.
Zodoende krijg je een soort monologen, met overdreven lange, paginavullende zinnen die uitmonden in hoofdstuk- en paragraafloze tekstmonolieten. Sommige zinnen, hoe uitgesponnen ook, hebben het soortelijk gewicht van filosofische axioma’s. Een favoriet woord door het hele oeuvre heen is ‘zogenaamd’, waarmee Bernhard de twijfel om zich exact te kunnen uitdrukken alleen maar accentueert. Het bijna eindeloos spel van herhalingen en hyperbolen maakt dit proza soms een harde noot om te kraken. Een ondoordringbare woordenbrij wordt het echter nooit: vaak is één herlezing voldoende om alle zinsdelen mooi op hun plaats te laten vallen. Bovendien klinkt het prachtig: als er een auteur is die je best luidop leest, dan wel Bernhard (alle lof voor vertaalster Ria van Hengel, die een onwaarschijnlijke vlotheid en muzikaliteit in haar Nederlandse versie weet te bewaren).
Het belangrijkste thema in Wandeling is waanzin, krankzinnigheid ten gevolge van ‘diepgaand denken over de wereld’, een onderwerp dat Bernhard ook al meesterlijk uitdiepte in zijn debuutroman Vorst. Tijdens hun laatste wandeling, zo vertelt Oehler, liepen Karrer en hijzelf letterlijk vast op het denken van Ludwig Wittgenstein en Ferdinand Ebner: ‘Dat we die praktijk om van lopen en denken een enorme geestelijke inspanning te maken niet lang zonder schade konden voortzetten dachten we al wel (…).’ Wandelen doet denken, ‘lichaamsbeweging brengt geestesbeweging met zich mee’, ‘breinbedrevenheid’ om in Oehlers termen te spreken. De twee wandelaars besluiten dat oorspronkelijk denken niet langer tot de mogelijkheden behoort. Dat denken zelfs gevaarlijk kan zijn. Sterker nog, ze suggereren dat het kan leiden tot de dood. Wie niet gek aan zijn eind wil komen, moet tijdig zijn of haar denken afbreken.
De dagschotelaars
Koller teert al jaren op de riante schadevergoeding die hij van de hondeneigenaar, een rijke industrieel, kreeg. Sindsdien leeft hij uitsluitend ‘voor en naar de geest’, tot grote bewondering van de verteller, een bankemployé en Kollers voormalige schoolgenoot. Dagelijks maakt Koller een wandeling door het Wertheimsteinpark, zich het hoofd brekend over zijn levenswerk. Het keerpunt in zijn studie komt er wanneer hij op een dag, vele jaren nadat hij tot ‘de dagschotelaars’ behoorde, verstrooid afwijkt van zijn vaste pad en zich plots zijn filosofische vrienden van weleer herinnert. Dat hij in plaats van gewoontegetrouw naar de oude es te lopen, naar de oude eik was gelopen, noemt Koller ‘de gebeurtenis’. In een extatische finale slaagt Koller erin zijn eerste vier hoofdstukken, gebaseerd op de fysionomieën van telkens één dagschotelaar, aan de verteller uit de doeken te doen. Net voor hij aan het slothoofdstuk — getiteld ‘De dagschotelaars’ — toekomt, maakt hij een noodlottige val door te struikelen over zijn kunstbeen en sterft.
Met De dagschotelaars schreef Bernhard niet alleen een van zijn grappigste teksten, maar ook een van de grimmigste. Net als bijvoorbeeld Konrad in De kalkfabriek werkt Koller aan een wetenschappelijk onderzoek dat hij onmogelijk kan voltooien, en evenzo gaat hij er prat op de hele wereld te begrijpen. In die zin zin is De dagschotelaars een parodie op het traditionele idee van het genie. Het superwezen met een totale metafysische kennis, waar de romantici nog in geloofden, houdt in de late twintigste eeuw echter niet langer steek. Denken is ook hier, net als in Wandeling, niet zonder gevaar. De tragedie van dit soort genie is dat zijn denken hem overeind houdt, maar dat de prijs die hij hiervoor betaalt een totale terugtrekking uit de maatschappij is: ‘Maar je moest altijd met de geschiedenis als massa en tegelijk met het heden als massa afrekenen om te kunnen overleven, dat lukte volgens hem maar zeer weinigen.’ Isolement en afzondering zijn minstens even essentieel in Ja.
Ja
Bij Moritz thuis ontmoet hij geheel onverwacht ‘de Zwitser’, een ‘hooggekwalificeerde ingenieur en wereldberoemde bouwer van kerncentrales’, die voor zijn levensgezellin, ‘de Perzische’, via bemiddeling van Moritz, een huis wil bouwen op een uiterst onherbergzaam stuk grond. De verteller raakt steeds meer geïntrigeerd door de Perzische, met wie hij bovendien eenzelfde longziekte deelt en enkele hoopgevende, rustbrengende wandelingen maakt. De Perzische blijkt een gelijkgestemde ziel te zijn: ‘Ik was een net zoals zij verloren, uiteindelijk vernietigde mens’. Ze praten honderduit over Schubert, Schumann en Schopenhauer, in wiens De wereld als wil en voorstelling de verteller altijd leest wanneer hij niets anders verwacht dan een hem ‘in alle opzichten reinigend genoegen.’ Bij hun laatste wandeling verwijt de Perzische de verteller dat hij een absurde mens is.
Stilistisch en thematisch hoort Ja samen met Wandeling en De dagschotelaars. De verteller en de Perzische lijden aan een ‘anarchie in het hoofd’, een afwijking waardoor ze niet kunnen functioneren in een onvatbare en niet begrijpende wereld. De verteller verzucht dat er tegenwoordig geen filosofen meer bestaan, maar enkel ‘stompzinnige antisensibele filosofieherkauwers’: ‘Maar wat er wel is, is de filosoferende mens, zo’n filosoferende mens wil ik mezelf noemen en waarschijnlijk was ook de Perzische zo’n filosoferende mens.’ Denken kan hier — in tegenstelling tot in Wandeling en De dagschotelaars — houvast en soelaas bieden. Het zelfredzame type van de ‘filosoferende mens’ werkte Bernhard nog dieper uit in zijn roman Houthakken.
Houthakken
De verteller heeft de Auersbergers in meer dan twintig jaar niet gezien, maar wanneer hij onverhoeds over de drukke Graben slentert, loopt hij het koppel toevallig tegen het lijf. Diezelfde ochtend heeft de verteller echter ook vernomen dat een gemeenschappelijke vriendin, Joana, zich van het leven heeft beroofd. Desalniettemin nodigen de Auerbergers hem uit voor het diner, net omdat de acteur van het Burgtheater, die op die avond in Ibsens De wilde eend speelt, alleen dan kan langskomen en het diner bovendien al lang op voorhand was vastgelegd.
De hele soirée ontaardt al snel in een farce van hypocrisie, terwijl de verteller in gedachten de laatste twee decennia van zijn leven herbeleeft en zijn connecties met de andere genodigden uitvoerig onder de loep neemt. Eenmaal en met veel misbaar gearriveerd, creëert de Burgacteur een schrijnend momentum wanneer hij verontwaardigd uithaalt naar de hem steeds vileiner aanvallende dichteres Jeannie. De acteur gaat in de tegenaanval en stelt prompt dat hij verlangt naar het bos (net als de oude Ekdal in Ibsens De wilde eend) en beter af was geweest als houthakker: ‘[…] je helemaal aan het bos overgeven, dat is het altijd geweest, de gedachte niets anders dan zelf natuur te zijn. Bos, bomen, houthakken, dat is het altijd geweest.’
