Text

19-eeuwse daguerrotype | jaartal onbekend | geportretteerde onbekend
Lees de vos van vandaag: 'Als de smaak van het woord 'later' toen men zeven was'.
2 notes
·
View notes
Text
Als de smaak van het woord 'later' toen men zeven was
Vriendin L is gestorven. De L is van de naam die zij alleen als meisje droeg. Wat vanzelf gebeurt is: aan haar terugdenken, aan haar leven, aan haar eigenzinnigheden en haar verhalen. En ik denk aan J die zij achterlaat. Weer wat later ging ik op zoek naar 'iets', iets om dat gedenken wat houvast te geven, voorbij het persoonlijke. Omdat de dood groter is dan het persoonlijke.
De poëzie is voor mij een plek om te zoeken. Nee, niet bij Vasalis, van wie sommige dichtregels over de dood helaas zijn opgebruikt. Ik pakte een bundel van Judith Herzberg en ik stelde weer vast hoe goed haar poëzie is. Haar eigenzinnigheid past goed bij L, de lichtheid naast de ernst, het verrassende. En toch vond ik het niet bij haar. Natuurlijk zocht ik bij Emily Dickinson. Er zijn dichtregels van haar bijna bijbelse regels geworden: “Because I could not stop for Death – / he kindly stopped for me” of “I lost a World the other Day / has Anybody found?”. Maar dat bijbelse past L niet. Vervolgens ging ik naar Esther Jansma. Ik vond enkele regels, die natuurlijk niet het hele gedicht zijn, zoals dat ook voor Vasalis geldt. De twee gedichten waaruit ze afkomstig zijn, zijn bokkiger en verrassender, maar de regels zelf bezitten een mooie gedragenheid: 'We hebben geen doden, we zijn alleen / denkende weefsels in het heden die zich denkende / weefsels herinneren . . . ' of “Ze bestaat anders nu, maar / ze bestaat nog, zichzelf / vasthoudend in een tragere tijd'. Nee, ook geen gedragenheid voor L. Ik was dus verrast te horen dat er één gedicht in het bijzonder is waarvan zij hield, een gedicht over de zee van Willem Kloos: “De Zee is als mijn Ziel / in wezen en verschijning, / Zij is een levend Schoon en kent zichzelve niet . . . “ Wat ik wilde was L en J iets geven dat door mij gekozen is. Ik bladerde door een bundel van Ellen Warmond en vond het gedicht 'Binnenste-buiten'. Vijfenveertig jaar geleden koos ik een gedicht van haar voor mijn pagina's in de eindexamencatalogus van de kunstacademie. Uit de laatste ontroerende regels komt L voor mij tevoorschijn:
Men wordt wat ouder en leert:
men verschrompelt niet, men dampt in;
steeds kleiner raakvlak met
het buiten-ik
soms een duidelijk doelwit:
vrouw, huid, glanzende schrik,
soms zoiets vaags als dit:
steeds minder licht
alleen de nacht
met open ogen
het binnen-ik gering geacht
of omgebogen
maar de stem zo bitter en prachtig
en het lichaam van zulk helder glas
als de smaak van het woord 'later'
toen men zeven was.
5 notes
·
View notes
Text
Natalia Ginzburg (1916-1991)
Lees de vos van vandaag: 'Ik leende voor even Natalia Ginzburgs strenge pen'.
3 notes
·
View notes
Text
Ik leende voor even Natalia Ginzburgs strenge pen
Vriend P, een groot bewonderaar van schrijver Natalia Ginzburg, gaf mij onlangs een boekje met een novelle en een kort verhaal van haar: 'Valentino & De moeder'.* Twee weken geleden schreef ik een vos over een zinnetje dat me bijbleef: 'Uiteindelijk gaat bij iedereen het leven eroverheen'. Ik las de novelle uit 1957 en wilde het toen al gebruiken omdat Ginzburg een meester is in het beschrijven van hoe bij mensen het leven eroverheen gaat.
