#slecht gedicht
Explore tagged Tumblr posts
Quote
Zie je het goede in de mens wel, als je de mens in het slechte niet ziet?
Derek Otte (Miose)
#Derek Otte#Derek Otte quote#citaat#goed#slecht#perspectief#poëzie#nederlandstalig#tekst#Gedicht#slamgedicht#slam poetry
0 notes
Text
4.78 Are We Devils POEM
09/10/2024
A Poem by Emilia Sameyn Desmet (NEDERLANDS BENEDEN / DUTCH BELOW)
Warning, references about: D'eath
Are we D''ark D''emonic D''evils
For Breaking Love? Are we V''illains for Loving
Those we should Not Love?
Are we B''easts
For B''eating Bad M''onsters?
Are we E''vil For Owning Books?
Owning Each Other?
Are we D''emons
For having a D''eathWish?
Are we Born or Became this Ba''d? Are we Ba''d or Broken? B''ad or Broken
----------------------------------------------------------------------------------------
----------------------------------------------------------------------------------------
4.78 Zijn Wij Duivels 09/10/2024 Een gedicht van Emilia Sameyn Desmet Waarschuwing, verwijzingen naar: D''ood
Zijn wij D''uistere D''emonische D''uivels Omdat we Liefde Breken? Zijn wij Sch''urken
Omdat wij Houden van Mensen
Van wie we Niet mogen Houden? Zijn wij Ziek Omdat we Slechte M''onsters Sl''aan? Zijn wij Sl''echt Omdat we Boeken hebben? Elkaar Bezitten? Zijn wij D''emonen Omdat we een D''oodsWens hebben? Zijn wij Sl''echt Geboren of Sl''echt Geworden? Zijn wij Sl''echt of Gebroken? Sl''echt of Gebroken
#art#nederlands#dutch#life#poem#poetry#writing#kunst#english#dead poets society#dead poets fandom#gedicht#dicht
4 notes
·
View notes
Text
Toch dit gedicht Dat je niet uit taal bestond, zo werd gezegd. Ik weet niet of dat kan. Misschien, misschien hanteerde je wel een lichter alfabet, was jij het wit tussen ons gewauwel. Niet elke adem moet zo nodig door een woord gehaald. De zucht zegt vaak meer dan de zin. Toch schenk ik je dit gedicht. Ik schreef het zo stil en zo mager mogelijk. Nog één regel slechts en dan rijmt het voorgoed op jou.
Uit: De eenzame uitvaart van Nancy (VRT), door Stijn Vranken
2 notes
·
View notes
Text
Waarschuwing!!! dit is een heftig gedicht, komt uit de tijd dat het heel slecht met mij ging en dit gevoel komt nu weer bij mij boven na het horen dat er twee verschillende mensen in korte tijd suïcide hebben gepleegd
Een aanstormende trein
Je bent op het verkeerde terrein
Een gebroken raam
Een dieptepunt waarvoor ik me schaam
Een overdosis pillen
De pijn je zou wel willen gillen
Vallen en opstaan
Maar hoe kun je in hemelsnaam doorgaan
Smijt jezelf tegen de muur
Luister er is geen genezende kuur
Je zult er mee moeten leren leven
Maar hoe kun je dan nog naar het hoogste streven
Ik voel de wind langs mij heen gieren
De duivel zit mij telkens te klieren
Hoe moet je de moed erin houden
Is dat wat de stemmen wouden
Gedachtes zijn brengen mijn hoofd op hol
Ik wordt van die stemmen dol
Beelden vol bloed
Heb ik niet genoeg geboet
Ik sta met mijn blote voeten in de glasscherven
De pijn en het bloed die mijn trots bederven
Rust is het gene wat je zoekt
Maar dat heb je niet zo geboekt
Is dood een antwoord
Je hangt al aan zo’n dun koord
Ik weet het niet
Ik zie het niet
Een aanstormende trein
Het maakt me machteloos en klein
Een gebroken raam
Een bloederig lichaam
Een overdosis pillen
Kunnen zij de pijn stillen?
Snij in je armen om wakker te worden
Hoe zal je, je gedachtes goed kunnen ordenen
Ik verlies de macht over mezelf
En val in de verkeerde helft
Dood lijkt de enige weg
Dat is wat mijn gedachtes zegt
Iets binnen mij wil niet
Maar als die geen andere uitweg ziet
Ik moeten een opening zien te vinden
Voordat ze me hier verslinden
De stemmen mogen niet winnen
Ze moeten op gaan in de zinnen
Maar ik ben uit gestreden
Ik heb te veel geleden
Een aanstormende trein
Hoe had het anders kunnen zijn
Een gebroken raam
Een gebroken lichaam
Een overdosis pillen
Niemand kan deze pijn stillen
© Ralph Mulder 22-02-2006
7 notes
·
View notes
Photo
Essex Farm Cemetery
John McCrae Canadese arts
In Flanders Fields
In Flanders fields the poppies blow Between the crosses, row on row, That mark our place; and in the sky The larks, still bravely singing, fly Scarce heard amid the guns below. We are the Dead. Short days ago We lived, felt dawn, saw sunset glow, Loved, and were loved, and now we lie In Flanders fields. Take up our quarrel with the foe: To you from failing hands we throw The torch; be yours to hold it high. If ye break faith with us who die We shall not sleep, though poppies grow In Flanders fields.
John McCrae
Een van de meest aangrijpende herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog is het ontroerende gedicht 'In Flanders Fields', geschreven door John McCrae, een Canadese legerdokter, na de dood van zijn goede vriend en landgenoot luitenant Alexis Helmer. Helmer kwam op 2 mei 1915 om het leven toen een granaat ontplofte tijdens de tweede Duitse gasaanval. Bij afwezigheid van een kapelaan leidde McCrae zelf de uitvaartdienst voor zijn vriend. Verdriet en het trauma van de oorlog inspireerden zijn gedicht.
Op dat moment was majoor John McCrae aan het werk in een velddressingstation op de weg tussen Ieper en Boezinge. Daar hield hij zich vooral bezig met de behandeling van slachtoffers van de Duitse gasaanvallen. Kort nadat hij het gedicht had geschreven, werd hij als Chief of Medical Services overgebracht naar een Canadees veldhospitaal in Frankrijk, waar de gewonden van de veldslagen van de Somme, Vimy Ridge, Arras en Passendale werden behandeld.
McCrae legde het vel papier weg waarop hij het gedicht had geschreven. Het zou misschien nooit zijn gepubliceerd als een collega-officier de aantekeningen van McCrae niet had gevonden en ze naar een aantal Londense tijdschriften had gestuurd. Het gedicht verscheen voor het eerst in het tijdschrift Punch en raakte meteen de harten van het Britse volk.
In de zomer van 1917 kreeg John McCrae aanvallen van astma en bronchitis, vrijwel zeker als gevolg van het inademen van chloorgas tijdens de Tweede Slag om Ieper. Op 23 januari 1918 werd McCrae ziek met een longontsteking en werd hij opgenomen in het ziekenhuis. Hij stierf vijf dagen later op slechts 46 jarige leeftijd. McCrae is begraven in Wimereux, ten noorden van Boulogne (Frankrijk).
John McCrae
One of the most poignant reminders of World War I is the moving poem, ‘In Flanders Fields’, written by John McCrae, a Canadian army doctor, following the death of his close friend and compatriot Lieutenant Alexis Helmer. Helmer was killed on 2 May 1915 when a shell exploded during the second German gas attack. In the absence of a chaplain, McCrae conducted the funeral service for his friend himself. Grief and the trauma of war inspired his poem.
At the time, Major John McCrae was working in a field dressing station on the road between Ypres and Boezinge. While there, he was mainly involved in treating victims of the German gas attacks. Soon after he wrote the poem, he was transferred, as Chief of Medical Services, to a Canadian field hospital in France, where the wounded from the battles of the Somme, Vimy Ridge, Arras, and Passchendaele were treated.
McCrae discarded the sheet of paper on which he had written the poem. It might never have been published but for a fellow officer who found McCrae’s notes and sent them to a number of London magazines. The poem first appeared in the magazine Punch and immediately touched the hearts of the British people.