Houthakken behoort tot de zogenaamde ‘Künstler- oder Künste’-trilogie, samen met Der Untergeher (1983) en Alte Meister (1985, vertaald als Oude meesters), een drieluik waarin Bernhard de ‘geesteloosheid’ en ‘het dilettantisme’ van de Oostenrijkse cultuurmachtshebbers aan de kaak stelt en de waarde van cultuur in vraag stelt. Houthakken maakte van Bernhard (eindelijk) een schandaalschrijver. Voor zijn personages baseerde Bernhard zich ongegeneerd op historische figuren uit zijn directe omgeving, waardoor Houthakken zich onvermijdelijk laat lezen als een sleutelroman — de ondertitel is niet voor niets ‘Een afrekening’. Een van de figuren die zich meende te herkennen, Gerhard Lampersberg, stapte naar de rechter en Houthakken werd tijdelijk uit de handel gehaald, maar enkel in Oostenrijk en niet in andere Duitstalige landen, een feit dat Bernhards standpunten enkel versterkte en waarmee hij welbeschouwd zijn slag alsnog thuis haalde. Plots was Bernhard ironisch genoeg een publieke figuur, hoewel hij er alles aan deed zo teruggetrokken mogelijk te leven.
Zijn Wandeling, Ja en De dagschotelaars opgebouwd als monologen en vertonen ze een hoog ‘theater’-gehalte, in Houthakken drijft Bernhard die theatraliteit bewust ten top. Hoewel een roman, lijkt Houthakken meer dan eens een heuse theatermonoloog, die bij wijze van spreken zo op de planken kan. Eigenlijk mag dit niet verwonderen, want per slot van rekening was Bernhard een theaterauteur in hart en nieren: op minder dan twintig jaar schreef hij bijna evenveel theaterteksten, en ja, het zijn nagenoeg allemaal monologen. Tegelijk is de monoloog — geschreven in een bijzonder energieke en opzwepende stijl — volledig geïnternaliseerd: de fulminerende verteller spreekt geen enkele van zijn gedachten daadwerkelijk uit. Hij is als filosofische mens geheel alleen met zijn opvattingen en kiest voor het stil en ongehoord schreeuwen aan de zijlijn.
Houthakken is een prominent bewijs van de consistentie van Bernhards gehele literaire productie, een oeuvre dat zich manifesteert als een bijzonder hecht netwerk van motieven en thema’s. Zo herinnert de verteller in zijn oorfauteuil zich in een passage over vriendschap hoe een vriendin vanuit een koffiehuis de straat op rende en werd meegegraaid door een truck, net zoals de Perzische overkwam in Ja. Ook de discussie over Ebner en Wittgenstein uit Wandeling wordt verdergezet, alsook de tirades aan het adres van het Burgtheater, die de Bernhard-lezer moeiteloos herkent uit De neef van Wittgenstein en Mijn prijzen.
De hernieuwde belangstelling voor het werk van Bernhard valt alleen maar toe te juichen en doet hopen op nog meer vertalingen. Tussen Wandeling en Houthakken zit bijna vijftien jaar, maar thematisch en stilistisch vertonen de nieuwe uitgaves onderling onmiskenbaar een sterke samenhang. Elk op een eigen manier propageren ze de nood aan filosofie, aan denken als remedie tegen oppervlakkigheid en onverschilligheid. De filosofische mens gedijt het best in rigide isolement, stelde Bernhard, al anticipeerde hij tegelijk op de onrust van de overprikkelde millenniumgeneratie door te waarschuwen voor de gevaren van het denken en de afzondering. Dat uitgerekend Bernhard — de zelfverklaarde ‘overdrijvingskunstenaar’ die virulente mensenhaat tot een edele kunst wist te verheffen — ons meer dan dertig jaar na zijn dood een spiegel voorhoudt, had hem wellicht geamuseerd.
Verschenen op: rekto:verso, 11 maart 2020 (ingekorte versie)
Wandeling: vert. van Gehen door Ria van Hengel, Vleugels, ISBN 9789078627722, 88 pp.
De dagschotelaars: vert. van Die Billigesser door Ria van Hengel, Vleugels, ISBN 9789078627791, 96 pp.
Ja: vert. van Ja door Ria van Hengel, Vleugels, ISBN 9789078627906, 96 pp.
Houthakken. Een afrekening: vert. van Holzfällen. Eine Erregung door Chris Bakker en Pauline de Bok, IJzer, ISBN 9789086841851, 255 pp.
http://www.jippiejappo.com
0 notes
Text
Lees feestelijk, groei geestelijk: de Illustrated Classics
In 1956 maakten Nederland en Vlaanderen kennis met een nieuw fenomeen in de stripwereld. De wekelijkse stripbladen met vervolgstrips kenden we hier natuurlijk al langer. Maar 'Illustrated Classics', dat was wat anders. Elke twee weken een compleet nieuw verhaal. En dat op een kleiner formaat dan gewoonlijk was in Europa en zonder harde kaft. Jawel, vanaf dat moment maakte de Amerikaanse comic definitief zijn opwachting in de Lage Landen 👉
Het Amerikaanse 'Classics Illustrated' werd opgericht door de Russische emigrant Albert Kanter. Hij wilde een brug slaan tussen strips en serieuze literatuur om zo zijn kinderen te stimuleren meer te lezen. Zo bestond 'Illustrated Classics' (bij ons werd de naam omgekeerd) uit stripbewerkingen van bekende werken uit de wereldliteratuur. Denk aan Shakespeare en Homerus tot Jules Verne en Charles Dickens.
Educatieve waarde
Een nobel initiatief zou je denken. Toch werden de comics (of 'classics' zoals ze hier meestal genoemd werden naar de naam van de reeks én uitgever Classics Nederland) vaak met argwaan bekeken, vooral door opvoeders en onderwijzers. De uitgever moest zich daarom indekken tegen kritische reacties. In de eerste delen verscheen telkens een inleidend stukje door schrijver Clarence Day. Hij benadrukte de educatieve waarde van de serie en hoopte dat de strips de lezers zouden aanmoedigen om de originele literatuur te lezen.
Succesvoller bij ons dan in de VS
De eerste 139 delen van de Nederlandse serie waren vertalingen van de Amerikaanse Classics Illustrated. Daar bestond de serie al sinds 1941, maar door de papierschaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam de reeks zeer onregelmatig uit. Vanaf 1947 verscheen de serie er wel maandelijks en werd ze erg populair. Na de introductie van de televisie midden jaren '50 ging het in de VS achteruit met de Classics. In 1962 werden de Amerikaanse publicaties stopgezet.
In Nederland en Vlaanderen bleef de serie langer populair en werden nog tot 1976 in totaal 214 delen uitgebracht. Aanzienlijk meer dan de 169 Amerikaanse. Nadat de originele uitgaven uit de VS opgebruikt waren voor de Nederlandse versie werden vooral Britse edities vertaald. Al daalde de kwaliteit wel zienderogen naar het einde van de reeks toe.
De reden van het succes in de Lage Landen is deels te verklaren door een uitgebreide promotiecampagne van de uitgever. Daarbij werden van 2 nummers gigantisch veel exemplaren gratis verspreid in scholen. Je herkent deze nummers door het lege nummerkader op de cover.
