#Koenraad Goudeseune
Explore tagged Tumblr posts
Text
‘Nagelaten gedichten’ van Koenraad Goudeseune: imposante zwanenzang
Nadat hij terminaal ziek was verklaard, koos dichter Koenraad Goudeseune kort voor zijn 56ste verjaardag voor euthanasie. Tot de dag voor zijn dood bleef hij gedichten plaatsen op zijn Facebookpagina. Zijn schrijversloopbaan omspande bijna dertig jaar. Hij maakte naam als neoklassieke liefdesdichter, maar laat ook een handvol verhalen na en drie brievenboeken, geroemd om hun stilistische brille.
Op het einde van zijn leven had Goudeseune nog honderd liefdesgedichten in de lade liggen, waar hij in de dagen voor zijn dood een twintigtal ‘Laatste woorden’ aan toevoegde. Allemaal sonnetten, maar dan vrij geïnterpreteerd. Bezorgers Benno Barnard en Rob Schouten selecteerden voor deze ‘Nagelaten gedichten’ de helft van de liefdessonnetten en vulden ze aan met de ‘Laatste woorden’.
Opvallend zijn de mild religieuze inslag, de berusting in het lot en het onwankelbare geloof in de liefde en de taal. Hoewel zijn heengaan naderde, draagt Goudeseune in deze ultieme gedichten een nederig makende levensvreugde uit: ‘Mijn einde komt met vlinders in de buik.’ Vooral de ‘Laatste woorden’ overdonderen, de dichter kijkt er de dood onverschrokken in de ogen: ‘Dit was ik, / dit is van wat mij mijn hele leven bezighield de finale.’ Met deze imposante zwanenzang heeft Goudeseune zich de onsterfelijkheid in geschreven.
0 notes
Photo
ZELF DICHTER WORDEN
Begin er niet voor je eenendertigste mee. Pas dan wordt het niets dat ons allen overkwam sprekend.
Denk aan wat je op de laatste pagina van een boek zou schrijven en schrap al het voorgaande en ook dat slot en begin opnieuw te schrijven.
Denk zoveel mogelijk dingen bij elkaar uit liefde voor het firmament dat niemand open of dicht zal vouwen. Trek halverwege de berg je kleren aan.
Leef, maar haast je.
(Koenraad Goudeseune)
0 notes
Text
Requiem voor een mislukkingskunstenaar: Koenraad Goudeseune (1965-2020)
Schrijver Koenraad Goudeseune (1965) koos op 9 december 2020 voor euthanasie nadat een ongeneeslijke kanker bij hem was vastgesteld. Vandaag zou hij 56 geworden zijn. Portret van een nukkige dwarsligger en onversneden romanticus, een nicheauteur die ondanks alles toch een poëtisch oeuvre schiep dat er staat.
Koenraad Goudeseune bleef schrijven tot net voor zijn zelfgekozen sterfdag. Op Facebook, sinds jaar en dag zijn favoriete publicatieplatform, postte hij in allerijl nog verschillende afscheidsgedichten, het gros sonnetten, de dichtvorm die hij zich het liefst toe-eigende.
Het laatste gedicht dat hij schreef, heet ‘Excellent’: een elegisch sonnet dat zich laat lezen als een aangrijpende samenvatting van zijn dichterschap. Het is een strak gecomponeerde, ultieme schreeuw en misschien wel een van de mooiste gedichten die hij nalaat. Zoals hij gebekt is, zingt de dichter zijn zwanenzang, met een kwinkslag, maar ook met geheven hoofd, vol gratie en branie:
Excellent
Dit moment vreesde ik van meet af aan: de pen die wordt dichtgeschroefd, het kladschrift dat wordt dichtgeklapt. Woordenboeken finaal in de kast. Alles gezegd wat er te zeggen valt, op tijd een punt gezet. Ik nam mij voor: ik maak er nog een drieluik van, dat geeft me extra tijd. Waarom haast
als slenteren kan? Maar in poëzie is er niks doorzichtiger dan een dichter met maar één troef: meanderen. Niet het meanderen zelf natuurlijk, De Schelde meandert nabij Zevergem en dat is mooi, maar dat doet de rivier niet zelf, zij kan enkel stromen naar de fysica van het land,
het getij, het debiet dat berekend kan. Meanderen in een vers — indien alleen dát gezocht, is koketteren met een kunde die er eigenlijk geen is. Is schoonschrijverij en slaapverwekkend. Ja, ook in traagte
moet er vaart. Welnu, ik rep me. Laat mij, bij wijze van spreken, een kwieke terdoodveroordeelde zijn die eerder dan zijn beul klaar staat op ’t schavot en hem nog grijnzend vraagt: ‘Waar bleef je, excellentie?’
