#IJzeren Eeuw
Explore tagged Tumblr posts
Text
Een korte tijdlijn van spiritueel en religieus Nederland
Ja, ik houd dus een webblogje bij. Sinds vandaag staat dit artikeltje erop. Leuk voor iedereen die zich bezig houdt met de 19e en 20e eeuw.
[Ik blijf wel in een klein gevecht met de Tijd en met de Wordpress. Met als gevolg dat het artikel nog niet helemaal af is, maar toch.]
#19e eeuw#christelijke geschiedenis#christendom#humanitarisme#IJzeren Eeuw#spiritualiteit#theosofisme
1 note
·
View note
Text
Melkbezorging aan huis op de Beukelsdijk, november 1959.
De naam van de Beukelsdijk is ontleend aan het geslacht Bokel of Beukel. Het ambacht Beukelsdijk van heer Ghisebrecht Bokel (Buekel) wordt reeds in 1281 genoemd. De Beukelsdijk, maakt deel uit van de oude zeedijk, die in de 12de eeuw werd aangelegd. Daartoe behoorden ten westen van de Rotte de Blommersdijk en ten oosten van de Rotte de Oudedijk. In 1200 wordt Theodericus Bokel vermeld als getuige voor de graaf van Holland.
Tot eind 19e eeuw werd melk door of namens de melkveehouder op melkmarkten verkocht of aan huis gebracht. De melk werd vervoerd in houten vaten, die vaak met slootwater werden schoongemaakt. Het rondventen van de melk ging in de stad vaak met een transportfiets met een houten bak en soms een laag plateau waarop twee melkbussen konden staan. Er werd ook gevent met paard en wagen en hondenkarren. Later kwam de bakfiets en daarna de ijzeren hond. De gemotoriseerde SRV-wagen markeerde de laatste fase van bezorging aan huis, toen was de melkboer inmiddels gepromoveerd was tot 'melkman'.
Er was veel concurrentie. Vaak verscheen in een trappenhuis meer dan een melkboer en na een verhuizing stonden meerdere melkboeren op de stoep om hun diensten aan te bieden. De melkboer had soms een 'loper'; een sleutel die op alle deuren paste, of de keukendeur was open zodat een klaarstaande pan met melk kon worden gevuld. Vaak werd aan klanten krediet verleend, het zogenoemde poffen.
De fotograaf is Ary Groeneveld en de foto komt uit het Stadsarchief Rotterdam. De informatie komt eveneens uit het Stadsarchief Rotterdam en van Wikipedia.
0 notes
Text
Wat gebeurde er op 30 juli? 1898 – OTTO VON BISMARCK (83) OVERLEDEN Hij wasvanaf 1865 graaf, vanaf 1871 vorst von Bismarck, vanaf 1890 hertog zu Lauenburg, was een Duits 19e-eeuws staatsman en een dominant figuur in de wereldgeschiedenis. Als minister-president van Pruisen, van 1862 tot 1890, hield hij toezicht op de Duitse eenwording. In 1867 werd hij Bondskanselier van de Noord-Duitse Bond. Hij was de ontwerper van het Duitse Keizerrijk in 1871, werd er de eerste rijkskanselier van en domineerde de staatszaken tot hij in 1890 opzij werd gezet door de nieuwe keizer, Wilhelm II van Duitsland. Zijn diplomatie van Realpolitik en krachtige heerschappij leverden hem de bijnaam de “IJzeren Kanselier” op... Klik op de link hieronder voor meer Nieuws van Vroeger: http://johnooms.nl/2024/07/30/wat-gebeurde-er-op-30-juli/
0 notes
Text
VOORBIJ HEMEL EN AARDE, KUNST UIT LITOUWEN
Er zijn overeenkomsten te bespeuren tussen het boegbeeld van Museum Belvédère, Jan Mankes, en de kunstenaar waaraan dat museum op dit moment in een tentoonstelling aandacht schenkt, Mikalojus Čiurlionis. Beide kunstenaars werkten aan het begin van de vorige eeuw en overleden op jonge leeftijd. “Mankes was evenwichtiger van aard en miste de obsessieve werkdrift die Čiurlionis soms in zijn greep hield”, schrijft Han Steenbruggen in zijn voorwoord van de catalogus bij de tentoonstelling over deze Litouwse kunstenaar. “Maar ook Čiurlionis was een gevoelige natuur en gaf zich onvoorwaardelijk over aan zijn roeping met eenzelfde hang naar mystiek en spiritualiteit.”