Extra edities
De Illustrated Classics waren zo populair dat ze ook een aantal spin-offs kregen:
Al sinds 1961 verschenen er per jaar 2 dikkere nummers in de 'Extra Editie' reeks. Deze nummers konden beschouwd worden als een soort 'zomervakantiespecial' van de serie.
Vanaf 1973 kregen een aantal werken dan weer een aangepaste, dikkere 'Aktuele Editie'. Hiervan verschenen 7 delen.
Ook dikker zijn de 'Top Illustrated Classics'. Dit zijn herdrukken van een aantal originele Classics, maar op dikker papier en met een stevigere kaft. Deze reeks verscheen maandelijks vanaf 1970 en liep tot 1974.
Tot slot is er nog de 6-delige 'reclame uitgave' versie van Gulf Oil. Deze herdrukken van een selectie verhalen kon je in 1974 in België verzamelen met punten bij een tankbeurt. Je herkent de uitgaven aan hun rode cover.
Invloed
Illustrated Classics heeft een blijvende indruk achtergelaten op de Nederlandstalige stripmarkt én de manier waarop strips werden bekeken en gewaardeerd. De reeks maakte literatuur toegankelijk voor een breed publiek en speelde een belangrijke rol in de popularisering van het strips en comics in Nederland en Vlaanderen. Ook vandaag worden de Illustrated Classics nog duchtig verzameld en gaan veel nummers voor best hoge prijzen van de hand.
0 notes
Text
De nieuwe DW B is een themanummer over videospellen en literatuur, samengesteld door Arnoud van Adrichem. Hij vroeg me om voor een tweede keer gedichten van Mathew Henderson te vertalen, uit diens geweldige bundel Roguelike (2020). Mijn dank gaat uit naar Arnoud, niet alleen voor deze kans, maar ook voor de fraaie inleiding die hij bij deze vijf gedichten schreef én de uitstekende vertaalsuggesties die hij aandroeg. Ook Hans Kloos ben ik dankbaar voor zijn uitstekende adviezen. (Meer Henderson in het Nederlands vind je in het eerste Poëziekrant-nummer van 2023, waarvoor ik zes gedichten uit Roguelike vertaalde en ze inleidde.)
1 note
·
View note
Text
Alles wat je moet weten over Irak!
Hallo iedereen! Ik ben Fatema ik ben 16 jaar oud en ik ben afkomstig uit Irak. Daarom ga ik jullie meer informatie over Irak, zoals wat er allemaal te doen is, wat er allemaal in de geschiedenis is gebeurd, meer over de cultuur en tradities van Irak en nog zoveel meer! Dus als je geïnteresseerd bent, scroll en lees dan zeker verder.
Irak is een land in het Midden - Oosten, Azië. De hoofdstad van Irak is Baghdad.De buurlanden van Irak zijn Koeweit, Saoudi - Arabië, Jordanië, Syrië, Turkije en Iran. Het gebied dat het huidige Irak inneemt is vrijwel hetzelfde als het vroegere Mesopotamië, het land tussen de rivieren Eufraat en Tigris. De eerste complexe menselijke beschavingen op aarde ontstonden hier, die van de Soemeriërs. Dit volk ontwikkelde rond 3400 v.Chr. het eerste schrift, de eerste voorbeelden van literatuur (Gilgamesj-epos), de eerste geschreven wetten, de eerste steden. Irak wordt daarom ook wel 'de bakermat van de beschaving' genoemd. De Soemeriërs waren vanaf circa 3500 v.Chr. georganiseerd in stadstaten, zoals Uruk, Ur en Lagasj. In de 7e eeuw kwamen de Arabieren, die in enkele jaren tijd heel Irak lostrokken van Perzische controle. Irak speelde een belangrijke rol in de Eerste Fitna, het eerste militaire conflict in de gelederen van de moslims. Het was het kerngebied van kalief Ali ibn Aboe Talib, die geconfronteerd werd met opstanden in Syrië en Egypte. In Irak bleef de bevolking Ali trouw, ook na zijn dood. Het (proto)sjiisme was daarmee geboren. Belangrijke islamitische stromingen als het kharidjisme en moetazilisme hebben hun oorsprong in Irak.
In de 8e eeuw stichtten de Abbasiden, die eerder de Omajjaden hadden afgezet, de stad Bagdad. De nieuwe heersers verplaatsen de islamitische hoofdstad van Damascus naar Bagdad. Deze stad werd nu het centrum van een wereldrijk, dat zich uitstrekte van diep in noordelijk Afrika tot aan de grens met China. Bagdad was een centrum van macht en wetenschap en gedurende lange tijd de grootste stad ter wereld. Onder de Abbasiden werd Irak het centrum van de zogenoemde vertaling beweging, waarbij honderden oud-Griekse teksten systematisch werden vertaald naar het Arabisch. In eerste instantie werden de vertalingen vaak door Syrische en Iraakse christenen gemaakt uit Syrische vertalingen van de Griekse origine. Belangrijke figuren in de vertalingsbeweging waren Hunayn ibn Ishaq en al-Kindi. De vertalingsbeweging werd ingeluid door de kalief al-Mansur, maar kwam onder de kalief al-Ma'mun pas echt op gang. In Bagdad werd de Arabische taal in korte tijd getransformeerd van een woestijntaal tot een van de drie talen van de antieke filosofie (naast het Grieks en het Latijn). Onder toezicht van de Abbasiden werd in Bagdad de sharia (het islamitische recht) voor het eerst vormgegeven. Op zoek naar politieke legitimiteit moedigden de kaliefen geleerden aan om het zeer beperkte aantal regels van de Koran aan te vullen met originele rechtbeginselen. Iraakse geleerden probeerden in de 9e eeuw voor het eerst vast te stellen en te documenteren welke mondelinge overleveringen over Mohammed (hadith) authentiek zijn. Juristen gebruikten de resulterende compilaties om de sharia te legitimeren en te herinterpreteren.
In 836 verplaatsten de Abbasiden hun troon naar Samarra, een door hen gestichte paleisstad zo'n 120 kilometer ten noorden van Bagdad. Waar Bagdad door de eeuwen heen veel oude monumenten is kwijtgeraakt als gevolg van het geweld dat de stad telkens weer overviel, is de oorspronkelijke kern van Samarra goed bewaard gebleven. De stad en haar monumenten zijn het belangrijkste bouwkundige bewijs van de glorie van het Abbasidentijdperk. UNESCO omschrijft de stad als 'het best bewaarde oorspronkelijke plan van een grote stad uit de late Oudheid'. Samarra bleef tot 892 de hoofdstad.
In de 10e eeuw brak een rumoerige periode uit, waarbij de centrale macht van de Abbasiden langzaam verdween. Noord-Afrika en Syrië kwamen in de loop van de 10e eeuw onder de heerschappij van de sjiitische Fatimiden en in de oostelijke gebieden waren de verschillende emiraten slechts in naam onderdanig aan Bagdad. Vanaf 930 was Bagdad de zetel van slechts een van drie kalifaten: in Mahdia zetelde het sjiitische Fatimidenkalifaat, terwijl Córdoba het centrum was van een soennitisch ‘tegen-Kalifaat’.
Vanaf de 10e eeuw raakte het land hyperverstedelijkt, op een schaal die pas weer te zien was in het 19e-eeuwse West-Europa. Steden zoals Bagdad, Koefa, Basra en Mosoel bereikten torenhoge inwonersaantallen en het platteland stroomde leeg. Dit had als effect dat de Iraakse economie in de 11e eeuw volledig instortte.