Goudeseunes schrijversloopbaan omspande bijna dertig jaar. Hij was de auteur van negen dichtbundels, twee verhalenbundels, drie brievenboeken en een roman. Allemaal boeken met naar mijn gevoel enkele van de mooiste titels uit de Nederlandstalige letteren, zoals Wat duurt op drift zijn lang of Onuitsprekelijk is wat wij over de liefde zeggen.
Schrijven kwam hoe dan ook altijd op de eerste plaats. Nagenoeg al zijn boeken zijn autobiografisch, of hebben op zijn minst een protagonist die verdacht veel op Goudeseune lijkt, zowel in de gedichten als in het proza. De ik-figuur is meestal een nukkige dwarsligger, een klungelige loser of een onbegrepen buitenstaander, maar tegelijk ook een onversneden romanticus, die zijn hoge idealen gefnuikt ziet en zijn geloof in het absolute steeds harder moet aansterken.
Tijdens zijn leven verkochten Goudeseunes boeken “voor geen meter”, zoals hij het zelf sappig uitdrukte, en met de jaren moest hij steeds meer moeite doen om zijn literaire productie gepubliceerd te krijgen. Tegen wil en dank werd hij een nicheauteur, een writer’s writer. In 2011 verscheen een laatste dichtbundel bij Atlas, Dichters na mij, nadien hopte Goudeseune van uitgever tot uitgever.
Publiceren in literaire tijdschriften deed hij slechts een aantal keer en alleen in het begin van zijn carrière. De meeste tijdschriften vond Goudeseune te elitair, of zoals hij in een interview liet optekenen:
Negentig procent, en als het dik tegenzit negenennegentig procent van de gedichten die in literaire tijdschriften verschijnen, begrijp ik eerlijk gezegd niet. Er is in mij geen verlangen daar tussen te gaan staan.
Zijn houding ten aanzien van poëzie kan worden gevat in twee citaten: “Poëzie, die schrijf ik niet, die krijg ik.” En: “Ik associeer sonnetten altijd met de Pruikentijd en ook een beetje met kroketten.”
Miskenning en mislukking zijn twee van de grote thema’s in Goudeseunes werk. Mark Cloostermans beschreef een van zijn brievenboeken als “een 351 bladzijden durende valpartij”. Vaak vergelijkt Goudeseune zijn uitzichtloze situatie met die van anderen of legt hij de schuld van al zijn tegenspoed bij iemand anders. Dat voortdurende gevoel uit de boot te vallen, omschreef hij prangend in zijn eerste brievenboek, Onuitsprekelijk is wat we over de liefde zeggen (1999), in een passage waar hij het heeft over het Groot Beschrijf in Brussel:
Luuk Gruwez las in de gebouwen van het Leger des Heils kankergedichten voor. Eriek Verpale schilde patatten. Koenraad Goudeseune was er weer niet bij.
Foeteren tegen hem weinig genegen subsidiërende instanties en schoppen tegen de schenen van collega-auteurs die in zijn ogen onterecht succesvol waren, kon Goudeseune als de beste. Breed uitgesmeerde, vlammende ruzies met vrienden (later vijanden of “graftakken”) als Dimitri Verhulst en Benno Barnard zijn inmiddels bijna legendarische staaltjes van zijn beruchte en gevreesde toorn. Ook zijn dronken uitvallen op Facebook zinderen bij velen nog na.