In the summer of 1917, John McCrae suffered attacks of asthma and bronchitis, almost certainly as a consequence of inhaling chlorine gas during the Second Battle of Ypres. On 23 January 1918, McCrae fell ill with pneumonia and was admitted to hospital. He died five days later at only 46 years of age. McCrae is buried in Wimereux, north of Boulogne (France).
Het verhaal van Joe Strudwick, de jongst gesneuvelde militair.
Joe werd geboren op woensdag 14 februari – vandaar zijn voornaam Valentine – 1900 in Falkland road, Dorking, Surrey. Hij was de tweede zoon van Jesse Strudwick, een tuinier en Louisa Fuller, wasvrouw van beroep. In totaal had hij twee stiefzussen (uit het eerste huwelijk van zijn vader), drie broers en twee zussen. Na zijn beperkte opleiding op de school van St. Paul’s in zijn buurt, ging hij werken als landbouwersknecht en bij een oom die kolenhandelaar was. Hij werd beschreven als ‘groot en goed gebouwd’. Hij meldde zich als vrijwilliger aan in Lambeth, januari 1915 toen hij dus nog maar 14 was! Het is niet duidelijk hoe hij erin slaagde om zijn echte leeftijd te verdoezelen. Na zijn opleiding vertrok hij met het 8ste bataljon van de Riflebrigade (ook genoemd the Prince Consort´s Own) naar Frankrijk op woensdag 19 mei 1915. Op het einde van die maand kreeg hij al praktijkopleiding met het regiment van de ‘North en South Staffordshires’ in de frontlinies van de Ploegsteertsector. (Zijn bataljon is toegevoegd aan de 1/5th en 1/6th North and South Staffordshire, 46 North Midland Division – 137th Brigade). Zijn eerste opdracht voerde hij uit op 7 juni bij St. Elooi. Maar kort daarna werd hij al gewond en naar Engeland teruggestuurd om te herstellen in Sheerness, Kent. Hij heeft door zijn verblijf in Engeland waarna hij pas op 12 augustus terugkeert, de verschrikkelijke gevechten rond Bellewaarde en het Hooge niet moeten meemaken (16/6/1915 Bellewaarde Ridge, 19/7/1915 Hooge Crater mijn, 30-31/7/1915 eerste aanval met vlammenwerper en 9/8/1915 mijnkrater terug heroverd). Op woensdag 12 augustus keerde hij terug naar de ‘Ypres salient’ waar hij zich opnieuw voegde bij wat er nog overbleef van het 8ste bataljon. Het bataljon had immers zware verliezen geleden – 19 officieren en 469 manschappen –- op 30 juli bij Hooge. Via zijn makkers in zijn peloton kwam hij gauw genoeg te weten wat het droevige lot was geweest van vele vrienden bij de aanval op Hooge. Zijn eerste taak was nu om karweien uit te voeren bij het kanaal van Ieper naar Boezinge. Daarna keerde hij terug naar de frontlinies bij Potyze op 23 augustus. Begin september was hij tijdens zijn dienst getuige van een hevig luchtgevecht boven de Britse frontlijn, waarbij het Britse vliegtuig werd neergehaald en te pletter stortte in Duits gebied. Op 6 september werd hij afgelost en naar ‘Ginger Bread Chateau’ (kasteel van de Potyze?) gebracht, waar hij door een omnibus werd opgepakt en naar Watou gevoerd om daar te rusten, te oefenen en karweien uit te voeren. Dat stemde hem tevreden omdat hij eindelijk een warm bad kon nemen en vers ondergoed aantrekken! In Poperinge kon hij ook voor even genieten van andere verstrooiing samen met vrienden. Op 6 september wordt zijn brigade afgelost en naar “Ginger Bread Chateau” en verder naar Watou. In de War Diary van 9/9/1915 (zie afbeelding onder) staat dat er een “zorgvuldige” medische inspectie was en 35 niet fit genoeg waren voor verdere dienst, er 15 leden aan ‘nervous breakdown” en er 10 anderen waren jonger dan 18 jaar. Bijgevolg, Strudwick was niet de enige in dit bataljon die door de mazen van het net was geglipt. Op 13 september marcheerde hij naar Poperinge van waaruit hij per trein naar ‘Ypres Asylum’ (station van Ieper) werd gebracht en van daar naar hun kampement waar ze in reserve afwachtten. De volgende morgen kreeg hij karweien die de eerste twee weken zouden in beslag nemen. Daarna werd hij op 28 september naar de loopgraven gestuurd bij ‘Bellewaerde farm’ (Hooge). In deze periode werd Ieper en de omgeving van het Hooge en Bellewaarde Farm hevig gebombardeerd. De afgrijselijke taferelen die hem daar opwachtten, werden nog versterkt door een weerzinwekkende geur van ontbindende lijken. De loopgraven waren in een verschrikkelijke toestand, volledig ondergelopen en fel beschadigd na de voorgaande gevechten. In de War diary van 23/9/1915 lezen we: Bn bivouacked. Refitting and reorganising … Received to send back to Engeland men under 17 years of age. Waarschijnlijk het gevolg van het medisch onderzoek hierboven vermeld. Hier weer de vraag: Waarom bleef Strudwick? War diary 6/10/1915: bataljon wordt afgelost en “A general feeling throughout the Bn that the 14th Div. has had more than its share of this unpleasant salient. Men have lost confidence and do not show themselves at their best”. (“Een algemeen gevoel overal in het bataljon dat de 14de div. meer dan zijn aandeel van deze onaangename salient heeft gehad. De mannen hebben hun vertrouwen verloren en vertonen zich niet op hun best”.) En dan verder op 11/10/1915: een steeds groter probleem is hoe er moet omgegaan worden met mannen in de loopgraven waarvan de zenuwen het dreigen te begeven. Hierbij rijst de vraag hoe Strudwick hiermee omging? Tijdens de maand november en december verblijven ze alternerend in rustkampen of staan ter beschikking van o.a. de 6th Division voor werken aan de frontlinie in de omgeving van het Ieper-IJzer kanaal. Ondertussen blijven de artillerie van de machinegeweren aan beide zijden zeer actief. Niet alleen de frontlinies krijgen hun deel artillerievuur te verwerken maar ook het achterland. Er zijn geen belangrijke acties of aanvallen en het is een zogezegde rustige periode maar als we de slachtoffers bekijken voor de periode van 1 november tot 17 december: 2 officieren gedood en 10 gewond. Bij de manschappen vielen er 81 doden en 228 gewonden. Eind december gaat de 14th Div. op rust in Frankrijk om dan begin januari 1916 terug te keren naar de omgeving van het kanaal. Voor de periode van december tot januari 1916 zijn blijkbaar de War Diary voor het 8th Bn niet voorhanden of verloren/vernietigd. Uit het divisiedagboek kunnen we opmaken dat de divisie het gebied van La Belle Alliance, Frascati, Hill Top Farm, Noordhof farm en Belmont Farm bezetten. (Zie boven: uittreksel uit loopgravenkaart St Julien 28 N W 2 met deze gebieden omcirkeld). Uit het dagboek blijkt verder dat ze dagelijks onder Duits artillerievuur lagen. Verder zijn het rustige dagen. Als je het aantal slachtoffers bekijkt (uit de lijst met slachtoffers als bijlage bij het dagboek) blijkt dat er in de 41st Infantry Brigade, waartoe 8th Bn Rifle Brigade behoort, er tussen 1 januari en 14 januari 1916, 286 slachtoffers vallen (6 officieren en 280 manschappen) Op 14 januari 1916 is dat één officier en 16 manschappen. Strudwick is één van de doden. The Dorking Advertiser publiceerde na zijn dood het volgende op zaterdag 22 januari 1916: (vrij vertaald) Nog een soldaat uit Dorking is eervol gesneuveld voor zijn vaderland. Soldaat Valentine Joe Strudwick van het 8ste Rifle Brigade trad in dienst 12 maanden geleden, en op de dag van zijn overlijden op 14 januari had hij de leeftijd van 16 jaar nog niet bereikt, daar hij geboren was op Valentijnsdag 1900. Zijn moeder zou hem natuurlijk nog een paar jaar liever niet in het leger gezien hebben, maar de jonge Strudwick had daar geen oren naar – een mooi voorbeeld voor ouderen die zich nog niet aangemeld hebben en misschien een verwijt! Na slechts zes weken opleiding werd hij naar Frankrijk gestuurd. Al gauw verloor hij twee kameraden die naast hem stonden – allebei op slag dood. Hij was daardoor zo geschokt en bovendien ook het slachtoffer van een gasaanval, dat hij voor drie maanden opgenomen werd in het ziekenhuis van Sheerness. Na herstel vervoegde hij zijn regiment en deze week dan kreeg zijn moeder het volgende bericht van zijn commandant, gedateerd op 15 januari: Het spijt me ten zeerste u te moeten informeren dat uw zoon gedood werd door een granaatinslag op 14 januari. Hij was op slag dood en heeft niet geleden. Zijn lichaam werd door een aantal kameraden gebracht naar een kleine begraafplaats achter de linies waar het deze morgen eervol begraven werd. Een kruis wordt gemaakt en zal spoedig op zijn graf geplaatst worden. Rifleman Strudwick werd gerespecteerd door zijn kameraden en officieren en het spijt ons ontzettend om zulk een goede soldaat te moeten verliezen. Van hun kant én de onze bied ik u onze oprechte blijken van medeleven aan. De overledene was mevrouw Strudwick’s tweede overlevende zoon en haar verdriet is des te groter daar zij hem niet meer had kunnen zien sedert hij in dienst trad. Ze heeft een tweede zoon in de Royal Field Artillery. De jonge Strudwick was een oud-leerling van St Paul’s. De oudere broer, Jesse Strudwick, regimentsnummer 121109 werd uit het leger ontslagen op 3 juli 1916 om medische reden (ziekte). Joe ontving de Victory Medal, de British War Medal en de 1915 Star Medal. Hij ligt begraven op Essex Farm Cemetery In Plot I Rij U. Op zijn grafsteen staat als epitaaf: “Niet uit onze herinneringen, noch verstoken van onze liefde.” (“Not gone from memory or from love”). Hij wordt ook herdacht op het Dorking oorlogsmonument en de namenlijst (Roll of Honour) van St. Paul’s en St. Martin’s Parish Churches.