Zijn nieuwsgierigheid dreef Steenbruggen in 2013 tot een bezoek aan het Museum voor Schone Kunsten in Gent. Hij had ergens gelezen dat daar een omvangrijke tentoonstelling te zien was van een Litouwse kunstenaar die had gewerkt in het begin van de 20e eeuw en waarvan hij nog nooit had gehoord. Het was indrukwekkend wat hij zag, het overdonderde de conservator en kunsthistoricus. En hij had toch al veel kunst gezien! Een tiental jaren later trok hij op aanwijzing van schrijver Jan Brokken naar Vilnius. Daar trof hij op een kleine boekenmarkt een oude bundel met volksliederen die door Čiurlionis waren gearrangeerd. Aan de enthousiaste boekverkoopster legde Steenbruggen uit waarom hij belangstelling had voor het boek. En zij legde op haar buurt uit wat de kunstenaar voor haar land en volk betekende. “He gave us back the very soul of our country, with his music and his paintings.”
Het is dat Museum Belvédère zich vooral richt op schilderkunst die inspeelt op natuurlijke omstandigheden als licht, land, lucht en ruimte. En dat het aandacht heeft voor en geeft aan kunstenaars die hun eigen weg volgen en emotionele binding hebben met hun omgeving. Daarom is het werk van Čiurlionis zo op de plaats in Oranjewoud, daar de artistieke natuurbelevingen van de Belvédère kunstenaars en die van de Litouwse meester zowel figuratief als abstract van karakter zijn. Het werk van Čiurlionis doet wel naïef aan. Het is realisme, maar volgt niet de werkelijkheid. Op de manier dat naïeve schilders de wereld wel registreren. Niet zoals zij het voor ogen hebben, maar zoals ze het zien en volgens beste eer en geweten kunnen vastleggen.
Het is van een andere orde, een hoger goed. Het is geen beeld van de wereld waarin wij leven, het beweegt zich op een tweede plan – in een andere dimensie. Een perspectief dat geheel anders van aard is, een standpunt dat zweeft tussen hemel en aarde – want daar is meer. Het zijn de verhalen die het leven tot droomwereld maken. Om de zwaarte van het aardse bestaan lichter aan te voelen. In vogelvlucht met helicopterview boven de gebeurtenissen zwevend om er afstand van te kunnen nemen, het daardoor beter aan te kunnen. Sagen en legendes, volksverhalen, maken het zijn tot wezen en (be)leefbaar. Die realiteit heeft een andere ordening dan wij als gewoon beschouwen. Die schikking en dat patroon is een spiegel waarin wij ons aura zien: beyond heaven and earth.
“Deze Litouwse meester had geen grote formaten of grootse gebaren nodig om te overtuigen”, schrijft Steenbruggen nog even enthousiast in zijn voorwoord. “In relatief kleine, ingetogen pasteltekeningen en temperaschilderijen toverde hij de meest wonderlijke voorstellingen tevoorschijn. (…) Waar veel van zijn beroemde tijdgenoten, die tot het symbolisme werden gerekend, imponeren met theatrale uithalen en literaire verwijzingen, wist deze kunstenaar ten diepste te ontroeren met intieme, poëtische schilderingen.” Maar zijn roem bleef lange tijd beperkt tot Oost-Europa, doordat Litouwen – onderdeel van de Sovjet-Unie – achter het IJzeren Gordijn zo goed als afgesloten was van het Westen. Pas nadat het land onafhankelijk werd is zijn kunst ontdekt door internationale musea. Grote tentoonstellingen volgden na 1990 rondom op de wereld, maar het werk heeft tot nu nooit Nederland aan gedaan.