De openingsalinea van de novelle is subliem. In amper hondervijftig woorden roept ze een wereld op, positioneert ze verfijnd de leden van een Italiaanse familie en maakte mij onmiddellijk ontvankelijk voor de innerlijke wereld van de wat kleurloze ongetrouwde dochter, de verteller. Zo trekt ze het gordijn op voor het drama van de volwaardige en tragische levens van eigenlijk heel gewone mensen. Al na zestig bladzijden laat ze het doek weer vallen. Ik was zo onder de indruk van haar beheerste stijl en op een of andere manier erdoor uitgedaagd, dat ik besloot haar openingsalinea 'na te schilderen'. Vroeger werden grote meesters gekopieerd om ervan te leren. Ik hoefde geen personage te verzinnen. Mijn tante M. die nu al meer dan vijfendertig jaar dood is, verscheen vanzelf. Misschien dat Ginzburg ook aan iemand dacht. Ik leende voor even haar strenge pen. (De halfbroer is mijn vader)
Mijn vader was een ambtenaar of zoiets. Mijn moeder had al een zoon van een man die ervandoor was gegaan. Die zoon, mijn halfbroer dus, had groene ogen en grote oren. Iedereen kon zien dat wij niet de zelfde vader hadden. De linkerarm van mijn echte broer was verlamd. Mijn broer en ik waren niet slim. Dat zei onze vader ten minste. Onze moeder vond ons wel slim, maar dat was omdat zij helemaal niet slim was. Mooi was ik ook niet. Op een dag ging mijn moeder dood. Ik was oud genoeg om vanaf dat moment voor mijn vader te zorgen. Veel later verhuisden wij naar de andere kant van de wereld. Mijn vader zat in zijn leunstoel en droomde over Indië, sneed scherpe punten aan kleurpotloden en maakte van kartonnen dozen lijstjes voor oude foto's. Ik deed niets dan het huis schoonmaken, zijn teennagels knippen en voor hem koken. Op zijn sterfbed ijlde hij en riep de hele tijd 'Grijp de dief! Ik kon er niet van slapen. Toen hij eindelijk dood was, zocht een man, die ooit soldaat was geweest in Indië, via via contact met mij. Ik trouwde toch maar met hem, ook al was hij veel ouder en zo lelijk dat ik niet lang naar hem kon kijken. Was hij maar zo knap als mijn halfbroer. Ook voor mijn man kookte ik en knipte ik zijn teennagels en ook hij ging op een dag dood. Nu krijg ik zijn pensioen en kan ik roken zoveel ik wil. Het is jammer dat ik nooit een kindje heb gehad. Soms leg ik mijn oor tegen de muren en luister naar de geluiden van de buren.
*'Valentino & De moeder' | Natalia Ginzburg | vertaling Jan van der Haar | uitgeverij Nigh & Van Ditmar
3 notes
·
View notes
Text

Lees de vos van vandaag: 'Dit is de soldaat die een brief schrijft'.
2 notes
·
View notes
Text
Dit is de soldaat die een brief schrijft
In een boek met honderdvijftig opmerkelijke Nederlandse brieven* lees ik in de inleiding bij het hoofdstuk 'Soldatenbrieven' dat er veel níet in hun brieven staat – omdat de schrijvers het niet mogen of niet willen.
Op 17 juli 1938 schrijft Arend Haak: “Waarde ouders, broers en zussen, neem mij alsjeblieft niet kwalijk, maar als U deze brief ontvangt, dan zal ik zowat in Spanje zijn.” Zonder iemand iets te zeggen is hij als een van de Spanjestrijders vertrokken om tegen de fascisten te vechten. Later schrijft hij vanuit Spanje dat hij in het hospitaal ligt, maar dat ze niet moeten schrikken. Het is heus niet erg, maar als ze het echt willen weten “...ik heb vier kleine granaatsplintertjes boven in mijn linkerarm gekregen en nu doet het absoluut geen pijn maar ja, de vingers van mijn hand kan ik maar een klein beetje bewegen...” Enkele maanden later zal hij omkomen bij een bombardement op Barcelona.