In 1258 werd een toen al flink gekrompen Bagdad met de grond gelijk gemaakt door de Mongolen. Ongeveer een eeuw later werd het land geplunderd door de Aziatische moslimheerser Timoer Lenk. Een verarmd Irak werd in de 16e eeuw ingenomen door de Ottomaanse Turken, wier rijk in 1917 ten val kwam.
0 notes
Text
Dorthe Nors voert ons langs de Deense kustlijn
foto: Kirsten Klein; bron beeld: news.blog.gustavus.edu De Deense Dorthe Nors (1970) schreef verhalen die internationaal de aandacht trokken. Ze studeerde kunstgeschiedenis en Scandinavische literatuur in Aarhuus. Haar werk werd pas echt bekend nadat ze genomineerd werd voor de Man Booker Prize in 2017 met haar vertaalde roman: Mirror, Shoulder, Signal. Bij de kennismaking met haar werk kwamen…
View On WordPress
#21-ste eeuws#Deens#een lijn#eigen herinneringen#Geschiedenis#indrukken#kunstgeschiedenis#Man Booker Prize#mensen#natuur#Scandinavische literatuur#schrijfster#taal#vakantie#verhalen#verkenningen#vrouwelijke literatuur
0 notes
Text
“Wereld! Leef verder! Hier is een kind om je voort te duwen.”
Marja Pruis zou in De Balie in Amsterdam een lezing over Ethel Portnoy (1927-2004) geven als onderdeel van de reeks 'Publieke intellectuelen'. Wat zou ik daar graag heen willen! Waar ik eens mijn hand niet voor zou omdraaien, zijn het nu mijn (pijnlijke) voeten en mijn energie die de baas zijn. Gelukkig vond ik de tekst in De Groene Amsterdammer van deze week. Best lang geleden dat ik een van Portnoys boeken had gelezen, of zelfs maar opengeslagen. Hoog tijd.
Het Engels taalgebied mag Sylvia Plath en Ted Hughes als literair wonderkoppel hebben, wij hebben Ethel Portnoy en Rudy Kousbroek (1929-2010). Ik bewonder alle vier. Een geluk dat het huwelijk van ons Nederlandse paar (Ethel is Amerikaanse, maar vestigde zich hier voorgoed) niet zo dramatisch eindigde. Ze scheidden, Kousbroek hertrouwde, Portnoy genoot van haar vrijheid. In mijn boekenkast vullen ze samen aardig wat decimeters. Maar een bekentenis is hier op zijn plaats. Ik hield erg van haar boeken, maar ik voelde soms stiekem ook een zweem van gêne, want was hij niet krachtiger, 'intellectueler', hadden zijn boeken niet meer impact, waren zijn onderwerpen niet belangwekkender? Wie van ver komt (ik dus) en zich de wereld van literatuur en ideeën probeert eigen te maken, is vaak ambitieus op een voor de hand liggende manier: de geest is belangrijker dan het hart. Het zegt natuurlijk ook iets over wie ik was en wie ik wilde zijn. Nu is het een genot om niet langer iemand te willen zijn, maar gewoon iemand te zijn. Portnoy schreef in het Engels en al haar boeken werden vertaald door Kousbroek, hun dochter Hepzibah en anderen. Misschien is dat de reden waarom ze, afgezien van de de Annie Romein-prijs van feministisch tijdschrift Opzij, nooit een literaire prijs kreeg. Kousbroek daarentegen ontving vele prijzen en een eredoctoraat.
Ik sloeg 'Gemengde gevoelens' (1992) open, een kleine verzameling observaties, aantekeningen en aforismen en schoot heel vaak in de lach. Zo goed en zo geestig! Nu bedenk ik dat ik Kousbroek nooit geestig zou noemen. Het is haar precies gevormde luchthartigheid die zo anders uitpakt dan bij haar (ex-)echtgenoot. Voor beide auteurs gold overigens dat geen enkel onderwerp te min was om over te schrijven. Gefascineerd door de twee foto's in De Groene Amsterdammer begon ik in 'Parijse feesten' te lezen, de herinneringen aan haar vroege jaren in Parijs, aan de ontmoeting met een blonde 'knaap' in een houtje-touwtjejas, die tot haar verrassing Hollander was. Daarin vond ik nog andere foto's die net als die van Hughes en Plath een verlangen oproepen naar je eigen mythische vroege volwassenheid – die natuurlijk helemaal niet mythisch was. In 'Gemengde gevoelens' lees ik dat vrouwen niet beter zijn dan mannen. “Ze zijn precies even leugenachtig, lui, machtswellustig en slecht. Maar ik geloof wel dat zij gelijke kansen zouden moeten hebben om op hoge posten blijk te geven van die eigenschappen.”Wat ik ontroerend vond: “Wereld! Leef verder! Hier is een kind om je voort te duwen.” Gauw, gauw naar Boekwinkeltjes.nl!
3 notes
·
View notes
Text
Die idees en oortuigings wat die Egiptenare gehuldig het met verwysing na 'n toekomstige bestaan, kan maklik gedefinieer word, as gevolg van die baie vertaalde godsdienstige tekste en in die harmonisering van die stellings wat gemaak is in verskillende werke van verskillende tydperke. Geen verwarring van besonderhede het blykbaar ook in die gedagtes van die Egiptenare self bestaan nie, wat opgeklaar kan word totdat die literatuur van die onderwerp verder bestudeer is en totdat meer tekste gepubliseer is. Dat die Egiptenare in 'n toekomstige lewe van soort geglo het, is seker; en die leerstelling van die ewige bestaan is die leidende kenmerk van hulle godsdiens, en word in alle tydperke met die grootste duidelikheid verkondig. Of hierdie geloof sy oorsprong by Aruna ons stam gehad het, die hoof van die aanbidding van die songod, is nie seker nie, maar is baie waarskynlik; want reeds in die piramidetekste vind ons die idee van ewige lewe wat verband hou met die son se bestaan, en Pepi I. word gesê dat dit "die Gewer van lewe, stabiliteit, krag, gesondheid en alle vreugde van die hart is, soos die Son , wat vir ewig lewe."[1] Die son het elke dag opgekom in hernude krag en krag, en die vernuwing van die jeug in 'n toekomstige lewe was die doel en doel van elke Egiptiese gelowige. Vir hierdie doel is al die godsdienstige literatuur van Egipte saamgestel. Kom ek neem die volgende uittreksels uit tekste van die VIde dinastie as illustrasies. RaBrand
0 notes
Text
“Ik verklaar je mijn liefde omdat mijn liefde al een gebed is; maar ik beschouw je niet als geliefde en verhef je niet voor mij als heilige. Mogen jouw daden het standbeeld van de verzaking zijn, jouw gebaren de sokkel van de onverschilligheid, jouw woorden de kerkramen van de ontkenning.”
Boek Der Rusteloosheid — Bernardo Soardes (Fernando Pessoa).