Bijdragen aan het boek leveren hoofdconservator van het Čiurlionis Museum te Kaunas Vaiva Laukaitienė, journalist en schrijver Kurt van Eeghem en schrijver Jan Brokken. De eerstgenoemde twee auteurs gaan gedetailleerd in op het leven van de kunstenaar. Gezien van verschillende kanten openbaart de persoon Čiurlionis zich aan de lezer. Daardoor wordt zijn werk meer zichtbaar en beter te duiden. Evenals bij andere kunstenaars van zijn tijd en eerder dat het geval is, kan veel van zijn levensverhaal gepuurd worden uit brieven die hij heeft geschreven en de dagboekaantekeningen. Daarin en daaruit kan nu veel van zijn kijk op de wereld en de inspiratie voor het maken van zijn werk worden gehaald. Aldus kan de puzzel van zijn leven worden uitgelegd.
Vooraleer was hij musicus en componist. Geboren in een muzikaal gezin was de muziek zijn passie en liet hij zich scholen aan het conservatorium. Daarnaast tekende hij in zijn vrije tijd. Doordat deze beeldende kant steeds meer aandacht kreeg is zijn kwaliteit van componeren enigszins op de achtergrond geraakt. Zijn werk werd gewaardeerd en Čiurlionis werd binnen het culturele circuit gezien als een belangrijk kunstenaar. Echter had hij moeite om er een goed bestaan mee op te bouwen. Daardoor raakte hij, ondanks de steun van zijn vrouw en muze Sofija. ten lange leste neerslachtig en werd opgenomen in een sanatorium. Op krachten gekomen velde een longontsteking zijn broze lichaam. Het is zijn leven in een notendop, dat dus in de catalogus breed is uitgemeten.
De tentoonstelling bij Museum Belvédère toont zijn hoge gevoeligheid voor indrukken. De manier waarop deze zijn verbeelding hebben geactiveerd en waardoor hij zijn oeuvre met een scherp observatievermogen heeft kunnen opzetten. In het beeldende werk blijft voortdurend zijn muzikale inslag doorwerken. In zijn werk wordt de buitenwereld gespiegeld aan zijn binnenwereld. Persoonlijke emoties klinken erin door. Verhalen van zijn volk krijgen beeld. Hoewel deze zich niet altijd inpassen in onze wereld, kunnen wij wel het gevoel daarvan aanvoelen en wordt de melancholische emotie simpelweg verbeeld.
De catalogus al doorbladerend is het alsof ik een geïllustreerd sprookjesboek inkijk. De sagen en legenden zijn zo tastbaar in beelden uitgedrukt, dat deze zonder woorden een leesbaar verhaal vertellen. De illustraties zijn de vertellingen in zichzelf. Het boek is verlevendigd met een groot aantal reproducties, waardoor een goede indruk wordt gegeven van de kunstenaar Mikalojus Konstantinas Čiurlionis. Jan Brokken schrijft tot slot over zijn bezoek aan het huis van Čiurlionis in Vilnius. In een literaire verhandeling neemt hij de lezer mee naar wat nu een museum is en voert hij andermaal het leven van de kunstenaar voor het voetlicht. Zijn denken en werken, zijn taal en teken. “Er bestaan geen grenzen tussen de verschillende vormen van kunst”, meende Čiurlionis. “Muziek heeft haar eigen architectuur en er is niets op tegen om de architectuur van de ene kunst te gebruiken om een andere te maken.”
Mikalojus Konstantinas Čiurlionis, Grootmeester uit Litouwen [1875-1911]. Beyond Heaven and Earth. Tentoonstelling Museum Belvédère, 24 februari tot 9 juni 2024. Catalogus, uitgave Museum Belvédère i.s.m. Uitgeverij Noordboek, 2024.
0 notes
Text
Veenenburg begin van Steenfabriek
De ontwikkeling van de Bollenstreek hangt samen met ontwikkeling van de steden. Voor de uitbreiding hiervan waren twee dingen nodig: ruimte en zand. Het zand werd gevonden in de Duin- en Bollenstreek. De ruimte voor de groei van de steden werd gevonden doordat agrarische bedrijven verhuisden van de randen van de steden naar de Duin- en Bollenstreek.
Deze ontwikkeling van onze streek tot Bollenstreek dateert van de het midden van de 19e eeuw. Op dat moment verhuisden veel kwekers van bloembollen vanuit de omgeving van Haarlem naar de dorpen Hillegom, Lisse en Sassenheim. Dit ging gelijk op met de zandwinning in deze gemeenten.