9 notes
·
View notes
Text
(ongetiteld) 2022
Van je houden is gerust hart bij het tankstation, je woorden zijn benzine;
hoe mooier het klinkt hoe vlotter ik ‘s ochtends uit bed kom
maar de laatste tijd vraag je alleen maar hoe het gaat. Ik sputter niet. Ik zeg alles flitst voorbij in een waas.
Het is te kostelijk, we worden wagenziek.
Waarom als ik met mijn ogen dicht torenstil probeer te staan waarom wuif ik toch dag dag gooi jij het roer om? Ik sta onder het flikkeren van het neonbord. Nacht nacht groet het asfalt, groet de koplampen.
Van je houden is een hert zijn en jij die voor me stopt.
In de auto staat nog de radio aan. Hier in het bos heb je slechte ontvangst maar alles wat ik mis vul ik zelf in.
Als je onderweg bent kan een boom een vuurtoren zijn maar ik kan niet bloesemen; wat ik bedoel is blijf weg, houd koers, kijk door het venster naar me.
Ik wil een gedicht schrijven, maar de spoken sussen me in slaap met jouw naam. Toch houd ik mezelf wakker met ommetjes, ik wandel de pechstrook van bekentenissen af.
dat ik niet bij de knieën plooi maar naar buiten vouw als een boomgaard.
dat ik een naaktslak ben, een zomerlijder, het is cronisch.
Wat ik genoemd wil worden is niet een eiland, maar een stuk wrakhout. Elke jongen van wie ik ooit hield een vlot, de vlag spreekt van spijt, de vlag spreekt van: genade,
ik wist het niet.
Ik hoef geen gezicht, geen naam
als die naam me niet aan jou doet denken, hoe ik je wil deinen, in mijn armen rondwervelen, en je dan weer veilig, altijd veilig
in de zetel verankeren. Hier
in deze akker vind ik een wiel uit, hobbel door regenplassen, kijk hoe het een spoor achterlaat dat glinstert, zeg dat het me dichter bij je brengen kan, zeg dat het oké is als ik te groot ben om nog rond het klokkenhuis heen te eten, omdat ik bang voor de pitjes ben,
omdat ik kanteldrang heb maar alleen kan wapperen.
En zeg: liefste. Zeg: het is wel om te rusten. En zeg: ja, het mag ook heel luid. Het mag ook plompverloren. Het mag ook middenin. Zeg: I’ve missed you. I’ll call you. I love you too. I love your name.
0 notes
Text
Dragende woorden
Deze week zag ik de voorstelling 'Penthesilea' onder regie van Eline Arbo, gebaseerd op het toneelstuk van Heinrich von Kleist (1777-1811). Vriend P leende mij de toneeltekst, dat als boekje verscheen bij de uitvoering van Toneelgroep Amsterdam in 1992, vriendin A gaf me de voorstelling cadeau – wat een rijkdom zulke vrienden. Penthesilea zocht ik maar eens op (ik ben een Indisch kind dat op de lagere school, zestig jaar geleden, niet slim genoeg voor de HBS bevonden werd, laat staan het gymnasium). Het is het tragische liefdesverhaal van Penthesilea, koningin van de Amazones en Achilles, tijdens de Trojaanse oorlogen.
De gedragen tekst, in een op momenten levendige vertaling van Gerrit Komrij, maakte dat ik me wat schrap zette voor de voorstelling. Al kwam ik tijdens het lezen in een soort taalritme terecht. Zo'n dertig jaar geleden las ik het lange Californische gedicht 'Golden Gate' van Vikram Seth, toen mij het zelfde overkwam. Het inspireerde me destijds zelfs tot het schrijven van een lang verhalend gedicht in het Engels. Er zit iets van een bezwering in het lezen van zulke poëzie. In de hedendaagse literatuur is er een nogal harde scheiding tussen de twee.
Ik bekende A dat dat schrap zetten zeker een vol uur duurde, voor ik me overgaf aan de voorstelling, waarin de klassieke personages een soort popmuzikanten zijn geworden. Alle spelers zingen en bespelen de instrumenten zelf. Maar de gesproken taal blijft archaïsch. Eens was ik zo vertrouwd met de hedendaagse beeldende kunst dat niets me te gortig was. De performances van de late jaren '70 vormden daartoe een goede leerschool. De teil met bloed aan het einde van Penthesilea maakte in mijn hoofd een directe lijn met de bloederige performances van de Wiener Aktion. Er werd onder Arbo's regie heftig geacteerd, er werd veel geschreeuwd, gedrumd, gitaar gespeeld, gedanst, gezongen. Het tempo lag voortdurend hoog. Maar waarom toch steeds weer die momenten van nadrukkelijke ironie, gebaren, grimassen, woorden die tussen twee wijsvingers in de lucht werden opgehangen? Slechts af en toe werd ik geraakt, al bewonderde ik het bouwwerk van de voorstelling als geheel. Ik herkende af en toe flarden tekst, die ik eerder gelezen had. Wat had ik graag de kracht van de woorden meer willen ervaren. Dat is een keuze van de regisseur. Maar als het aan mij lag, meer 'tell don't show'.
“Vlecht de rozen tot kransen. Trek aan je blinkende harnas vol strijdlust. Nu is de tijd gekomen”, zegt de hogepriesteres aan het begin van de voorstelling. Dat waren dragende woorden, waarvan ik graag meer had willen horen. Het voelen volgt dan vanzelf.