#pagina 522#boek der rusteloosheid#bernardo soares#fernando pessoa#vertaalde literatuur#portugese literatuur#deathbeguiled
0 notes
Text
Verzamelliteratuur
Soms komen er publicaties op de markt, die me heel wat werk uit handen nemen. En niet alleen mij, maar ook studenten en collega’s. Publicaties waarin het werk van vele gezaghebbende auteurs en wetenschappers handig bijeen is gebracht. Zo verscheen er deze week ‘Op de schouders van reuzen’ bij Didactief, waarin het onderzoek en de theorieën van maar liefst 24 cognitief psychologen bijeen is gebracht in een handzaam boekje, compleet met verwijzingen naar de oorspronkelijke kernpublicaties (waar mogelijk met een link) en websites met aanwijzingen voor praktische toepassingen. En als dat nog niet genoeg is: het boek is beschikbaar als gratis download, met dank aan vele sponsors (https://didactiefonline.nl/artikel/op-de-schouders-van-reuzen). Het lijkt wel alsof dit een stevige reclamepraatje is, maar ik word werkelijk heel blij van dit soort publicaties en met mij vele anderen. Bruner, Ausubel, Hattie, Bandura, Bloom, Kirschner, scaffolding, samenwerkend leren, feedback, motivatie, het komt allemaal voorbij. Het boek is geschreven voor leerkrachten, en dat zou mijn enige kritiek zijn: het boek is zeker ook geschikt voor leraren en voor hun lerarenopleiders.
Nu ik toch bezig ben: in 2016 verscheen – ook bij Didactief – de publicatie ‘ Weten wat werkt’: onderwijsonderzoek vertaald voor lerarenopleiders onder redactie van Douwe Beijaard. Helaas heb ik deze publicatie niet aangetroffen als gratis download (https://tenbrinkuitgevers.nl/weten-wat-werkt). Alle lerarenopleiders zouden in mijn ogen kennis moeten nemen van deze publicatie, waarin relevant onderwijsonderzoek wordt samengevat dat lerarenopleiders helpt om aanstaande leraren voor te bereiden op hun toekomstig beroep. Ook worden er handzame praktische tools bij gegeven.
Voor mij hoort de Kennisbasis van de VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland) absoluut bij de top van handige literatuur in de zin van: er wordt veel kennis in samengebracht, de belangrijkste werken en auteurs staan erin, en het is eenvoudig toegankelijk voor de doelgroep, in dit geval lerarenopleiders. De kennisbasis bestaat uit zeven katernen, en de zevende verschijnt in maart 2019 tijdens het VELON congres. Katernen over vorming, onderzoek, samen opleiden, vakdidactiek, de context van het opleiden van leraren, en de lerarenopleider zelf zijn inmiddels verschenen. De zevende en laatste katern gaan over opleidingsdidactiek. En ja: de hele kennisbasis is beschikbaar als gratis download: https://velon.nl/professionalisering/kennisbasis/, ook voor niet-leden van de VELON.
Ik verheug me om met dit soort beknopte werken mijn kennis weer op te frissen en uit te breiden: wat ik nog niet wist of kende, daar kan ik weer verder over lezen via de literatuurverwijzingen. En ook zo blijf ik leren.
1 note
·
View note
Text
Waarom de roes altijd blijft lokken
(2015)
Vertaler en schrijver August Willemsen schreef een borend autobiografisch boek over alcoholisme: De Val. Ik las het minstens zes keer, vooral in de jaren voorafgaand aan mijn eigen tuimeling in de drank, in 2010 en 2011. Misschien voorvoelde ik iets; wellicht zag ik instinctief aankomen dat ik August Willemsen achterna zou gaan.
Als drinker was ik een sissie vergeleken met Willemsen. Hij consumeerde in zijn slechte periodes twee flessen wodka per dag. Hij kickte af toen hij starnakel zijn heup brak en langdurig revalideerde in een verpleeginrichting zonder bar.
Daarna ging hij weer drinken, tot zijn dood. Ondertussen vertaalde hij wel even het beste uit de Braziliaanse literatuur, en nam hij het oeuvre van de Portugees Pessoa gemakshalve mee. Niet alleen een alcoholic; vooral ook een workaholic.
Gerard Reve, zelf ook een drinker, merkte ooit op dat veel alcoholisten in de basis noeste werkers zijn. Dat herken ik. Mijn arbeidsethos mag er zijn - een positief souvenir uit mijn milieu.
Alleen ken ik geen maat. Dus kickte ik er vroeger op om 60 uur in de week te werken, halve marathons te lopen, een enerverend huwelijk te handhaven en modelvader te zijn. Onmatig in alles.
Daar kon ik wel wat brandstof bij gebruiken. Lees: alcohol.
Ook ik heb net als Willemsen na mijn afkick besloten geen geheelonthouder te worden. Vier kaar lang dronk ik niets; recent heb ik een paar keer een glas bier gedronken op een terras.
Mijn netto slotconclusie over bier na 35 jaar consumptie: het is twee of drie slokken lekker. Daarna wordt het kraanwater.
Wat ik doe is in principe risicovol gedrag. Maar na dat ene glas heb ik niet zoals vroeger de reflex om er nog 10 te drinken. Daarbij heb ik geen budget voor alcohol. En ik woon in een droog huis. En ik ga mijn zoon niet zien als ik terugval.
Er zijn dus de nodige veiligheidskleppen. Die zijn ook nodig.
Als je zoals ik genetisch bepaald verslavingsgevoelig bent, zal de roes altijd blijven lonken. Wanneer ik tegen de pijn marihuana of hasj rook, is het een feestje dat een plant urenlang pijnvrij kan maken, maar ik ben ook niet vies van de high. En onschuldige roestmiddelen bestaan niet. Het wemelde in de verslavingskliniek van de marihuana-verslaafden.
Gelukkig heb ik ook voor softdrugs nauwelijks budget.
Zo leef ik met de handrem steeds onder bereik. Mijn probleem is in wezen dat ik te kort verslaafd ben geweest aan alcohol en nooit aan softdrugs of harddrugs. Ik heb in mijn leven aanzienlijk meer plezier dan ellende gehad van roesmiddelen. Dat zal ik me altijd herinneren. Daarom kan de val van een verslaving altijd blijven dichtslaan.
Waarvan akte.
0 notes
Text
‘Japan. Schetsen uit het leven’ van Luk Van Haute: de nulgraad van de japanofilie
Japanoloog, essayist en literair vertaler Luk Van Haute (1963) wil met zijn onderhoudend en instructief non-fictieboek Japan. Schetsen uit het leven enkele hardnekkige clichés, veralgemeningen en misvattingen over Japan de wereld uit helpen, of op zijn minst nuanceren. Het al te vaak opgehangen beeld van de eigenaardige, dociele Japanner, of van Japan als de ultieme homogene natie is niet meer of minder dan een uitvinding, aldus Van Haute: ‘Wat sommigen ook mogen beweren over homogeniteit, monocultuur en uniformiteit, de Japanse samenleving is even divers als de Japanse keuken.’ Een bevlogen persoonlijk relaas van vijfendertig jaar intense interactie met een tweede vaderland, ver voorbij de druilerige drievuldigheid ‘geisha, sushi, samoerai’.
Luk-san
Van Haute is voor iedere zichzelf respecterende japanofiel geen onbekende. Hij is in de eerste plaats een begenadigd literair vertaler en vertaalde met veel bijval werk van ronkende namen zoals Kenzaburo Oe, Yasunari Kawabata, Haruki Murakami, Hiromi Kawakami en Natsume Soseki. In 2015 ontving Van Haute de prestigieuze Filter Vertaalprijs voor het door hem samengestelde en vertaalde Liefdesdood in Kamara, in zijn genre een heus standaardwerk, dat de mooiste verhalen uit ruim een eeuw Japanse literatuur bijeenbrengt. De filmwereld is een ander expertisedomein van Van Haute. Wie wereldwijd filmfestivals afschuimt, zal hem zeker al aan het werk hebben gezien: hij tolkte voor nagenoeg alle grote namen uit de hedendaagse Japanse cinema. Een aantal onder hen wil enkel geïnterviewd worden als ‘Luk-san’ tolkt. In het nog steeds te verkrijgen boekje Revival van de Japanse film (2002) geeft Van Haute overigens zijn kijk op een cinema die de laatste jaren met groeiend succes mee op de wagen van het aan populariteit winnende japonisme wist te springen.