In de vos van 31 maart van dit jaar schreef ik al over de Brabantse boerenzoon die tijdens de politionele acties in toen nog Nederlands Indië vele brieven naar huis schreef en hoe verbazingwekkend ik het vond dat er amper iets van het geweld doordrong in zijn brieven aan huis. Het is alsof er in de over en weer gaande brieven een onschuldiger werkelijkheid in leven wordt gehouden. Zo schrijft de vader: “Beste Jan, zojuist kom ik binnen. Ik heb met moeder onder de palmboom gezeten. De kersenboom natuurlijk'.” De zoon zal misschien een steek van heimwee hebben gevoeld. Als hij op zijn beurt dan toch iets laat weten over hoe het in zijn soldatenwereld is, schrijft hij: “We hebbende de hele nacht met de pantsers gereden, 150 kilometer hebben we afgelegd. Het enige wat we van onze vijand gemerkt hebben is een rij stenen op de weg en een gespannen draad, waarvan het de bedoeling is dat je er met je kop tegenaan rijdt.” Zijn vader zal even geslikt hebben bij die woorden.
En toen vond ik die ontroerende foto van een soldaat. Ik weet niet wie hij is, waar hij is en om welke oorlog het gaat. Hij is de soldaat die een brief schrijft.
Lieveling,
Ik vluchtte weg uit de barak, kon de grappen en de branie niet langer verdragen, de stank van al die ongewassen mannen, de verstikkende rook van de tabak, het verre gebulder van het geschut. Ik ben uitgeput, ik heb het gevoel dat ik het vuil, de stank en de hondendiscipline niet langer kan verdragen. Ik krijg het niet afgespoeld en soms droom ik van een schoon bed met witte lakens, maar vooral droom ik van jou, van je sterke naar zeep geurende lichaam. Hoe bitter is het om dan wakker te worden van een stomp omdat de man naast me zich omdraait. Zie mij hier zitten. Ik leun tegen een boom, houd het papier tegen mijn knieën, de zon staat laag. Het is stil, alsof alle vogels uit de bomen zijn geschoten. Denk aan me, dat is genoeg.
*'P.S. Van liefdespost tot hatemail: de 150 opmerkelijkste Nederlandse brieven' | Jet Steinz | Uitgeverij Podium
2 notes
·
View notes
Text

Bedřiška Köhlerová (26 en 103 jaar oud | fotograaf Jan Langer
Lees de vos van vandaag: 'De zin die bleef hangen'.
3 notes
·
View notes
Text
De zin die bleef hangen
Ik las een zin die me onmiddellijk opviel en die me ergerde: 'Uiteindelijk gaat bij iedereen het leven eroverheen'. Het leven opgevat als een opdrogende waterplas. Het is ongeveer zo erg als 'de koek is op'. Maar daarvan kan ik nog hard in de lach schieten. Ik probeerde te begrijpen waarom dat zinnetje zo bleef hangen. Natuurlijk omdat het een platitude is. Die waterplas is dus zo gek nog niet. Hoe meer ik erover nadacht hoe meer ik ook moest vaststellen dat het even plat als diep kan worden opgevat. De kern waar de zin om draait is natuurlijk dat woord 'erover' – en om precies te zijn het stukje 'er'. Als dat 'er' opgevat wordt als het lichaam, dan is het eenvoudig: zet het naakte lichaam voor een time lapse-camera en in enkele seconden wordt getoond hoe het leven 'eroverheen' gaat. Dat klinkt plotseling als een geweldsdaad. Nu is afgezien van het lichaam het leven het enige dat een mens werkelijk bezit. Iets groters (en kostbaarderders) kun je niet bezitten. Als dat 'er' je leven is, is het dus het leven zelf dat over je leven heen gaat, over dat ongevraagd gegeven leven van je. Zo opgevat staat er niet veel meer dan dat de tijd zijn werking doet.