Goudeseune werd geleidelijk aan the man you love to hate en voelde zich meer en meer “gekoenraad”, door zichzelf “gearresteerd”:
koenraden, het wentelen in onzekerheid, het raden hebben naar het koene, het dappere, het onversaagde in de te voeren strijd.
Dat hij het zichzelf in het heetst van die strijd soms erg moeilijk maakte, om niet te zeggen onmogelijk, nam hij er voor lief bij.
Goudeseune debuteerde in 1987 met het gedicht ‘Populieren’ in ‘Dietsche Warande & Belfort’. In datzelfde jaar bracht hij in eigen beheer Album uit, een mooi staaltje huisvlijt met tien gedichten. Als twintigjarige was hij het ouderlijk huis in Boezinge, bij Ieper, ontvlucht en werkte in een hotel in Koksijde. Een periode die hij omschreef als naargeestig maar ook vreugdevol, want toen begon hij pas echt met schrijven.
Niet veel later en na behoorlijk wat aandringen publiceerde Herman de Coninck enkele van Goudeseunes gedichten in zijn Nieuw Wereldtijdschrift. De Coninck was voor Goudeseune zijn poëtische leermeester (voor proza waren dat Hugo Claus en Jeroen Brouwers):
Goudeseunes officiële debuut kwam er met Vuile was in 1993, uitgegeven door het pas door Emile Brugman opgerichte Atlas, een fonds dat zich specialiseerde in Vlaamse auteurs én reisliteratuur. Goudeseune werd toen met veel bombarie binnengehaald als een veelbelovende debutant. In sappig geschreven vignetten portretteert hij in Vuile was zijn vrienden, excentrieke familieleden en zichzelf. De dialogen zijn grotendeels in een vervlaamst patois, een register dat Goudeseune perfect beheerst maar dat tevens de onmiskenbare invloed van Claus verraadt (niet voor niets komt het motto van Vuile was uit diens Het verlangen).
Goudeseune is meedogenloos voor de kleinburgerlijke “achterlijkheid” van Boezinge, maar tegelijk zit zijn verhaal vol ironie en humor. Opvallend is ook de koelheid en afstandelijkheid waarmee hij de relatie met zijn ouders en andere familieleden beschrijft, in het bijzonder met zijn moeder die zijn hele jeugd sukkelde met haar gezondheid en overleed toen Goudeseune pas eenentwintig was.
“Een gedicht schrijven, dat lukt me wel af en toe. Dat is ook helemaal niet zo moeilijk als iedereen doet voorkomen”, schreef Goudeseune in Vuile was. Toch was het vijf jaar wachten tot hij met nieuw werk kwam. Dat zij mij leest, zijn officiële poëziedebuut, verscheen in 1998 bij Atlas: met nauweljiks vijftig pagina’s was het een behoorlijk korte bundel, die bovendien matig werd onthaald. Sommige criticasters vonden Goudeseunes gedichten te eenvoudig, te toegankelijk, te prozaïsch.
Zijn woordspelletjes zijn inderdaad vaak nogal doorzichtig en zijn humor is geregeld wat aan de flauwe kant. Maar in Dat zij mij leest staan meer dan een handvol geslaagde uitschieters, zijn vaak geciteerde gedicht ‘Gent’ bijvoorbeeld, over de stad waar hij zich in 1989 definitief vestigde, met de fraaie slotregel: “Ik loop zo vaak verloren dat ik dat nauwkeurig kan.”
Er zouden in totaal nog acht bundels volgen, met sprekende titels als Zen uit eigen werk (2005), Atletiek van snijbloemen (2012) en Het probleem met mensen die naar zee gaan (2014). Goudeseunes verzen zijn authentiek, meteen herkenbaar en hebben ontegensprekelijk een eigen stem. Het is speelse, toegankelijke poëzie, die focust op metaforen, anekdotiek en een gelijkaardige mengeling van ironie en sarcasme als in zijn proza. Het lyrische ik is vaak een geromantiseerde Goudeseune-achtige figuur die even graag de vergeefse liefde bezingt als de harde dichtersstiel. Zijn gedichten teren meestal op spitsvondigheden, snelle beeldrijke taal en ongecompliceerde dichterlijke observaties. Het lijken wel woordgeworden pleidooien tegen de door Goudeseune zo verguisde intellectualistische poëzie.