Vanaf de Leidsevaart tot Loosterweg-zuid was net als westelijk bij de Keukenhof een strandvlakte gevormd. Hier is begin 20e eeuw echter zand uit de ondergrond omhoog en het veen naar omlaag gebracht. Daardoor is dit goede bollengrond geworden. Vanaf de Loosterweg tot een stukje voorbij de Heereweg was de situatie heel anders dan bij het centrum van Lisse. Hier was één grote strandwal met hoge duinen ontstaan. Van afwisseling met strandvlaktes was geen sprake of deze moeten al vroeger ondergestoven zijn. Al deze duinen werden begin twintigste eeuw helemaal afgegraven ten behoeve van de steenfabriek en de bollenteelt.
Bij het ontstaan van de steenfabriek stond er tussen Hillegom een Lisse een buitenplaats met de naam Veenenburg. Deze naam vinden we nu terug in de straatnaam: Veenenburgerlaan.
Veenenburg (gelegen ten zuidwesten van de hoek Veenenburgerlaan/ Loosterweg en Frederikslaan) werd bewoond door de familie Leembruggen. De familie was rijk geworden van de textiel (sajetspinnerij) in Leiden.
Omstreeks 1797 werd de buitenplaats gebouwd. Het was in eigendom van de Leidse textielfabrikant Johannes Leembruggen. Hij had in 1842 bij de aanleg van de spoorlijn van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij bedongen dat er een station bij zijn buitenplaats zou komen en wanneer hij zich op het perron had opgesteld, moest de trein stoppen en hem meenemen.
Willem Leembruggen (1851-1899) had al een zanderij net ten noordwesten van de grens tussen Hillegom en Lisse. Daar werden in 1897 bronzen voorwerpen gevonden die in 1930 aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden werden geschonken.
Toen Leembruggen overleed was de oudste dochter net getrouwd met Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek tot Ammerstol. Het jonge echtpaar werd eigenaar van het landgoed.
Daarmee werd het einde van het landgoed ingeluid. Duinen leverden geen geld op, afgraven en omzetten naar bollengrond wel. Er was veel vraag naar goede bollengrond en vraag naar zand voor de aanleg van wegen, dijken en voor bouwlocaties.
Tel uit je winst. Afgraven dus!
Baron van Hardenbroek gaat in overleg met de buren van landgoed Elsbroek (met daarop de buitenplaatsen Rustenburg en Lapinenburg).
Met de andere buur, de eigenaar van Keukenhof, wordt ook getracht tot een plan voor het afgraven te komen, maar die had er weinig oren naar. Deze rijke adellijke familie had geen boodschap aan argumenten als financieel gewin, goed voor het algemeen belang, behoefte aan bollengrond enz. Zelfs de burgemeester van Lisse trachtte argumenten voor afzanden naar voren te brengen, maar zonder succes.
Met de Hillegomse buren leidt het tot overeenstemming. In oktober 1901 volgt de aanbesteding voor een vaarweg naar de Ringvaart en de aanleg van een brug in de Leidschestraat. De plek is strategisch gekozen, waar de Leidschestraat de Ringvaart het dichts nadert.
In januari 1902 is er een verzoek van de Maatschappij Veenenburg-Elsbroek voor het aanleggen van een hulpspoor langs de Frederikslaan. De kranten uit 1901 en 1902 vermelden diverse houtverkopingen.
1 januari 1903 wordt een Vennootschap opgericht, de Maatschappij tot exploitatie van Gronden Veenenburg-Elsbroek, met als doel verhuren of verpanden, afzanden, exploiteren en vervreemden van onroerende goederen en het verrichten van alles wat daarmede in verband staat of daaraan in de ruimste zin bevorderlijk kan zijn. Men kan dus beginnen, de voorbereidingen zijn rond.
Eerst nog kruiwagens en een schep in je knuisten, zo werden de boten gevuld. Met de graafmachine en de stoomlocomotieven op smalspoor en de kiepwagons ging het allemaal met een sneltreinvaart. Hier zijn echt bergen verzet, dat kunnen we wel stellen. Er is veel kleur op die ondergrond voor terug gekomen!