Onlangs organiseerde ik een moment om de Finse kunstenares A.O. te gedenken. In mei was ze enkele dagen na haar dood in haar woning gevonden. Zo'n vijftien mensen waren aanwezig. Er was taart en wat te drinken, er werden herinneringen opgehaald, ik sprak enkele woorden. Eerder op deze plek* vergeleek ik haar met een monoliet, maar nuanceerde dat beeld door van haar een monoliet van uitgeharde klei te maken. Ik zou nu over haar kunnen zeggen dat zij het leven niet over haar heen liet gaan. De prijs die ze voor haar autonomie betaalde is dat er niemand om haar treurt. Misschien is ze zo wel trouw aan haarzelf gebleven.
Wie tweeluiken bekijkt met foto's van een persoon op jonge en zeer hoge leeftijd ziet een gezicht waar het leven overheen is gegaan. Margriet Luyten** maakte in haar boek 'Stervelingen' zulke portretten, net als de Duitse fotograaf Jan Langer. Allemaal openbaren ze iets buitengewoons: dat er een bijna ongrijpbare constante zichtbaar wordt tussen het jonge en het oude gezicht, voorbij het fysionomische. Het is alsof hun 'natuur' onveranderd blijft. Het is het persoonsgebonden eigene. Dat moet dus een derde 'er' zijn. Uiteindelijk gaat bij iedereen het leven eroverheen, maar wees gerust, in jou zetelt iets dat onaangetast blijft.
*'Stervelingen'| Margriet Luyten | Uitgeverij Pels & Kemper | 2009
** De vos op maandag van 3 mei 2025: 'Leven als een monoliet'.
4 notes
·
View notes
Text

zwarte mosterd (brassica nigra)
Lees de vos van vandaag: 'Wat ik van de hitte leerde'.
2 notes
·
View notes
Text
Wat de hitte mij leerde
Dag 1
Ik loop door de lauwe stad, de zon
brandt vanachter het laken van een
lang beslapen bed. Alle mensen zetten
uit en praten luider, ze smakken meer,
ze kijken hongerig om zich heen op zoek
naar wat koud is en zoet en naakt.
Mijn voeten dragen mij volhardend
en troostend voort door een smalle
glazen gang en ik waan mij alleen
en onder water. De mensen bewegen
slechts hun monden en schuren
met hun blote huid tegen het glas.
Mouwloos tonen zij hun sleeves als
handtekeningen op contracten voor
een verlangd maar niet gekregen leven.
Dag 2
Ik fiets door de lome straten. De zon heeft
zijn vuile laken afgeslagen, toont zich nu
schaamteloos aan wie hem zien wil en wie
haar ogen sluit. Van achter uit een koele
donkere gang lokt de stem van een sirene.
In een bloedhete tuin zingt een vrouw
bezwerende woorden, haar lichaam danst
op de pompende klanken van haar muzikant.
Uw lichaam kraakt, want u bestaat, houdt zij
mij voor, terwijl haar armen arabesken maken
en zij haar voeten zwart met vuil en aarde.
En als ik later schuin het lege plein doorsteek,
klinken de doodsklokken van de kathedraal.
Beschermd door haar gebed, weet ik
Uw lichaam kraakt, want u bestaat.
Dag 3
De zon gaat onder, gebouwen gloeien in
het laatste licht. Ik loop door een kloof van
geblakerde rotsen en laat mij dragen door
de warmte naar waar ik verkoeling weet.
Daar vermengt de zoete geur van hooi
zich al met die van asfalt en beton.