De afgelopen dertig jaar weten de media Van Haute te vinden wanneer ze met een vraag over de Japanse samenleving en cultuur zitten. Daarbuiten geeft hij regelmatig lezingen over Japan en zijn vertaalwerk, telkens met flair en veel kennis van zaken. Na het behalen van een doctoraat over het werk van Nobelprijswinnaar Kenzaburo Oe doceerde hij onder meer aan de universiteiten van Leiden, Leuven en Gent en aan de Hogeschool Gent. Het is duidelijk: Van Haute is meer dan goed geplaatst om een mening te hebben over Japan. Dat die mening soms uitgesproken is, mag niet verbazen: het is net een van de redenen waarom hij een veelgevraagde publicist is.
In 1984 trok Van Haute voor het eerst naar Japan, vlak na zijn studie japanologie aan de Gentse universiteit. Tussen 1986 en 1992 woonde en werkte hij er in de filmindustrie. Sindsdien verbleef Van Haute vrijwel jaarlijks enkele weken of maanden in Japan, om verschillende redenen en in diverse hoedanigheden: eerst als student aan de universiteit in Tokio, als werknemer bij een productiehuis, als tolk of vertaler, als academicus, als toerist, als privéleraar Engels en last but not least als schoonzoon. Van Haute heeft in al die jaren honderden Japanners leren kennen, uit alle bevolkingslagen en uithoeken. Ook heeft hij steeds aandacht gehad voor de grote regionale verschillen die zich in het uitgestrekte land manifesteren, ten bewijze bijvoorbeeld het hoofdstuk over het zuidelijke eiland Okinawa in Japan. Schetsen uit het leven.
Zuihitsu en shasei
Dit alles maakt van Van Haute zonder meer een geprivilegieerde waarnemer. In de tientallen stukken die hij voor kranten en tijdschriften schreef, draait hij elke steen om en neemt nooit een blad voor de mond. Het is een methodiek die Van Haute ook in Japan. Schetsen uit het leven hanteert, in een vlot weglezende, beeldrijke stijl en — niet onbelangrijk — met de nodige humor. Van Haute doet zijn aanpak uit de doeken in een voorwoord:
Doorgaans neem ik als uitgangspunt een ontmoeting met een bekende of onbekende Japanner, een belevenis op een bepaalde plaats, een roman of kort verhaal (al dan niet door mezelf vertaald), of een film (waar ik zelf aan meewerkte, of van een regisseur die ik leerde kennen). Via die aanzetten probeer ik licht te werpen op bredere thema’s, voorzien van enige historische duiding en geplaatst in een sociaal kader.
Zo wil Van Haute tot ‘een staalkaart van de Japanse samenleving’ komen, zonder te pretenderen dat zijn boek een alles verklarende gids is: ‘alles wat u wilde weten over Japan in twintig handige hoofdstukken’ is het niet geworden. Precies door de grote diversiteit van de Japanse cultuur is een pasklare conclusie of een alomvattende samenvatting immers onmogelijk.
Die grote verscheidenheid heeft Van Haute met succes in de structuur en de vorm van zijn boek proberen krijgen. Hij verwijst daarbij in zijn voorwoord naar het oud Japans literair genre zuihitsu, vaak als ‘essay’ vertaald, maar volgens het verklarend woordenboek ‘teksten waarin je ervaringen, opgedane kennis, indrukken en dergelijke neerschrijft zoals die in je opkomen’. Een bekend voorbeeld, mede omwille van de verfilming door Peter Greenaway, is Het hoofdkussenboek van Sei Shonagon, een Japanse hofdame die tien eeuwen geleden leefde en een soort dagboek bijhield, vol met beschouwingen en observaties over de natuur en het hof, gelardeerd met tientallen lijstjes over de meest uiteenlopende onderwerpen. Voor Van Haute behoort zijn boek tot dit bewuste genre omdat het evenmin ‘een logisch opgebouwd betoog’ is, dat leidt ‘tot het onomstotelijke bewijs van een algemene stelling’. De ondertitel voor zijn boek haalde Van Haute dan weer bij shasei, een term die oorspronkelijk uit de schilderkunst komt, maar later ook gebruikt werd voor haiku’s en proza, en zoveel betekent als ‘schetsen uit het leven’. De nadruk in Van Hautes Japan-boek ligt ook op observatie en registratie van wat je ‘echt’ ziet, zonder je te laten leiden door voorgekauwde ideeën of fantasie.
Kakkerlakken en monocultuur
Japan. Schetsen uit het leven is ingedeeld in vier grote thematische delen, niet zozeer in chronologische orde, maar eerder in een persoonlijk, meer intuïtieve rangschikking, trouw aan het zuihitsu-genre. Elk deel krijgt een korte, samenvattende inleiding, met uitgelichte hoogtepunten. Achterin ontbreekt helaas een verklarende woordenlijst met veelgebruikte Japanse termen (die wel in de tekst worden uitgelegd, maar enkel bij het eerste gebruik, wat soms leidt tot terugbladeren). Het slothoofdstuk biedt een kijk op de uitdagingen waar de Japanners in het Reiwa-tijdperk mee zullen te kampen krijgen: een tekort aan arbeidskrachten door de enorme vergrijzing van Japan bijvoorbeeld, de leegloop van het platteland en de algemene verrechtsing van de maatschappij, en daarmee gepaard een groeiend nationalisme.
Het eerste deel behandelt de periode waarin Van Haute in Japan terechtkwam, in het midden van de jaren tachtig, met een studiebeurs van de Japanse overheid aan de Universiteit van Tokio (de passages over het door kakkerlakken gedomineerde studentenhuis zijn memorabel: ‘gokiburi was een van de eerste Japanse woorden die ik aan mijn woordenschat toevoegde’). Japan zat toen nog in de zogeheten ‘Bubbel’ (Baburu), een hoogtepunt van economisch herstel dat zich inzette na de Tweede Wereldoorlog, de oliecrisis van de jaren zeventig overleefde en piekte toen Van Haute zijn intrede deed: ‘In 1983 was Tokyo Disneyland opengegaan, maar tijdens de Bubbel leek heel Japan wel één groot pretpark.’
Begin jaren negentig spatte de Bubbel evenwel als een zeepbel uiteen, een recessie die Japan nog steeds niet te boven is gekomen. Van Haute blikt terug op het keerpunt dat zich situeerde ergens net voor en tijdens het openspatten van een ongebreideld geloof in de toekomst. Hij heeft het onder andere over de Japanse obsessie om te ‘internationaliseren’, zijn op het eerste gezicht frivole en balorige studententijd, zijn korte carrière als privéleraar Engels, de door hem gretig bijgewoonde concerten van alternatieve rock bands (Sheena and The Rokkets weerklinkt sindsdien regelmatig bij ondergetekende) en zijn avonturen als medewerker van een Japans filmproductiehuis, met schimmige banden met louche financiers en de yakuza.