25-6-2023
0 notes
Text
Revolutionair kookboek, wel helaas zonder recepten
Hoe het gebruik van het enkele woordje ‘misschien’ onbedoeld een ijzeren betoog aan het wankelen kan brengen
“Een betere wereld begint misschien niet bij jezelf maar wel bij de wil om in een betere wereld te leven,” schrijven de filosofische tweelingbroers Arthur en Jarmo Berkhout tegen het einde van hun boek ‘Anti-nihilisme. Engagement in de 21ste eeuw’. Die zin trof me om drie redenen. De eerste is het gebruik van het woord misschien. Vanwaar die aarzeling? Ze hebben net in 200 pagina’s op…
View On WordPress
0 notes
Text
HET MAASDORP EN DE ARCHEOLOOG VAN DE ZIEL
Als kind was ik vast van plan om archeoloog te worden. Ik had mijn omgeving mee, want ik groeide op in een Midden-Limburgs Maasdorp dat al duizenden jaren bewoond werd toen ik nog geboren moest worden.
Langs de oevers van de Maas vond ik soms fossielen: een versteende zee-egel, trilobieten zichtbaar in leisteen en stukken versteend hout.
Op de akkers van mijn vader scoorde ik na eindeloos zoeken zonder metaaldetector twee 18e eeuwse Stuber-stuivers van het Duitse hertogdom Gulich, dat ooit grensde aan het huidige Nederlands-Limburg. Mogelijk hoorde ook Buggenum ooit bij dit hertogdom, of waren de Stubers uit Gulich een geldig betaalmiddel in mijn dorp.
In mijn kindertijd zocht ik dat soort zaken op in het tweedelige standaardwerk Limburgs Verleden, dat in de boekenkast van mijn vader stond. Of ik vond bruikbare informatie in het uitstekende, nog steeds bestaande heemkundeblad Rondom het Leudal, waarop we geabonneerd waren.
Mijn fossiele vondsten, maar ook de stuivers uit Gulich en prehistorische krabbertjes om dierenvellen mee schoon te maken, legde ik voor aan de erkende amateur-archeoloog Marinus van Etten, die in zijn kleine woning aan het spoor een indrukwekkende collectie mammoettanden en -botten uitstalde, naast vele andere vondsten uit zijn werkzame leven op baggerschepen, die het Midden-Limburgse landschap in een gatenkaas veranderden. Het naar boven halen van het grind leverde talloze fossiele vondsten op.
Aan deze sympathieke en enthousiast vertellende Marinus van Etten legde ik ook mijn collectie munten voor. Naast pronkstukken als de 17e eeuwse Stubers bevatte deze zilveren guldens en rijksdaalders uit het Wilhelmina-tijdperk en een briefje van 100 gulden uit het begin van de 20ste eeuw, dat ik van mijn opa kreeg. Dan waren er halve en hele centen, stuivers, dubbeltjes en kwartjes uit de afgelopen 125 jaar. Van zilver, maar soms ook van nikkel en koper.
Buggenum was sowieso een archeologische schatkamer. Ik was erbij toen langs rijwielhandel Sjaak van Naatje Romeinse graven werden blootgelegd. In 1964, een jaar voor mijn geboorte, werd bij baggerwerk in de Maas een zwaard uit de Bronstijd gevonden, waarschijnlijk een animistisch offer aan de goden, daterend uit circa 1000 voor Christus. Het Buggenumse Veld met de akkers van mijn vader gaf een grafveld uit de IJzertijd prijs, en op de bodem van de Maas werd een helm van een Romeinse centurio gevonden.
Ook meen ik me te herinneren dat op de plek van boerderij Melenborgh een Romeinse villa opgegraven werd, maar dat weet ik niet meer zeker.
Al in 1284 was er in documenten sprake van het dorp Buggenheym, dat 'heem in de bocht' betekent. Als in: bocht in de Maas, neem ik aan. In 1279 behaagde het de prins-bisschop van Luik om Buggenum tot Heerlijkheid te verheffen.