1 note
·
View note
Text
Groot gat tussen uitgaven en inkomsten van de staat baart grote zorg
De Vereniging van Economisten in Suriname (VES) maakt zich zorgen om de grote gap tussen de inkomsten en uitgaven van de staat. Steven Debipersad, voorzitter van de VES, concludeert dat de regering deze grote gap aan het 'dichten' is met de tranches die zij krijgt van IMF. In gesprek met ABC suriname is volgens Debipersad de overheid niet echt equipt om de nodige inkomsten binnen te halen. Hij is van mening dat er wel wordt aangegeven dat de gelden binnen gehaald moeten worden bij de verschillende sectoren zoals ze noemen de 'brede schouders'. "Maar het wordt slechts gezegd en niet uitgevoerd." Ook vanuit de IMF wordt elke keer benadrukt dat de overheid haar inkomsten moet verhogen, dit is iets dat de VES al jaren heeft aangehaald. "Het is belangrijk om in te zoomen waarom het niet lukt. Want we moeten die inkomsten genereren om de sociale uitgaven te doen en het land tot ontwikkeling te brengen." Het blijft maar een zorgpunt voor de VES en er is geen sprake van oplossingsmodellen zoals bij de belastingdienst. Er wordt volgens de VES voorzitter wel gesproken over BTW, maar de rest van de belastingen wordt niets van opgemerkt. "Dat stukje van accijnzen en invoerrechten horen we niet hoe we dit als land gaan oplossen." Integendeel loopt de staat deze inkomsten juist mis. Hij onderkent dat Suriname haar monetaire reserves heeft weten op te bouwen en dat de importdekking aanwezig is. Echter komt deze zekerheid van de middelen uit het IMF-programma en niet door eigen prestaties van het land. "Het gaat nog steeds om geleende middelen, feit is wel dat geleende middelen een prijskaartje hebben. Je moet deze terug betalen. Dus het is beter om met je eigen prestaties de internationale reserves op te krikken en dat kan je pas doen als productie in orde is." Debipersad geeft aan dat er een balans moet zijn tussen de inkomsten en uitgaven, willen we een gezonde economie hebben en het land ontwikkelen. Hij benadrukt dat deze discrepantie wordt gedicht uit middelen van IMF, dus geleend geld. "Het IMF monitoort dat er geen rare dingen gebeuren op monitair vlak, maar bij de zesde review leek het erop dat de gestelde doelen zo simpel waren dat ons land meer kon bewerkstelligen", is de mening van Debipersad. Desondanks heeft Suriname de goedkeuring gekregen en heeft een tranche van USD 61miljoen ontvangen van het IMF. Suriname moet zich nu klaar maken voor de zevende review Read the full article
0 notes
Text
Requiem voor een mislukkingskunstenaar: Koenraad Goudeseune (1965-2020)
Schrijver Koenraad Goudeseune (1965) koos op 9 december 2020 voor euthanasie nadat een ongeneeslijke kanker bij hem was vastgesteld. Vandaag zou hij 56 geworden zijn. Portret van een nukkige dwarsligger en onversneden romanticus, een nicheauteur die ondanks alles toch een poëtisch oeuvre schiep dat er staat.
Koenraad Goudeseune bleef schrijven tot net voor zijn zelfgekozen sterfdag. Op Facebook, sinds jaar en dag zijn favoriete publicatieplatform, postte hij in allerijl nog verschillende afscheidsgedichten, het gros sonnetten, de dichtvorm die hij zich het liefst toe-eigende.
Het laatste gedicht dat hij schreef, heet ‘Excellent’: een elegisch sonnet dat zich laat lezen als een aangrijpende samenvatting van zijn dichterschap. Het is een strak gecomponeerde, ultieme schreeuw en misschien wel een van de mooiste gedichten die hij nalaat. Zoals hij gebekt is, zingt de dichter zijn zwanenzang, met een kwinkslag, maar ook met geheven hoofd, vol gratie en branie:
Excellent
Dit moment vreesde ik van meet af aan: de pen die wordt dichtgeschroefd, het kladschrift dat wordt dichtgeklapt. Woordenboeken finaal in de kast. Alles gezegd wat er te zeggen valt, op tijd een punt gezet. Ik nam mij voor: ik maak er nog een drieluik van, dat geeft me extra tijd. Waarom haast
als slenteren kan? Maar in poëzie is er niks doorzichtiger dan een dichter met maar één troef: meanderen. Niet het meanderen zelf natuurlijk, De Schelde meandert nabij Zevergem en dat is mooi, maar dat doet de rivier niet zelf, zij kan enkel stromen naar de fysica van het land,
het getij, het debiet dat berekend kan. Meanderen in een vers — indien alleen dát gezocht, is koketteren met een kunde die er eigenlijk geen is. Is schoonschrijverij en slaapverwekkend. Ja, ook in traagte
moet er vaart. Welnu, ik rep me. Laat mij, bij wijze van spreken, een kwieke terdoodveroordeelde zijn die eerder dan zijn beul klaar staat op ’t schavot en hem nog grijnzend vraagt: ‘Waar bleef je, excellentie?’
Goudeseunes schrijversloopbaan omspande bijna dertig jaar. Hij was de auteur van negen dichtbundels, twee verhalenbundels, drie brievenboeken en een roman. Allemaal boeken met naar mijn gevoel enkele van de mooiste titels uit de Nederlandstalige letteren, zoals Wat duurt op drift zijn lang of Onuitsprekelijk is wat wij over de liefde zeggen.
Schrijven kwam hoe dan ook altijd op de eerste plaats. Nagenoeg al zijn boeken zijn autobiografisch, of hebben op zijn minst een protagonist die verdacht veel op Goudeseune lijkt, zowel in de gedichten als in het proza. De ik-figuur is meestal een nukkige dwarsligger, een klungelige loser of een onbegrepen buitenstaander, maar tegelijk ook een onversneden romanticus, die zijn hoge idealen gefnuikt ziet en zijn geloof in het absolute steeds harder moet aansterken.
Tijdens zijn leven verkochten Goudeseunes boeken “voor geen meter”, zoals hij het zelf sappig uitdrukte, en met de jaren moest hij steeds meer moeite doen om zijn literaire productie gepubliceerd te krijgen. Tegen wil en dank werd hij een nicheauteur, een writer’s writer. In 2011 verscheen een laatste dichtbundel bij Atlas, Dichters na mij, nadien hopte Goudeseune van uitgever tot uitgever.
Publiceren in literaire tijdschriften deed hij slechts een aantal keer en alleen in het begin van zijn carrière. De meeste tijdschriften vond Goudeseune te elitair, of zoals hij in een interview liet optekenen:
Negentig procent, en als het dik tegenzit negenennegentig procent van de gedichten die in literaire tijdschriften verschijnen, begrijp ik eerlijk gezegd niet. Er is in mij geen verlangen daar tussen te gaan staan.
Zijn houding ten aanzien van poëzie kan worden gevat in twee citaten: “Poëzie, die schrijf ik niet, die krijg ik.” En: “Ik associeer sonnetten altijd met de Pruikentijd en ook een beetje met kroketten.”
Miskenning en mislukking zijn twee van de grote thema’s in Goudeseunes werk. Mark Cloostermans beschreef een van zijn brievenboeken als “een 351 bladzijden durende valpartij”. Vaak vergelijkt Goudeseune zijn uitzichtloze situatie met die van anderen of legt hij de schuld van al zijn tegenspoed bij iemand anders. Dat voortdurende gevoel uit de boot te vallen, omschreef hij prangend in zijn eerste brievenboek, Onuitsprekelijk is wat we over de liefde zeggen (1999), in een passage waar hij het heeft over het Groot Beschrijf in Brussel:
Luuk Gruwez las in de gebouwen van het Leger des Heils kankergedichten voor. Eriek Verpale schilde patatten. Koenraad Goudeseune was er weer niet bij.
Foeteren tegen hem weinig genegen subsidiërende instanties en schoppen tegen de schenen van collega-auteurs die in zijn ogen onterecht succesvol waren, kon Goudeseune als de beste. Breed uitgesmeerde, vlammende ruzies met vrienden (later vijanden of “graftakken”) als Dimitri Verhulst en Benno Barnard zijn inmiddels bijna legendarische staaltjes van zijn beruchte en gevreesde toorn. Ook zijn dronken uitvallen op Facebook zinderen bij velen nog na.