De vlammen van de keizerskaars zijn bijna
gedoofd, de centauri strooit wat laatste paars
in het bestofte groen, het staketsel van de
zwarte mosterd raakt mijn schouder, vochtige
koelte uit de weide kringelt rond mijn benen.
Plots word ik opgetild en loop door andere
weiden, met rechte sloten en een verre
horizon, zie ik andere bloemen, hoor andere
vogels, een ander huis wacht op mij.
Dag 4
Een koele ochtend klatert het huis binnen,
alles kan zich weer herschikken,
lichaam krimpt, veren opgeschud,
huid droogt, het werk kan weer werken,
het denken kan weer denken.
Maar leerde ik onlangs niet:
“Ervaring berust niet op arbeid,
maar op gift en op ontvangen.
Open je oren en wacht.
Wees moe. Wees lui. Weet niet.
Boots na wat voor je ligt.”?
De oude meester, die zegt:
“Wandel hierin. Dat is alles.”
Griet Menschaert (dag 2) | Byung-Chul Han – Lao Zi (dag 4)
2 notes
·
View notes
Text

'Avond aan de Loire' | Felix Valloton | 1923 | privé-collectie
Lees de vos van vandaag: 'Vita contemplativa'
2 notes
·
View notes
Text
Vita contemplativa
Jaren geleden zei ik vlak voor ik het licht uitdeed tegen G: 'Geef me eens een woord'. Hij wist precies waarom ik dat vroeg, en weigerde dan ook. Daar lag ik dan in het donker, met een hoofd dat graag een woord had gehad om los te laten in mijn nog zo volle brein, om al dwalend in het geheugen langzaam te verdwalen in de slaap. Het gevaar dreigt wel dat de geest te actief wordt. Soms kan ik ook overdag gericht dwalen in mijn hoofd, als ik een boek lees bijvoorbeeld – niet een roman, daarin wordt het voor mij gedaan.
Nu lees ik - een beetje ironisch is het wel - 'Vita contemplativa' van Byung-Chul Han, een oproep tot inactiviteit, dat volgens de schrijver zeker niet het tegendeel is van activiteit. “Het is eerder zo dat activiteit teert op inactiviteit.” Zijn compacte tekst, een rijk weefsel van soms aforistische zinnen van hemzelf en van andere denkers, roept op tot een bespiegelend leven. Eerst moet je nog wel hard werken om het tot je te nemen. Vergeet daarna al dat denken, zo lijkt het, streef naar stilte en stilstand, omhels de verveling en de slaap (en vraag niet je echtgenoot om een woord).
Byung-Chul Han spreekt van een landschap van inactiviteit. “Voor de blik van de vermoeide openbaart de wereld zich in een toestand van verzoening.” En dan gebruikt hij een prachtig zin: “De regen die bij de vermoeide op zijn pols valt is evenveel waard als de aanblik van de wandelaar aan de overkant van de rivier.”* Ik ontdek blij verrast dat het van Peter Handke is, uit zijn 'Essay over de vermoeidheid'. Twee van Handkes vroegere boeken waren jarenlang favoriet, en zijn dat sluimerend nog steeds: 'De geschiedenis van het potlood' en 'De last van de wereld'.
Opeens werd ik me bewust van een tweeledig teken, want vorige week kreeg ik ook, vanuit het niets, een mail van RvW, een student van zo'n dertig jaar geleden. Hij herinnerde me eraan dat ik hem als opdracht ooit een zin van Handke had meegegeven: “Door het donker vloog een appelrest als een lichte nachtvogel, en ik dacht: 'De wereld is nog altijd ongehoord (mooi)'”. Daar was ik verguld mee, want vergeten. Ik haalde de twee boeken van Handke tevoorschijn en begon te bladeren in die eindeloze reeks van losstaande observaties en overdenkingen. En zo kwam ik dan toch terecht in een landschap van inactiviteit:
“Ik ging zitten op het wortelbed van de linde en spitste de oren, met een opdracht-gevoel. Geen tijd meer, alleen de hartklok tikt [–]. Het ruisen is hier zo mild, en de wind is zo mild, en de zon is zo mild, en de krekels sjirpen zo zacht; en ik dacht: als alle klokken toch eens zo liepen als het krekelgesjirp nu!”*
* 'De geschiedenis van het potlood'| Peter Handke | Vertaling Hans Hom | Uitgeverij De Arbeiderspers 1984 | Privé-domein nr. 10
2 notes
·
View notes
Text

'Ipomea' | Alida Everts | 2022 | gemengde techniek | 70 x 100 cm.