Nieuwsgierigheid en een fanatieke belangstelling voor het verleden maakten me tot mijn 15e een verwoede amateur-archeoloog en verzamelaar van munten en kogelhulzen en granaatscherven uit de Tweede Wereldoorlog, toen ook in Buggenum zwaar werd gevochten tussen Duitse en Britse militairen. In september 1944 werd er slag geleverd om het dorp, ook vlakbij mijn ouderlijke boerderij.
De binnenplaats van de Leyenhof had een ijzeren toegangspoort waar grote kogelgaten in prijkten, althans volgens de uitleg van mijn vader. Het had gekund, want schuin tegenover de boerderij lag in die bloedige oorlogsdagen een mitrailleursnest. Mijn vaders gezin werd geëvacueerd. Eerst naar Baexem, later naar Friesland.
Mijn vader praatte er weinig over. Vooral de arrestatie van mijn opa tijdens een razzia bij het uitgaan van de kerk en latere dwangarbeid in Duitsland, moeten hem aangegrepen hebben.
Op het kerkhof stond ik wel eens te staren naar graven van omgekomen Britse soldaten. Er was een fanatieke verzetsgroep actief in het dorp, geleid door dorpsonderwijzer meester Joosten, die dit met de dood moest bekopen. Zijn verzetsgroep blies de spoorwegbrug over de Maas op, zodat die onbruikbaar werd voor de gepantserde treinen van de Duitsers.
Mijn vader vertelde graag verhalen over vroeger. Vooral over De Leyenhof had hij wetenswaardige anekdotes in de aanbieding. De boerderij was in 1800 herbouwd aan de Holstraat, nadat de hoeve meer richting de Maas in de uiterwaarden had gestaan, om daar kennelijk vaker dan wenselijk overstroomd te raken door de Maas. Dat was ook minder handig omdat het toen een schapenboerderij betrof, in het bezit van een Luikse adellijke familie.
Die verpachtte de Leyenhof aan de familie Pijls. Toen de Waalse adel de pacht wilde verdubbelen, bedankten mijn voorvaderen voor de eer, zegden de pacht op en bouwden aan de Dorpsstraat een kleinere boerderij. Weer later kocht mijn familie de Leyenhof van de Luikse adellijke dievenbende, die in Belgie groeves exploiteerde met leisteen en Naamse steen, materialen die enthousiast gebruikt waren bij de bouw van de boerderij.
Grote Romeinse cijfers in de talloze dakbalken van de hoeve herinnerden aan de afbraak en herbouw op droger gelegen gebied aan de Holstraat. Ook tot daar reikte het wassende water van de Maas, blijkens een foto uit de jaren '20 waarop een varkensevacuatie te zien is omdat de boerderij tot aan de knieën overstroomd was.
In mijn jeugd was Buggenum overduidelijk nog een agrarisch dorp, waar vruchtbare Maasklei voor welvaart zorgde. De Leyenhof van mijn familie vormde samen met de hoeves Malborgh en Waegemanshof de Gouden Driehoek van het dorp. Een kleiwarenfabriek naast de Leyenhof en bierbrouwerij Jeuken zorgden voor nog meer werkgelegenheid. Dan waren er vele tuinders die bij de regionale veiling bekend stonden om hun hoge opbrengsten.
Mijn actieve passie voor archeologie en geschiedenis duurde tot mijn 15e levensjaar. Toen kreeg ik voor het eerst het opinieblad Haagse Post in handen. Als een bezetene las ik ieder artikel in het tijdschrift, en besloot acuut om schrijvend journalist te worden. Ook een soort archeoloog en vorser van het verleden, maar dan als letterknecht en stukjesschrijver. De pers was de koningin der aarde, geloofde ik toen nog, en die vorstin wilde ik als maatschappijkritisch mannetje wel dienen.
Van die ambitieswitch in mijn puberteit kreeg ik nooit spijt. Mijn zoon heeft nu mijn bronzen stuivers van het hertogdom Gulich, en mijn versteende zee-egel uit de tijd, 70 miljoen jaar geleden in het Laat-Krijt, dat Limburg een ondiepe tropische zee was, die ook plek bood aan de killerwalvis Mosasaurus.