Omdat hij die poëtica consequent bleef aanhangen, werd hem soms een gemis aan diepgang en sérieux aangewreven. Maar wie dat beweert heeft zijn dichtwerk mijns inziens maar deels gelezen: er zijn meer dan voldoende goede of “ernstige” gedichten om te kunnen spreken van een poëtisch oeuvre dat er staat.
In Onuitsprekelijk is wat wij over de liefde zeggen (1999), Goudeseunes eerste brievenboek, klinkt het combattief:
Elke dag schrijf ik, naast enkele aanzetten voor een gedicht en een dagboekbladzijde, vijf brieven. Soms zeven! En geen kattebelletjes, vijf kloeke epistels. Om de stiel te leren, het métier, pardon.
De brief is een genre waarin hij excelleerde en dat hem in schrijverskringen een bescheiden maar stevige reputatie bezorgde. In ongedateerde brieven gooit hij met modder naar wie hem in de weg staat en strooit kwistig met autobiografische ontboezemingen over het nachtleven in Gent, de perikelen met zijn uitgever, de muziek die hij beluistert en de boeken die hij leest. Als voorbeelden neemt hij de brieven van Gustave Flaubert en dichter bij huis het brievenboek van een andere kluizenaar, Jeroen Brouwers’ Kroniek van een karakter (1986-1987).
Brouwers schreef ooit aan Goudeseune: “In al je proza is er sprake van slechts één continent: jij.” “Kruidenierskritiek” die hij pareerde in een prachtige lange brief aan zichzelf, waarin hij stelde dat hij er goed aan deed te wachten tot zijn veertigste om zijn eerste roman te schrijven. Wat hij dan ook deed, met Herman Knudde, een pastiche op Herman Brusselmans, in het kader van een weddenschap met zichzelf geschreven in twee maanden tijd en als feuilleton verschenen op De Contrabas.
In Wat duurt op drift zijn lang (2010), zijn derde “roman in brieven”, bejubelde hij nogmaals de epistolaire traditie en plaatste die in één klap op dezelfde hoogte als fictie: “Maar brieven! O la la. En op den duur leest het als een roman, toch? Waarom is dat niet genoeg? Waarom wordt het briefgenre zo weinig serieus genomen in de lage landen?”
Na de brievenboeken verschoof Goudeseunes actieradius stilaan richting de zelfkant van de literatuur. Dichters na mij maakte in 2011 zijn titel waar: hij moest op zoek naar een nieuwe uitgever. Goudeseune verliederlijkte, hij liet zich geleidelijk aan gaan, zoals onder meer blijkt uit een brief aan collega-dichter Herman Leenders:
Ik denk niet dat ik er nog eens dertig jaar tegenaan plak. Toch niet in mijn eentje op een studio. Mijn linkerlong zegt me al een paar jaar dat ik de vijftig niet haal.
Goudeseune vond nog onderdak bij de Antwerpse uitgeverij Vrijdag, maar ook de bundel Atletiek van snijbloemen passeerde zo goed als ongezien en kreeg geen of nauwelijks persaandacht.
De immer inventieve Goudeseune veranderde het geweer van schouder en zocht zijn heil in Amsterdam, bij uitgeverij Leesmagazijn. Die publiceerde in 2014 de dichtbundel Het probleem met mensen die naar zee gaan, in het televisieprogramma VPRO-boeken dé tip van Wim Brands. Hoogtepunten zijn de hommage aan de door Goudeseune bewonderde ‘Rutger Kopland’ en het gedicht ‘Oostende’.