Lees de vos van vandaag: 'Niet het wapen maar het sieraad'.
2 notes
·
View notes
Text
Niet het wapen maar het sieraad
Soms zie je iets en er 'gebeurt' iets in je. Je weet niet wat en waar, maar je vóelt iets. Als je dorst hebt, neem je een glas water, als je het koud hebt of er is te veel lawaai, dan handel je daarnaar. Je kunt soms ook zomaar erge zin hebben in een mango. Wat je nooit zegt is: ik heb zin om iets moois te zien. Ik ken maar één iemand die dat misschien wel doet: vriendin G. Als je dan plotseling iets heel, heel moois ziet, dan ontdek je vreemd genoeg dat dat precies is wat je nodig hebt. Het is een verlangen dat opgeroepen wordt nadat het is bevredigd: ik wist niet dat ik daarnaar verlangde.
Zo'n vijfenveertig jaar geleden waren A en ik samen studenten aan Academie Minerva. Op een dag liep ik met G in Groningen toen ik mijn naam van ver hoorde roepen. Het was A die mij herkende. We hadden elkaar misschien dertig jaar niet gezien. Onlangs gaf ze me een catalogus van haar werk. Ik sloeg een bladzijde open en kon alleen maar uitroepen: maar wat is dat prachtig, Alida! Magere woorden voor wat ik toen voelde.
Nu heb ik het rechtop voor me neergezet, de afbeelding wel te verstaan. Ik verlústig me eraan. Een tijdje geleden las ik een gedicht voor aan een gezelschap. Een gedicht maar één keer voorgelezen krijgen en voor sommigen ook nog in een andere dan je moedertaal is bijna zoiets als een vogel horen zingen. Ik wilde graag dat de inhoud tot hun doordrong en zei dat ik de poëzie van het gedicht ging vermoorden door de inhoud vooraf uit te leggen. Nu ga ik het zelfde doen met dat ene werk van Alida Everts.
Echt álles bevalt mij aan het beeld: die schaamteloze mix van decoratie, teken- en schilderkunst, dat merkwaardige ingeklemd zitten in het kader, het bevredigend heldere van de grafische delen tegenover het beetje modderige van die bloemen in reliëf, de wanverhouding in maat tussen boeket en vaas, het springende karakter van het geheel, het . . Nee, ik houd ermee op. Ik wil de poëzie van dit beeldgedicht niet vermoorden. Ergens in een stille hoek ga ik volop nemen van de kruidige geur, de complexe zoetheid, het gladde en het korrelige.
Ik zeg volmondig Ja tegen de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han in 'Vita Contemplativa'* : “Niet de oorlog maar het feest, niet het wapen maar het sieraad is de oorsprong van de cultuur. [-] De kern van cultuur is 'ornamenteel'. Zij heeft haar domicilie buiten functionaliteit en nuttigheid. Met het ornamentele, dat zich van elk doel en nut bevrijdt, houdt het leven vol dat het meer is dan overleven.”
'Ipomea' heet het schilderij, het geslacht van de dagbloemen, zoals de haagwinde. Lang geleden schreef ik: 'Pluk een bloem van de haagwinde, steek je neus erin en haal diep adem. Een klein wonder wacht.'