In deel twee weerlegt Van Haute de mythe van de Japanse monocultuur, een uniforme cultuur waarin iedere afwijking van de norm wordt afgestraft en het adagium ‘de spijker die uitsteekt, wordt omlaaggeslagen’ zorgt voor eenheidsworst, kuddegedrag en vervlakking. Een voorbeeld is de hardwerkende kantoorslaaf: zijn echt alle Japanse bedienden zo? Of de ‘rare kwibussen’ met vreemde hobby’s die opduiken in reportages? Van Haute gelooft eerder in de metropool Tokio als een broeihaard van subculturen en haalt ter verdediging van zijn stelling de vreemde hoofdpersonages aan uit Murakami’s romans: ‘Zij verzetten zich tegen het autoritaire keurslijf van de uniformiteit en leiden hun eigen leven, zonder dat ze daarbij noodzakelijk raar gedrag vertonen.’ Of het leven op het Japanse eiland Okinawa, met zijn vele Amerikaanse legerbasissen en een eigen inheemse taal en cultuur.
Een gelijkaardig cliché als de monocultuur is de overtuiging dat de Japanse samenleving ‘homogeen’ zou zijn, een maatschappij waarin iedereen tot de middenklasse behoort en er weinig of geen migranten zijn. De personen die Van Haute in dit deel opvoert, bewijzen dat Japan wel degelijk een land is met sociale en etnische heterogeniteit en diversiteit. Zo is er het mooie verhaal van regisseur Lee Sang-il, een derde generatie-Koreaan geboren in Japan, en een uitgebreid stuk over de heterocliete en op zichzelf terugplooiende sumowereld, waar buitenlandse kampioenen meer en meer de plak zwaaien.
Japanse zieltjes, natuurgeweld en uitdagingen
In deel drie tackelt Van Haute de strijd om de Japanse ziel. Veelal wordt aangenomen dat Japanners op het vlak van religie eclectisch en pragmatisch zijn: voor een huwelijk wenden ze zich tot de shintopriester, terwijl dezelfde personen voor een begrafenis een boeddhistische plechtigheid organiseren. Een belangrijk onderscheid is dat het shintoïsme in Japan zelf ontstond, terwijl het boeddhisme vanuit China kwam overgewaaid. Het katholicisme, ooit op straffe van de dood verboden in Japan, werd eveneens geïmporteerd, zoals knap omschreven in de roman Stilte van Shusaku Endo, zelf behorend tot de katholieke minderheid. Van Haute heeft het hier onder meer over de ‘nieuwe religies’ en de uitwassen ervan zoals de terroristische sekte Aum Shinrikyō, berucht omwille van de aanslag met zenuwgas in de metro van Tokio in 1995. Ook een bezoek aan het konijneneiland Okunoshima komt aan bod, net als een boeiende vergelijking tussen Kenzaburo Oe en Yukio Mishima wat betreft hun houding tegenover de ‘goddelijke’ keizer.
In het slotdeel neemt Van Haute de natuur als leidraad, in het bijzonder verwoestende natuurfenomenen zoals aardbevingen en tsunami’s, noodlotskrachten waar de Japanners mee hebben leren leven. Hij doet verslag van zijn bezoek aan Kobe, nauwelijks vijf maanden na de bijzonder zware aardbeving op 16 januari 1995. Zestien jaar later, op 11 maart 2011, sloeg het noodlot nog harder toe, met een aardbeving gevolgd door een tsunami, die tot overmaat van ramp de kernreactor in de centrale van Fukushima tot ontploffing bracht. Van Haute geeft een boeiende analyse van hoe Japan en de Japanners tegenover ‘de nucleaire god’ staan, voor én na de ramp, met als moreel kompas Haruki Murakami, die de naweeën van Fukushima wijdt aan menselijke fouten en het onvergeeflijk vindt dat Japan als enig door atoombommen gebombardeerd land zo onvoorzichtig kon omspringen met kernenergie. Van Haute sprak met verschillende mensen uit de regio van Fukushima: het is schrijnend om te lezen hoezeer zij zich door de overheid in de steek gelaten voelen.
De aantrekkingskracht tot Japan blijft onverminderd groeien, het toerisme was er tot op heden nog nooit zo groot. Die massa’s toeristen keren terug naar hun thuisland met een beeld van Japan dat hopelijk verschilt van de clichés die ze bij de start van hun reis meezeulden. Japan. Schetsen uit het leven zal in de smaak vallen bij een breed publiek: niet alleen zij die al meerdere keren in Japan waren, maar ook potentiële Japanreizigers. Van Haute’s boek heeft voor beide groepen meer dan genoeg te bieden. Uiteraard ontbreekt een aantal vastgeroeste ideeën over Japan of krijgen ze maar een korte vermelding, daar is de auteur zich zeker en vast van bewust blijkens zijn voorwoord. ‘Schetsen uit het leven’ is dan ook de perfecte ondertitel om dit ‘gemis’ te verantwoorden, mocht dit al nodig zijn. Een schets impliceert immers onvolledigheid en onvolmaaktheid, een eerste aanzet als basis voor een nog verder uit te werken stadium.
Van Haute slaagt hoe dan ook moeiteloos in zijn initiële opzet om een boek over Japan en Japanners te schrijven zonder te verzanden in algemeenheden en stereotypes. Omdat hij zijn bevindingen en waarnemingen nauwgezet plaatst in een breder historisch en sociaal-politiek kader, neemt de anekdotiek nooit de overhand. De kleurrijke figuren die hij laat opdraven, geven een representatief beeld van een onbekend Japan. Wie beweert dat deze individuen Van Haute’s kijk op het land hebben bepaald, heeft het bij het rechte eind. Tegelijkertijd bevestigen ze met dergelijke uitspraken zijn stelling dat Japan een land is dat veel heterogener is dan de meesten — niet het minst de Japanse overheid — ons willen doen geloven. Japan is inderdaad even divers als zijn keuken en dat is maar goed ook.
Japan. Schetsen uit het leven van Luk Van Haute, Lannoo 2019, ISBN 9789401446075, 318 pp.