Ik verliet Buggenum op mijn 18e om journalistiek te studeren in Tilburg. Het Maasdorp met zoveel verleden droeg ik altijd in me mee. Ik verliet Buggenum, maar het dorp emigreerde nooit uit mij. De bocht in de Maas waar ik opgroeide werd het oerboek van mijn leven. Ik ga het nooit schrijven, omdat ik de verhaallijn kan dromen: die van een archeoloog van de eigen ziel.
0 notes
Text
Beurscrash
Al mijn toegewijde abonnees en andere lezers wens ik na rampjaar 2020 uitzicht op een in alle opzichten beter 2021. Mijn plan is om verslag te blijven doen van economisch, maatschappelijk, (geo)politiek, ecologisch en technologisch belangrijke ontwikkelingen die mijn aandacht trekken.
Dankzij vaccinatie komt er hopelijk aan het eind van de zomer 2021 licht aan het eind van de Covid-19 tunnel. Ook dit jaar krijgt de economie nog een zware klap. Als je naar de graadmeter van de Amsterdamse beurs kijkt, de AEX, dan hebben beleggers in de eerste twee decennia van de nieuwe eeuw geen koerswinst geboekt. Beleggers aan de Amerikaanse en Duitse beurzen boekten wel aanzienlijke koerswinsten in die twintig jaar. Maar de effectenbeurzen zijn zwaar overgewaardeerd. De koersen staan niet in verhouding tot de reële economie zodat een forse correctie op til is.
Nederland bleef achter in de westerse wereld. Wat is er gaande? Een duik in de geschiedenis sinds 19000. Het CBS berekent dat een mandje aandelen voor 100 gulden op 31 december 1899, eind 1924 nog 52 gulden waard was. De vorige eeuw begon met een lange glijbaan omlaag van meer da 30 jaar die tot 1932 zou duren. Na de crash van 1928 lag het diepste dieptepunt van de Dow op 1362 in maart 1932.
Toen kwam het herstel. Het zou tot mei 1965 duren tot de Dow zijn hoogtepunt vond in 7608. WOII ging financieel uiteindelijk rimpelloos voorbij. Ook in oorlogstijd gaat de economie door. Na een dieptepunt in 1941 herstelden de koersen zich weer tot het niveau van 1939 in 1945. Daarna vervolgde die lange koersherstel sinds 1932 zich tot mei 1965, ook weer een lange golf van herstel. CVovid-19 trok in 2020 ook een tijdelijke rimpel door de beurzen zoals WOII dat ook deed. Het kapitalisme laat zich niet gauw intimideren.
Marshallplan
Maar in 1945 lag Europa in puin en werd het Marshallplan uitgerold om Europa weer op de been te helpen. Het ging om $148 miljard (in valuta van 2020) waarvan 8,9% of ruim $13 miljard naar Nederland ging, substantiële bedragen. Maar vergis je niet, twee jaar na de oorlog was de productie in Engeland, Frankrijk en Nederland alweer op het vooroorlogse niveau, vóórdat het Marshalplan startte. Nu ligt de infrastructuur niet in puin en is het productieapparaat intact gehouden. Aannemelijk is dat de economie snel herstelt als beperkingen worden ingetrokken.
In die meimaand van 1965, toen de beurzen topten, nam ik ontslag bij de financiële redactie als redacteur en beursverslaggever van de toen nog erg katholieke vakbondskrant De Volkskrant. Ik vertrok per auto en caravan voor een reis van een half jaar door Oost-Europa en de Sovjet-Unie om in de praktijk te ondervinden wat communisme was. Dat vond ik spannender dan Beursplein 5, maar het gedrag van het kapitalisme bleef me wel altijd boeien. De beurskoersen gingen de volgende 15 jaar omlaag tot oktober 1982. De combinatie van stagnatie en inflatie was moordend en eigenlijk was de malaise op de beurzen al begin jaren zestig begonnen.
Een lange op mars
Sindsdien 1982 stegen de beurskoersen eigenlijk ononderbroken tot eind december 2020, ook weer een lange golf van wel 38 jaar. Die groei was niet ononderbroken. Roemrucht is maandag 19 oktober 1987, Black Monday toen de koersen 12% omlaag tuimelden om dinsdag nog eens een trap na te krijgen van 6%. Ook was er de afstraffing van de irrationele exuberantie over de techaandelen tijdens de eeuwwisseling. Die koersval wordt toegeschreven aan de overwaardering van de techaandelen, maar was veel meer een algemene correctie op het overdreven koersniveau.