* 'Vita Comtemplativa'| Byung-Chul Han | vertaling Mark Wildschut | uitgeverij DE NIEUWE WERELD ten have 2025
2 notes
·
View notes
Text

Buying-Chul Han | Henri Bergson
Lees de vos van vandaag: 'Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen'.
2 notes
·
View notes
Text
Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen
Iets klingelde heel ver weg: Bergson, Bergson, was dat niet die . . .? En toen kocht ik zonder precies te weten waarom de biografie* van de filosoof Henri Bergson. Nu klinkt in de kranten en tijdschriften een onbekende naam: Byung-Chul Han, filosoof. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar lees dat hij misschien wel de meest populaire levende filosoof is van dit moment. Uit pure nieuwsgierigheid kocht ik enkele van zijn verschenen vertalingen**. Ik begon ermee zijn naam uit het hoofd te leren, want het is wel erg onnozel (en arrogant) om zo'n naam moeilijker om te onthouden te vinden dan Jean-Paul Sartre of Kwame Anthony Appia. Ik ben intussen aardig ver doorgedrongen in het leven van Henri Bergson (1859 – 1941). Ooit was hij, een merkwaardige, etherische verschijning, misschien wel de populairste filosoof van zíjn tijd. In Byung-Chul Hans boekjes blader ik nog maar een beetje. Ja, boekjes, want ze zijn dun. Dat pleit voor hem.
Zonder dat te weten blijken de twee filosofen tijdens hun eerste ontmoeting bij mij thuis (in mijn hoofd dus) al van alles gemeen te hebben. Ik zag een documentaire over Byung-Chul Han, en de eerste paar woorden die hij uitspreekt voor een volle zaal studenten luiden (maar dan wel in het Duits): “Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen. Geur als zodanig zou onbestaanbaar zijn zonder dat verwijlen.”
Wat klinkt dat ongelooflijk Bergsonsiaans!, roep ik bijna uit. En ik weet nog maar zo weinig van Bergson, maar wel dat 'durée' een sleutelbegrip is bij hem. Tijd is geen ruimte, beweert hij stellig, en zeker niet iets wat we in taal in stukken kunnen knippen en naast elkaar kunnen leggen in keurige opeenvolgingen.
“Als (…) we volkomen in onszelf blijven, voelen we dat iets zich uitbreidt zonder enige deling, precies zoals een melodie voortduurt. Ons innerlijk leven is dus, van begin tot eind, een ondeelbare continuïteit, en is wat ik onze 'durée' noem.” Dat hoor ik doorklinken in wat Byung-Chul Han zegt over de geur van de tijd en hoe geur onbestaanbaar is zonder verwijlen.
Ik herinner me de opwinding die mij beving toen ik als kunststudent de conceptuele kunst ontdekte, en hoe daar over geschreven werd. Hoe ouder je wordt hoe minder vaak je – zo lijkt het – diezelfde opwinding voelt. Dat er ergens ideeën leven die je bent begonnen in te ademen zonder het te weten, maar die je zonder enige kennis herkent als iets van jou. Zoiets voel ik nu ook. Wat mij te doen staat is eerst maar de biografie van Bergson verder lezen, me verdiepen in zijn ideeën, aan een van de boeken van Byung-Chul Han beginnen en steeds voor ogen houden dat ik geen theorieën tot mij neem, maar ideeën die ambiguïteit en gevoelens niet schuwen. Borduurde ik niet die woorden van Clarice Lispector: denken – is – een – daad, – voelen – is – een – feit ?
* Henri Bergson – Een biografie | Emily Herring | vertaling Henk Moerdijk| Uitgeverij ten have | 2025
** De vermoeide samenleving – drie essays | Buying-Chul Han | vertaling Frank Suitemaker | uitgeverij van gennep | 2014
2 notes
·
View notes
Text

De oude wasplaats in Fanjeaux
Lees de vos van vandaag: 'Ik destilleerde woorden uit foto's'.
2 notes
·
View notes