Dit delen:
2 notes
·
View notes
Photo
Literatuur. De nauwst met de Uddhava-gîtâ verwante tekst is de Bhagavad-gîtâ. Verreweg de meeste Bhagavad-gîtâ-uitgaven zijn ongeschikt voor bestudering in relatie tot de hier aangeboden herdichting van de Uddhava-gîtâ, aangezien ze op een kardinaal punt corrupt zijn, namelijk dat van de positie van Krishna. Ze zijn zo 'vertaald' dat het lijkt alsof Krishna, de persoonlijke God, niet meer dan een boodschapper is van het onpersoonlijke Brahman-licht, terwijl Brahman in feite de uitstraling is van de persoonlijke God, de Oerbeweger van al wat is. Er zijn in het Nederlands drie Bhagavad-gîtâ-uitgaven die Krishna de positie laten die Hij voor Zichzelf bedingt: - A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupâda, de Bhagavad-gîtâ zoals ze is, z.j., Bhaktivenanda Book Trust, Amsterdam; - Hendrik van Teylingen, Het Lied van de Alvervulde, herdichting, 1983, Mirananda, Den Haag; - Hendrik van Teylingen, Bhagavad-Gîtâ, prozavertaling & herdichting, 1993, Ganges, Amsterdam. - Een speciaal aanbevolen Engelse -vertaling is: B.R. Sridhara Deva Goswami, The Hidden Treasure of the Sweet Absolute, 1985, Nabadwip Dham, West-Bengalen, India. - Een bijzonder instructief boek voor lezers die tot de kern van de -tekst willen doordringen is: Robert N. Minor, Bhagavad-gîtâ, An Exegetical Commentary, 1982, Heritage Publishers, New Delhi. - Verdere Nederlandstalige boeken die Krishna in Zijn essentiële waarde laten zijn onder meer: - A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupâda, Het Krishna-boek, 1977, Bhaktivedanta Book Trust, Amsterdam. - Hendrik van Teylingen, Het Spel van Krishna in Vraja en Mathurâ, 1990, Altamira. - Hendrik van Teylingen, Het Spel van Krishna in Dvârakâ, 1992, Altamira. - Voor kinderen: Hendrik van Teylingen en Premalatâ devî-dâsî, De wonderbaarlijke avonturen van Krishna en Balarâma, 1998, Mirananda. http://bhagavata.net/hayesvar/uddhavag.html Over Sri Hayesvar Dasa (Hendrik van Teylingen): http://bhagavata.net/hayesvar/overhd.html https://www.bol.com/nl/nl/p/uddhava-gita/666821178/ #nederland #nederlands #literatuur #auteur #gedicht #toegewijde #holland #hindoe #hindoeisme #cultuur #godsdienst #religie #filosofie #god #liefde #dienst #dienstbaarheid #samenleving #leven https://www.instagram.com/p/CWVXMoPACXD/?utm_medium=tumblr
#nederland#nederlands#literatuur#auteur#gedicht#toegewijde#holland#hindoe#hindoeisme#cultuur#godsdienst#religie#filosofie#god#liefde#dienst#dienstbaarheid#samenleving#leven
1 note
·
View note
Text
Alles wat je moet weten over Irak!
Hallo iedereen! Ik ben Fatema ik ben 16 jaar oud en ik ben afkomstig uit Irak. Daarom ga ik jullie meer informatie over Irak, zoals wat er allemaal te doen is, wat er allemaal in de geschiedenis is gebeurd, meer over de cultuur en tradities van Irak en nog zoveel meer! Dus als je geïnteresseerd bent, scroll en lees dan zeker verder.
Irak is een land in het Midden - Oosten, Azië. De hoofdstad van Irak is Baghdad.De buurlanden van Irak zijn Koeweit, Saoudi - Arabië, Jordanië, Syrië, Turkije en Iran. Het gebied dat het huidige Irak inneemt is vrijwel hetzelfde als het vroegere Mesopotamië, het land tussen de rivieren Eufraat en Tigris. De eerste complexe menselijke beschavingen op aarde ontstonden hier, die van de Soemeriërs. Dit volk ontwikkelde rond 3400 v.Chr. het eerste schrift, de eerste voorbeelden van literatuur (Gilgamesj-epos), de eerste geschreven wetten, de eerste steden. Irak wordt daarom ook wel 'de bakermat van de beschaving' genoemd. De Soemeriërs waren vanaf circa 3500 v.Chr. georganiseerd in stadstaten, zoals Uruk, Ur en Lagasj. In de 7e eeuw kwamen de Arabieren, die in enkele jaren tijd heel Irak lostrokken van Perzische controle. Irak speelde een belangrijke rol in de Eerste Fitna, het eerste militaire conflict in de gelederen van de moslims. Het was het kerngebied van kalief Ali ibn Aboe Talib, die geconfronteerd werd met opstanden in Syrië en Egypte. In Irak bleef de bevolking Ali trouw, ook na zijn dood. Het (proto)sjiisme was daarmee geboren. Belangrijke islamitische stromingen als het kharidjisme en moetazilisme hebben hun oorsprong in Irak.
In de 8e eeuw stichtten de Abbasiden, die eerder de Omajjaden hadden afgezet, de stad Bagdad. De nieuwe heersers verplaatsen de islamitische hoofdstad van Damascus naar Bagdad. Deze stad werd nu het centrum van een wereldrijk, dat zich uitstrekte van diep in noordelijk Afrika tot aan de grens met China. Bagdad was een centrum van macht en wetenschap en gedurende lange tijd de grootste stad ter wereld. Onder de Abbasiden werd Irak het centrum van de zogenoemde vertaling beweging, waarbij honderden oud-Griekse teksten systematisch werden vertaald naar het Arabisch. In eerste instantie werden de vertalingen vaak door Syrische en Iraakse christenen gemaakt uit Syrische vertalingen van de Griekse origine. Belangrijke figuren in de vertalingsbeweging waren Hunayn ibn Ishaq en al-Kindi. De vertalingsbeweging werd ingeluid door de kalief al-Mansur, maar kwam onder de kalief al-Ma'mun pas echt op gang. In Bagdad werd de Arabische taal in korte tijd getransformeerd van een woestijntaal tot een van de drie talen van de antieke filosofie (naast het Grieks en het Latijn). Onder toezicht van de Abbasiden werd in Bagdad de sharia (het islamitische recht) voor het eerst vormgegeven. Op zoek naar politieke legitimiteit moedigden de kaliefen geleerden aan om het zeer beperkte aantal regels van de Koran aan te vullen met originele rechtbeginselen. Iraakse geleerden probeerden in de 9e eeuw voor het eerst vast te stellen en te documenteren welke mondelinge overleveringen over Mohammed (hadith) authentiek zijn. Juristen gebruikten de resulterende compilaties om de sharia te legitimeren en te herinterpreteren.
In 836 verplaatsten de Abbasiden hun troon naar Samarra, een door hen gestichte paleisstad zo'n 120 kilometer ten noorden van Bagdad. Waar Bagdad door de eeuwen heen veel oude monumenten is kwijtgeraakt als gevolg van het geweld dat de stad telkens weer overviel, is de oorspronkelijke kern van Samarra goed bewaard gebleven. De stad en haar monumenten zijn het belangrijkste bouwkundige bewijs van de glorie van het Abbasidentijdperk. UNESCO omschrijft de stad als 'het best bewaarde oorspronkelijke plan van een grote stad uit de late Oudheid'. Samarra bleef tot 892 de hoofdstad.
In de 10e eeuw brak een rumoerige periode uit, waarbij de centrale macht van de Abbasiden langzaam verdween. Noord-Afrika en Syrië kwamen in de loop van de 10e eeuw onder de heerschappij van de sjiitische Fatimiden en in de oostelijke gebieden waren de verschillende emiraten slechts in naam onderdanig aan Bagdad. Vanaf 930 was Bagdad de zetel van slechts een van drie kalifaten: in Mahdia zetelde het sjiitische Fatimidenkalifaat, terwijl Córdoba het centrum was van een soennitisch ‘tegen-Kalifaat’.
Vanaf de 10e eeuw raakte het land hyperverstedelijkt, op een schaal die pas weer te zien was in het 19e-eeuwse West-Europa. Steden zoals Bagdad, Koefa, Basra en Mosoel bereikten torenhoge inwonersaantallen en het platteland stroomde leeg. Dit had als effect dat de Iraakse economie in de 11e eeuw volledig instortte.
In 1258 werd een toen al flink gekrompen Bagdad met de grond gelijk gemaakt door de Mongolen. Ongeveer een eeuw later werd het land geplunderd door de Aziatische moslimheerser Timoer Lenk. Een verarmd Irak werd in de 16e eeuw ingenomen door de Ottomaanse Turken, wier rijk in 1917 ten val kwam.
1 note
·
View note