Goudeseune werd geleidelijk aan the man you love to hate en voelde zich meer en meer “gekoenraad”, door zichzelf “gearresteerd”:
koenraden, het wentelen in onzekerheid, het raden hebben naar het koene, het dappere, het onversaagde in de te voeren strijd.
Dat hij het zichzelf in het heetst van die strijd soms erg moeilijk maakte, om niet te zeggen onmogelijk, nam hij er voor lief bij.
Goudeseune debuteerde in 1987 met het gedicht ‘Populieren’ in ‘Dietsche Warande & Belfort’. In datzelfde jaar bracht hij in eigen beheer Album uit, een mooi staaltje huisvlijt met tien gedichten. Als twintigjarige was hij het ouderlijk huis in Boezinge, bij Ieper, ontvlucht en werkte in een hotel in Koksijde. Een periode die hij omschreef als naargeestig maar ook vreugdevol, want toen begon hij pas echt met schrijven.
Niet veel later en na behoorlijk wat aandringen publiceerde Herman de Coninck enkele van Goudeseunes gedichten in zijn Nieuw Wereldtijdschrift. De Coninck was voor Goudeseune zijn poëtische leermeester (voor proza waren dat Hugo Claus en Jeroen Brouwers):
Goudeseunes officiële debuut kwam er met Vuile was in 1993, uitgegeven door het pas door Emile Brugman opgerichte Atlas, een fonds dat zich specialiseerde in Vlaamse auteurs én reisliteratuur. Goudeseune werd toen met veel bombarie binnengehaald als een veelbelovende debutant. In sappig geschreven vignetten portretteert hij in Vuile was zijn vrienden, excentrieke familieleden en zichzelf. De dialogen zijn grotendeels in een vervlaamst patois, een register dat Goudeseune perfect beheerst maar dat tevens de onmiskenbare invloed van Claus verraadt (niet voor niets komt het motto van Vuile was uit diens Het verlangen).
Goudeseune is meedogenloos voor de kleinburgerlijke “achterlijkheid” van Boezinge, maar tegelijk zit zijn verhaal vol ironie en humor. Opvallend is ook de koelheid en afstandelijkheid waarmee hij de relatie met zijn ouders en andere familieleden beschrijft, in het bijzonder met zijn moeder die zijn hele jeugd sukkelde met haar gezondheid en overleed toen Goudeseune pas eenentwintig was.
“Een gedicht schrijven, dat lukt me wel af en toe. Dat is ook helemaal niet zo moeilijk als iedereen doet voorkomen”, schreef Goudeseune in Vuile was. Toch was het vijf jaar wachten tot hij met nieuw werk kwam. Dat zij mij leest, zijn officiële poëziedebuut, verscheen in 1998 bij Atlas: met nauweljiks vijftig pagina’s was het een behoorlijk korte bundel, die bovendien matig werd onthaald. Sommige criticasters vonden Goudeseunes gedichten te eenvoudig, te toegankelijk, te prozaïsch.
Zijn woordspelletjes zijn inderdaad vaak nogal doorzichtig en zijn humor is geregeld wat aan de flauwe kant. Maar in Dat zij mij leest staan meer dan een handvol geslaagde uitschieters, zijn vaak geciteerde gedicht ‘Gent’ bijvoorbeeld, over de stad waar hij zich in 1989 definitief vestigde, met de fraaie slotregel: “Ik loop zo vaak verloren dat ik dat nauwkeurig kan.”
Er zouden in totaal nog acht bundels volgen, met sprekende titels als Zen uit eigen werk (2005), Atletiek van snijbloemen (2012) en Het probleem met mensen die naar zee gaan (2014). Goudeseunes verzen zijn authentiek, meteen herkenbaar en hebben ontegensprekelijk een eigen stem. Het is speelse, toegankelijke poëzie, die focust op metaforen, anekdotiek en een gelijkaardige mengeling van ironie en sarcasme als in zijn proza. Het lyrische ik is vaak een geromantiseerde Goudeseune-achtige figuur die even graag de vergeefse liefde bezingt als de harde dichtersstiel. Zijn gedichten teren meestal op spitsvondigheden, snelle beeldrijke taal en ongecompliceerde dichterlijke observaties. Het lijken wel woordgeworden pleidooien tegen de door Goudeseune zo verguisde intellectualistische poëzie.
Omdat hij die poëtica consequent bleef aanhangen, werd hem soms een gemis aan diepgang en sérieux aangewreven. Maar wie dat beweert heeft zijn dichtwerk mijns inziens maar deels gelezen: er zijn meer dan voldoende goede of “ernstige” gedichten om te kunnen spreken van een poëtisch oeuvre dat er staat.
In Onuitsprekelijk is wat wij over de liefde zeggen (1999), Goudeseunes eerste brievenboek, klinkt het combattief:
Elke dag schrijf ik, naast enkele aanzetten voor een gedicht en een dagboekbladzijde, vijf brieven. Soms zeven! En geen kattebelletjes, vijf kloeke epistels. Om de stiel te leren, het métier, pardon.
De brief is een genre waarin hij excelleerde en dat hem in schrijverskringen een bescheiden maar stevige reputatie bezorgde. In ongedateerde brieven gooit hij met modder naar wie hem in de weg staat en strooit kwistig met autobiografische ontboezemingen over het nachtleven in Gent, de perikelen met zijn uitgever, de muziek die hij beluistert en de boeken die hij leest. Als voorbeelden neemt hij de brieven van Gustave Flaubert en dichter bij huis het brievenboek van een andere kluizenaar, Jeroen Brouwers’ Kroniek van een karakter (1986-1987).
Brouwers schreef ooit aan Goudeseune: “In al je proza is er sprake van slechts één continent: jij.” “Kruidenierskritiek” die hij pareerde in een prachtige lange brief aan zichzelf, waarin hij stelde dat hij er goed aan deed te wachten tot zijn veertigste om zijn eerste roman te schrijven. Wat hij dan ook deed, met Herman Knudde, een pastiche op Herman Brusselmans, in het kader van een weddenschap met zichzelf geschreven in twee maanden tijd en als feuilleton verschenen op De Contrabas.
In Wat duurt op drift zijn lang (2010), zijn derde “roman in brieven”, bejubelde hij nogmaals de epistolaire traditie en plaatste die in één klap op dezelfde hoogte als fictie: “Maar brieven! O la la. En op den duur leest het als een roman, toch? Waarom is dat niet genoeg? Waarom wordt het briefgenre zo weinig serieus genomen in de lage landen?”
Na de brievenboeken verschoof Goudeseunes actieradius stilaan richting de zelfkant van de literatuur. Dichters na mij maakte in 2011 zijn titel waar: hij moest op zoek naar een nieuwe uitgever. Goudeseune verliederlijkte, hij liet zich geleidelijk aan gaan, zoals onder meer blijkt uit een brief aan collega-dichter Herman Leenders:
Ik denk niet dat ik er nog eens dertig jaar tegenaan plak. Toch niet in mijn eentje op een studio. Mijn linkerlong zegt me al een paar jaar dat ik de vijftig niet haal.
Goudeseune vond nog onderdak bij de Antwerpse uitgeverij Vrijdag, maar ook de bundel Atletiek van snijbloemen passeerde zo goed als ongezien en kreeg geen of nauwelijks persaandacht.
De immer inventieve Goudeseune veranderde het geweer van schouder en zocht zijn heil in Amsterdam, bij uitgeverij Leesmagazijn. Die publiceerde in 2014 de dichtbundel Het probleem met mensen die naar zee gaan, in het televisieprogramma VPRO-boeken dé tip van Wim Brands. Hoogtepunten zijn de hommage aan de door Goudeseune bewonderde ‘Rutger Kopland’ en het gedicht ‘Oostende’.