Een goed jaar later brengt dezelfde uitgever Een verdomd goede jeugdschrijfster & andere verhalen (2015) uit. Goudeseune roept opnieuw weerstand op, omdat zelfbeklag nog maar eens de rode draad in alle verhalen vormt. Zo opent de bundel met een giftige ‘Brief aan uitgever’:
Ik ben ervan overtuigd dat mijn verhalen wel degelijk literaire kwaliteit bezitten en dat de njet die ze krijgen, gestuurd wordt door allesbehalve liefde voor de literatuur. In dezen voel ik mij onheus bejegend.
Het laatste verhaal is dan weer een absurd interview met een auteur die niets heeft geschreven. Op de vraag hoe dat voelt, antwoordt die laconiek: “Een unieke ervaring.”
Vet hart is een lijvige bundel met een zeventigtal gedichten, alle geschreven vanuit de onderbuik en het ene al scabreuzer dan het andere. Het weinig verfijnde titelgedicht bijvoorbeeld gaat over seks met volslanke vrouwen en een vroege dood door ongezond leven.
Het tweede boek bij Bokeh, De dood van Prince, bevat twee verhalen. Het titelverhaal is groots en meeslepend, wat mij betreft een van Goudeseunes topstukken. Het verhaalt over een ‘ik’ die een selectieproef aflegt om als arbeider aan de slag te gaan bij de stad Gent. De verteller droomt ervan ooit een boek te schrijven, eentje dat in de schaduw kan staan van het oeuvre van zijn grote voorbeeld en idool Marcel Proust: “Had Proust maar de boeken van bijvoorbeeld Koenraad Goudeseune geschreven!”
In ‘De dood van Prince’ parodieert Goudeseune op een heerlijke manier de uitgesponnen stijl van de Franse grootmeester (zelf spreekt de verteller van ‘proustificeren’). Het tweede verhaal is ‘De nuttige last van tragiek’, dat met zijn lengte van meer dan honderddertig pagina’s lang, eind 2020, vlak voor Goudeseunes dood, als aparte ‘roman’ werd uitgegeven door Douane uit Rotterdam, zijn laatste uitgever.
Bij Douane leek Goudeseune zich goed thuis te voelen. De uitgeverij bracht in twee jaar tijd evenveel omvangrijke dichtbundels op de markt; de Gentse bard zat duidelijk in een productieve fase. In Merkwaardige producten (2018) en Vrachtbrief (2019) vierde Goudeseune zijn voorliefde voor het sonnet bot, of liever zijn interpretatie van het sonnet, want aan de regels van die dichtvorm hield hij zich nauwelijks. De thema’s zijn bekend: morsige liefde, de dood, eenzaamheid, vrouwen, drank en het schrijven van poëzie.
Zoals gezegd, bracht Douane kort voor Goudeseunes overlijden De nuttige last van tragiek (2020) uit, eigenlijk het tweede verhaal uit het eerdere De dood van Prince. Als hommage staat deze keer het woord ‘roman’ expliciet op de cover, een primeur voor een Goudeseune-boek.
Naar verluidt zal Douane in de nabije toekomst alle Facebook-gedichten van Goudeseune verzamelen en uitgeven. Dat is heuglijk nieuws, want afgaand op onder andere ‘Excellent’ zit daar vast en zeker sterk werk tussen.
Op de vraag waarom hij schreef, antwoordde Goudeseune:
Omdat niet zozeer schrijven, maar geschreven hebben enkele tellen verlichting brengt. […] En om sporen na te laten.
Dat heeft hij gedaan, en hoe. Het op drift zijn zit er voorgoed op.
Verschenen op: De Lage Landen, 23 februari 2021
0 notes
Text
Liefdespoëzie
Ik bewonder de Vlaamse dichter Koenraad Goudeseune die dagelijks schitterende erotische liefdesgedichten op zin Facebook-profielplaatst alsof het niks is. Briljante verzen over wulpse rondingen, de kunst van het beminnen en de oneindige futiliteit van ons bestaan. De dood en god zijn nooit ver weg, maar zonder libido kan er niet goed worden gebeden. Een willekeurig fragment dat vandaag op des…
View On WordPress
0 notes