Een goed jaar later brengt dezelfde uitgever Een verdomd goede jeugdschrijfster & andere verhalen (2015) uit. Goudeseune roept opnieuw weerstand op, omdat zelfbeklag nog maar eens de rode draad in alle verhalen vormt. Zo opent de bundel met een giftige ‘Brief aan uitgever’:
Ik ben ervan overtuigd dat mijn verhalen wel degelijk literaire kwaliteit bezitten en dat de njet die ze krijgen, gestuurd wordt door allesbehalve liefde voor de literatuur. In dezen voel ik mij onheus bejegend.
Het laatste verhaal is dan weer een absurd interview met een auteur die niets heeft geschreven. Op de vraag hoe dat voelt, antwoordt die laconiek: “Een unieke ervaring.”
Vet hart is een lijvige bundel met een zeventigtal gedichten, alle geschreven vanuit de onderbuik en het ene al scabreuzer dan het andere. Het weinig verfijnde titelgedicht bijvoorbeeld gaat over seks met volslanke vrouwen en een vroege dood door ongezond leven.
Het tweede boek bij Bokeh, De dood van Prince, bevat twee verhalen. Het titelverhaal is groots en meeslepend, wat mij betreft een van Goudeseunes topstukken. Het verhaalt over een ‘ik’ die een selectieproef aflegt om als arbeider aan de slag te gaan bij de stad Gent. De verteller droomt ervan ooit een boek te schrijven, eentje dat in de schaduw kan staan van het oeuvre van zijn grote voorbeeld en idool Marcel Proust: “Had Proust maar de boeken van bijvoorbeeld Koenraad Goudeseune geschreven!”
In ‘De dood van Prince’ parodieert Goudeseune op een heerlijke manier de uitgesponnen stijl van de Franse grootmeester (zelf spreekt de verteller van ‘proustificeren’). Het tweede verhaal is ‘De nuttige last van tragiek’, dat met zijn lengte van meer dan honderddertig pagina’s lang, eind 2020, vlak voor Goudeseunes dood, als aparte ‘roman’ werd uitgegeven door Douane uit Rotterdam, zijn laatste uitgever.
Bij Douane leek Goudeseune zich goed thuis te voelen. De uitgeverij bracht in twee jaar tijd evenveel omvangrijke dichtbundels op de markt; de Gentse bard zat duidelijk in een productieve fase. In Merkwaardige producten (2018) en Vrachtbrief (2019) vierde Goudeseune zijn voorliefde voor het sonnet bot, of liever zijn interpretatie van het sonnet, want aan de regels van die dichtvorm hield hij zich nauwelijks. De thema’s zijn bekend: morsige liefde, de dood, eenzaamheid, vrouwen, drank en het schrijven van poëzie.
Zoals gezegd, bracht Douane kort voor Goudeseunes overlijden De nuttige last van tragiek (2020) uit, eigenlijk het tweede verhaal uit het eerdere De dood van Prince. Als hommage staat deze keer het woord ‘roman’ expliciet op de cover, een primeur voor een Goudeseune-boek.
Naar verluidt zal Douane in de nabije toekomst alle Facebook-gedichten van Goudeseune verzamelen en uitgeven. Dat is heuglijk nieuws, want afgaand op onder andere ‘Excellent’ zit daar vast en zeker sterk werk tussen.
Op de vraag waarom hij schreef, antwoordde Goudeseune:
Omdat niet zozeer schrijven, maar geschreven hebben enkele tellen verlichting brengt. […] En om sporen na te laten.
Dat heeft hij gedaan, en hoe. Het op drift zijn zit er voorgoed op.
Verschenen op: De Lage Landen, 23 februari 2021
0 notes
Text
Gedicht voor Connie Palmen
Connie Palmen ik wil met je trouwen nu het nog kan ik houd eigenlijk van mannen maar met jouw wil ik wel trouwen je bent roze, zwart, groots en meeslepend je lijkt me lief, leuk en soms heel vervelend ik wil met je koffie drinken in parijs ik wil bij je op bezoek in amsterdam je bent zo napoleontisch klein maar zo ontzettend van formaat misschien is het omdat ik een limburger ben eet met mij, nu, vroeger en later, grote stukken abrikozenvlaai rook met mij mijn vogues sigaretten en laten we roddelen als twee vampige sletten Connie Palmen ik ben geen stalker, ben slechts een oplichter een sjanser, een verlichter, een fleeceroze dichter en het hoeft ook niet echt maar als het kon ging ik met je naar bed ik voerde je marshmellows met champagne en jij zou grappig gillen als ik daar stond met een zweep en zei wees meer politiek correct! enfin, ik zal je gewoon lezen je hier een beetje grensoverschrijdend eren, jij, U, dat bovenaards Connie Palmen-wezen!
0 notes
Text
DE EINDSCÈNE VAN EEN EEUWIGHEIDSVINDING
Met het hart op de tong, een brok in mijn keel en een vreemd gevoel in de onderbuik leg ik de laatste dichtbundel in de poëtische trilogie van Joris Miedema voor mij op tafel. Met trillende handen, bezweet voorhoofd en knikkende knieën open ik het boekje en sla schoorvoetend de eerste bladzij om. Een zucht van verlichting, slechts nog een titelblad. Niets confronteert mijn blik, nog. Hoewel de omslag van het boekje mij al de koude rillingen gaf, een meesterlijk mysterieuze tekening van de Gebroeders Miedema zetten mij het kippenvel op de lamme leden.
Die andere Miedema, Joris, is in het drieluik dat dit jaar verscheen bij Uitgeverij Opwenteling op zoek naar het eeuwige, het oneindige, de never lasting story. In de vorige twee bundels naderde hij de grens van leven en doorleven, maar stak deze niet over. Zijn pas lag nog thuis, de verblijfsvergunning niet verlopen. De eeuwigheid was op een steenworp afstand, binnen handbereik en hemelsbreed overzichtelijk. Voor mij een tantaluskwelling, want dacht ik het te vinden in de woorden tussen de regels door ontglipte het me als een paling in een emmer snot. Zal Joris Miedema het in dit derde werkstuk hebben gevonden?
Het eerste hoofdstuk in dit derde boek gaat over dood en doodgaan, over leven en overleven. De overgang van leven naar het grote niets. In het reine komen met jezelf, de ander. Een zicht op wat hierna kan zijn of is. Rekende Miedema eerder al af met de dood van naasten als zijn vader, nu schijnt hij daar weer niet mee klaar te zijn. Het is ook niet eenvoudig mensen in de eeuwigheid te laten waarnaar jijzelf opzoek bent. “er was een bank in de hemel / waar je een voorschot kon nemen / op iemand die je gemist had / ik wilde mijn opa opnemen / van moederskant / niet in delen / graag geheel”.
Dat volgende hoofdstuk is dan een intermezzo doorwrocht met sprookjesachtige figuren. Even vasthouden daarmee aan de dromen van hier. Voordat de dagdroom een nachtmerrie wordt. En de nachtmerrie een zoete droom als een hinde aan frisse waterstromen blijkt. Even wentelen in de zoete smaak van wat je hebt, voordat de zure geur van morgen je de neus binnenkomt. Morgen wanneer alles voorbij is, over en uit. Als een telegraaf probeer je het onheil af te wenden, maar het sein staat op rood en de trein is een gehaktmolen.
Miedema echter denkt geen einde te maken aan hier, maar een trilogie af te ronden. Schoon schip te maken zoals de uitgever mij in een begeleidende brief bij het recensie-exemplaar voorhoudt. Miedema heeft dit jaar een grote opruiming gehouden, liefst drie bundels op rij zijn verschenen. Maar hij heeft niet de schepen achter zich verbrandt. Hij hield de obool voor veerman Charon verborgen en stak dus niet de Styx over. Maar keek wel met Argusogen verder dan zijn neus lang is om in het hiernumaals een blik te kunnen werpen in de onderwereld. Hij wil zich nog niet laten klaren door zijn geliefden. De sloppenwijk is slechts een uitvlucht om het eeuwige leven een stap voor te zijn. In de eerdere bundels is hij ook al op zoek gegaan. In dit derde en laatste deel schrijft hij er een open eind aan. Ik blijf met vragen zitten, maar misschien volgt er een tweede seizoen. Is het gedicht "trekzin" de cliffhanger om mij in spanning te laten over wat nog gebeuren kan met dat dode lijf. Kan het zich oprichten in een nieuwe dimensie. Zich doen opleven in het hiernamaals.
Zweefde Miedema in de twee eerdere delen van deze trilogie nog weleens weg van de werkelijkheid. In de ‘Sloppenwijk van het hiernamaals’ staat hij met beide benen op de grond. Windt er geen doekjes om. Is meer duidelijk en minder zweverig. De vierde dimensie van de eeuwigheid is hier en nu in de derde dimensie. Of plat gezegd is er nauwelijks nog sprake van een dimensie. De vorige bundels dienen als ondergrond, als opstap om tot hier te komen. De sloppenwijk is de apotheose, de afronding. Ik kan teruggrijpen op eerder gedane uitspraken. Was mijn verwachtingspatroon goed? Is de dichter daar gekomen waarvan hij had beloofd er te zullen zijn. Miedema heeft de eeuwigheid ontdekt, niet gevonden. Houdt het achter zijn rug verborgen om niet alle kruit te verschieten. Houdt mij aan het lijntje omdat ik het fijne van de uitslag wil weten. Hij houdt me nog bij de les, zodat ik lees en weer lees om te ontdekken wat hij niet heeft gevonden.
Joris Miedema ontrafelt het levensraadsel, krijgt een vinger achter mijn bestaan. Hij stoeit met het leven in ravottende woorden. Probeert over de rand te kijken in de leegte van een zekere dood. Is er meer tussen hemel en aarde. Of is dit het, slechts, het aardse bestaan en niet meer. Is het uit dan is het af en klaar. Eens geweest, nooit teruggezien. Miedema wendt niet de dood af, maar leert er mee te leven. “er zijn dagen die je / willens en wetens / van je gezicht af blijft scheuren / als een kalender / die in de rui is”. Door de onzekerheid van zich af te schrijven is het leven voorspelbaar. Is er leven na de dood. Op schrift weliswaar en als gedachte in de grote cloud, maar levend zul je oneindig zijn in de geest van de wereld.
Schreef ik niet over de eerste bundel dat het eeuwige leven boven de waarheid zoals wij die kennen en ervaren zweeft? Dat Miedema geen abstracte poëzie bezigt maar zinnen tot surrealistische regels omvormt. En zijn eigen draconische denkwijze te kijk zet om vrees om te buigen naar een laconiek inzicht. Een hertaling derhalve van mijn angst voor de dood. Een handboek om het absurde van het zijn te doorgronden, handzaam te maken, de leiding te nemen.
Maar nog kijk ik niet samen met Joris over de rand, de diepte van de omgezwaaide betekenissen in. Petrus zie ik nog niet wuiven aan de poort. Er werd eerst nog een tweede luik open gedaan. Achter die deur zocht ik onder elk geschreven en gedrukt woord een puzzelstuk eeuwigheid. Legde eerst de randen uit om daarna het luchtige midden in elkaar te laten vallen. De algen uit die andere dimensie volgen de vlucht van de levenloze libellen, bevolken de sloppenwijk van het hiernamaals. Miedema peurt het DNA van een eeuwig leven vanonder zijn nagels vandaan wroetend in de besmeurde aarde van het woord. Zijn poëzie krijgt onderdak in een bij elkaar geraapt en provisorisch opgezette tent als de plastic tas van een supermarkt. Natuurlijk wel.
Niet toen al vond hij de eeuwigheid. Zette de libellen op het gedachte juiste spoor. In een zwerm vluchtten de insecten in eenzelfde richting, levenloos voor zich uit starend. In de verte gloorde het eeuwige leven, maar was eindeloos onbereikbaar, nog. De algen hielden een voet tussen de deur, het einde mocht geen slot worden. In de derde bundel denk ik een ontknoping te vinden, een majestueus slotakkoord. Dat is de verwachting. Maar de euforie blijft uit. Miedema heeft alleen een zolderopruiming gehouden, een garageverkoop laten gebeuren. De eeuwigheid ligt ergens tussen de tweedehands spullen. Want de eeuwigheid is recyclebaar, altijd opnieuw te gebruiken. Maar zelden zomaar voorhanden liggend. Het kan in een gesloten doosje of in een gebutst potje zitten, op de bodem plakken van een borrelglas of in de lade waar de sleutel kwijt van is.
De dichter jaagt de duisternis na om het licht lek te schieten. En ik, ik verdiep me in zijn geschriften om het onvermijdelijke iets op te rekken. Want denken te leven in een ruimte boven de werkelijkheid is een creatieve geest nodig. Dat waren mijn beroemde laatste woorden in afwachting van de ontdekking van het bovenaardse. De vondst in der eeuwigheid. Het blijft echter een oneindige zoektocht. Het verhaal kan ruimschoots doorverteld in meerdere trilogieën. Zal Miedema ooit het antwoord op mijn vraag vinden. Kun je leven met het geluk van de eeuwigheid. Is het bestaan bestaanbaar met de wetenschap te blijven leven. Of niet te blijven leven maar wel eeuwig te zijn ergens waar de tijd stil staat
Sloppenwijk van het hiernamaals. Joris Miedema, gedichten. Uitgeverij Opwenteling, 2023.
0 notes
Text
IK WIL
Black out gedicht uit m'n dagboek:
Ik ben klaar om andere dingen te gaan doen
Ik stop m’n gevoel weg
boos.
verdrietig.
moe.
het komt nooit uit
kut - afleiding zoeken. FUCK DAT.
Ik doe m’n best. Maar het lukt niet.
zo veel ballen omhoog
IK WIL. IK WIL. IK WIL.
Eerst wilde ik niks maar
ik wil weer wat
verandering aanbrengen en IK WIL
IK WIL. IK WIL. IK WIL.
Maar
zo overweldigend
Ik snap niet zo goed wat er met me gebeurt behalve
slechte keuzes
Maar IK WIL
terugval
ik merk ik dat ik er nog niet ben
In ieder geval niet op het moment
ingewikkeld met mijn ouders. Nou ja, Ik ben boos dat de wereld zo grijs is
niet zwart-wit - een goed idee is
een goed idee
een slecht idee
die systemen
Ik weet dat ik het niet oké vind
Ik vind het onterecht maar ik kan het oprecht niet zelf
Ik ben boos maar ik voel me niet boos
Ik voel me moe.
Ik voel me afgevlakt.
mistig.
mijn brein waar ik niet meer bij kan
mezelf beschermen
een stukje scherpheid, een stukje vaardigheid valt weg
Ik kon eerst meer - de laatste tijd minder
bizar hoe veel dingen ik doe
realiseer me dat pas nu
Ik wil meer
Ik wil ruimte hebben
de wind waar ik zo van hou
lekkerder in m’n vel zitten
Ik kan dat
Ik kom erachter dat ik veel kan
Maar ik ben er niet
Ik weet niet of het lukt dit jaar. Ik zou het ontzettend graag willen.
Echt heel erg graag.
0 notes
Text
POEM He had to be Crazy to be Right
4.83 He had to be Crazy to be Right 24/10/2024 A poem by Emilia Sameyn Desmet
(NEDERLANDS BENEDEN / DUTCH BELOW) Warning: Mentions of Psychological Problems, Animal Ab''use He had to be Crazy to be Right
Mad Enough to Drop his Plight
Hitting a Horse, only Makes it Worse
Look into its Face, give it a Warm Embrace
Just Affection and Protection
Ahimsa, Ahimsa
We all want our Momma
He thought He was Strong
He thought He had Won
An Eagle Stern and Bold
Never Growing Weak and Old
Yet, He was just a Mule, A Little Dove
Longing for Connection, Longing for Love
He just Wanted to Be
Friedrich Nietzsche
------------------------------------------------------
------------------------------------------------------
4.83 Juist Zijn is Gek Zijn 24/10/2024 Een gedicht van Emilia Sameyn Desmet Waarschuwing: Vermelding van Psychologische Problemen, Dieren Mish''andeling Juist Zijn is Gek Zijn Gek genoeg om zijn Regels los te Laten En niet Meer te Haten
Een Paard Slaan, is een Fout Begaan
Kijk het Paard de Ogen In, Een Warme OmHelzing Gewoon Genegenheid en Bescherming Ahimsa, Ahimsa We willen Allemaal ons Ma Hij dacht "Ik heb Kracht" Hij dacht dat Hij gewonnen Had Een Arend zo Sterk
Klaar voor Elk Werk Wordt nooit Zwak en Oud Een Wil van Goud
Toch was Hij Slechts een Ezel, Een Kleine Kwezel Verlangend naar Verbinding, Opzoek naar Bezinning
Maar, Hij was geen Mietje
Zijn Naam was Friedrich Nietzsche
#poem#art#nederlands#life#writing#kunst#english#poetry#love#dutch#original poem#poems and poetry#poems on tumblr#prose#poetic
2 notes
·
View notes
Text
De Snorrencompetitie van F.C. De Kampioenen
Aflevering: De Snorrencompetitie
De aflevering begint met Boma die opgewonden aan de deur van het café staat te kloppen. Wanneer Pol de deur opent, ziet hij dat Boma een enorme snor heeft laten groeien.
Pol: "Wow, Boma! Die snor is indrukwekkend!"
Boma: "Bedankt, Pol! Ik ben bezig met het voorbereiden van een snorrencompetitie en ik ben vastbesloten om te winnen!"
Pol: "Een snorrencompetitie? Dat klinkt geweldig! Kunnen we meedoen?"
Boma: "Natuurlijk! Ik wil dat F.C. De Kampioenen meedoet. We zullen de concurrentie verpletteren!"
Even later is de hele ploeg druk bezig met het kweken van snorren. Xavier heeft een dunne snor die lijkt op een potloodstreepje, terwijl Carmen een enorme handlebar-snor heeft. Mark heeft een snor met een gekrulde punt en Bieke heeft een snor die lijkt op die van Salvador Dali.
Wanneer ze aankomen bij de competitie, ontdekken ze dat ze niet de enige deelnemers zijn. De lokale brandweer heeft ook meegedaan, en ze hebben allemaal snorren die nog indrukwekkender zijn dan die van F.C. De Kampioenen.
De eerste ronde is de "snorrenloop", waarbij de deelnemers een afstand moeten afleggen terwijl ze hun snorren verzorgen. Het is een hilarisch gezicht om de deelnemers te zien rennen terwijl ze hun snorren borstelen en vasthouden.
In de volgende ronde moet elke deelnemer een gedicht voordragen over zijn snor. Marks gedicht is zo slecht dat iedereen begint te lachen en zelfs de juryleden kunnen hun lachen niet inhouden.
De derde ronde is de "snorrenparade", waarbij de deelnemers over een podium moeten lopen en hun snorren aan het publiek moeten laten zien. Boma's snor valt bijna uit als hij over het podium paradeert en Pol's snor vliegt bijna weg door de wind.
Uiteindelijk wint F.C. De Kampioenen de wedstrijd niet, maar ze hebben wel veel plezier gehad. Boma realiseert zich dat de grootte van de snor niet alles is wat telt, het gaat erom hoe je ermee omgaat. En zo eindigt de aflevering met F.C. De Kampioenen die lachend en vol plezier naar huis gaan, hun snorren in de wind wapperend.
0 notes
Text
CBT
P’TiX CBT extra – uit het NKdeE Scheve BelgenBoek invoer: chromo “Ken Uw Volk“ Reeks 31-1 gedicht uitgeleefd de vormen zijnde vormen van het zijnen van de vormenzijn de vormen slechts limieten. ik draai een lusje in jouw haren,dat is een oud, geheel vollediguitgeleefd gebaar. de vormen zijnde vormen van het zijnen van de vormenzijn de vormen slechts limieten. ik stop je haren weerhun ogen…
View On WordPress
0 notes
Text
Alles van waarde is weergaloos
Aan het einde van het gedicht De zeer oude zingt schrijft schilder en dichter Lucebert: alles van waarde is weerloos / wordt van aanraakbaarheid rijk / en aan alles gelijk / als het hart van de tijd / als het hart van de tijd. Het is de eigen interpretatie van een gedicht wat kan zorgen voor het oproepen van een emotie of een bepaalde overpeinzing. In elk geval doet het met de lezer van het gedicht wat elke kunstvorm kan doen met de belever ervan. De beleving van kunst valt namelijk, evenredig aan onze persoonlijke emoties, amper te reguleren. Gevoelens laten zich niet opgelegd temperen, ze mogen er simpelweg zijn.
Luceberts gedicht stamt reeds uit 1953 maar is nog steeds erg actueel. Enerzijds beschrijven bovenstaande zinnen uit het befaamde gedicht de huidige tijdsgeest, waarbij de oorlogssituatie en de klimaatcrisis momenteel primair op de voorgrond staan bij een groot deel van de wereldbevolking. Het hart van deze tijd klopt dan ook in een angstige onregelmatigheid en dat is overal om ons heen merkbaar. Zo voelen we ons allemaal in een bepaalde mate verantwoordelijk voor het klimaat. De leefomstandigheden en de toestand van onze planeet voor de toekomst zijn gebaseerd op diverse onderzoeken, grafieken en voorspellingen, met als grote gemene deler dat de uitkomsten hiervan allemaal verre van rooskleurig zijn. Daarnaast heerst er veel onzekerheid. We zijn angstig over zoveel recent oorlogsgeweld en staan machteloos in onze strijd om wereldproblematieken van deze omvang aan te pakken, laat staan dat we deze in ons eentje op kunnen lossen.
Anderzijds wordt het uiten van verlangen en kwetsbaarheid misschien wel meer dan ooit nagestreefd en beleefd. Het verlangen naar een betere wereld maakt ons kwetsbaar en zet ons op scherp. De huidige tijd nodigt daarnaast ook uit om te beseffen dat alles van waarde niet slechts een vorm van geïdealiseerd materialisme betreft dat het, vaak bijbehorende, ik-isme voedt. Naast het feit dat we allemaal in de kern op zoek zijn naar veiligheid, liefde en verbondenheid, weten we dat deze waardevolle begrippen tevens ook weerloos zijn en op elk moment aan verval onderhevig. Het is onze persoonlijke taak om ze op microniveau te blijven bewaken om ze zodoende in een groter geheel te kunnen overzien en in te zetten waar en wanneer dat nodig is.
Weerloos zijn tegenwoordig ook de kunsten. Zo hebben de afgelopen maanden een aantal klimaatactivisten zich letterlijk vergrepen aan de aanraakbaarheid en de waarde van wereldberoemde kunstwerken door ze te besmeuren met soep of verf en zich, in een aantal gevallen, vast te lijmen aan het weerloze kunstwerk. Ik moest denken aan een interview met schrijfster Emy Koopman in NRC. Daarin sprak zij zich uit over hoe ze in het leven staat en welke waarden ze het meest belangrijk vindt. Schoonheid en rechtvaardigheid stonden bovenaan. Zelfs nog boven vrijheid. Ik herinner me dat ik daar in eerste instantie van opkeek. Toen ik doorlas begreep ik haar uitspraak. Ze beargumenteerde dat wanneer je vrijheden inlevert, er altijd nog de schoonheid is om op terug te vallen en dat die dan troostend is. Pas wanneer er geen schoonheid meer zou zijn, zou het leven voor haar niet meer de moeite waard zijn.
Dat nu de schoonheid van de kunsten haar fragiliteit en minimale weerbaarheid moet erkennen, dient gezien te worden als een ultieme wanhoopskreet. Een kunstwerk is immers een relatief makkelijke en tevens grootse prooi om massale aandacht te genereren voor een maatschappelijk probleem dat barst van de urgentie. Tegelijkertijd zijn de betreffende kunstwerken een zorgvuldig uitgekozen doelwit van de diverse actievoerders: ze weten hiermee het belang en de niet te onderschatten waarde én weerloosheid van schoonheid wereldwijd onder de aandacht te brengen. Namelijk die van kunst en van de aarde.
0 notes