Ook was er de schok van 9/11 2001 toen terroristen passagiersvliegtuigen in de Twin Towers boorden. Daarna was er de crash tijdens de door slecht bestuur van regeringen en centrale banken veroorzaakte financiële – en bankencrisis in 2008/2009. Maar ondanks deze korte crises stegen de koersen in Wall Street door, gevoed door voortdurende rentedalingen en een extreem neoliberaal beleid waarin de Amerikaanse regeringen dansten naar de pijpen van de grootste multinationals en de rijkste mensen zich verder verrijkten. De inkomensongelijkheid werd extreem.
Enorme schulden
Intussen is er aanzwellende kritiek op het beleid van de grootste centrale banken om steeds meer geld in de economie te pompen om de corona recessie te overleven zonder te veel faillissementen en ontslagen. Het zijn vooral uitgaven die faillissementen en werkloosheid verbergen. Het is een soort plichtloos basisinkomen. Het duwt de rente onder water ten koste van spaarders en verzekerden.
Wereldwijd is de schuldenlast al driemaal zo groot als het globale product, zegt de grootste Europese verzekeraar Allianz Group. In Nederland valt dat nog mee op 60%, maar heel de EU gaat al snel de 100% voorbij. Ooit moeten onze kinderen en kleinkinderen de miljarden weer terugbetalen, ook in Nederland. Voortzetting van dit beleid dat niet zomaar afgebroken kan worden betekent dat rente en inflatie nog jaren zeer laag blijven. Ook om de exorbitante beurskoersen op peil te houden.
Centrale Banken, regeringen en de financiële markten houden elkaar zo in een ijzeren greep om de rente en inflatie laag te houden. Maar schaarste op de arbeidsmarkt en in producten kan de inflatie opjagen en centrale banken dwingen de rente op te voeren. De kans bestaat dat het bedwingen van Covid-19 de bestedingen tijdelijk uit de pan vliegen met inflatie als gevolg. Het is juist zo dat ECB en FED al een hogere iets hogere inflatie en dus rente willen, ook om de massieve schulden te doen verdampen. Dat leidt weer tot lagere beurskoersen. Intussen zijn de koerswinstverhoudingen van de aandelen in de S&P 500 eind 2020 gestegen naar het extreme niveau van 36. Dat betekent dat de winst per aandeel 36 keer in de beurskoers gaat. Dat komt omdat de rente nul is.Gemiddeld lag deze PE-ratio in de vorige eeuw tussen 10 en 20. Deze wanverhoudingen nu moeten net als in 2001 leiden tot een forse correctie van de koersen.
Naar 2150
Vanuit de financiële markten gezien leeft de wereld na ruim 30 jaar koersstijgingen op de toppen van de golf. Met geregelde grote correcties. Die wordt in stand gehouden door afwezigheid van inflatie en rente. Dat kan niet zo blijven. De inflatie moet terug naar ruim 2% en de rente naar 3-4% als de wereld reële economische groei wil organiseren. Met het klimaatdilemma, vergrijzing en het einde van de globalisering, gigantische uitdagingen, ligt vriendelijke langetermijngroei van de beurskoersen allerminst voor de hand. Er breken roerige financieel-economische tijden aan die tot de jaren vijftig kunnen duren
1 note
·
View note
Text
Dag 2: ochtend: Angkor Wat - From sunrise
Okeeeee. Om vier uur in de ochtend opstaan na een avond stappen is gewoon a-relaxed, gewoon niet chill oftewl afgrijselijk. We staan zo vroeg op omdat we naar Angkor Wat gaan. Het grootste tempelcomplex op deze aardkloot. Gebouwd rond de twaalfde en dertiende eeuw, toen wij in Europa nog riddertje aan het waren spelen, bouwde ze hier in Cambodja tempelcomplexen dermate groot dat ze dus de grootste zijn dan waar ook ter wereld.
Maar om twintig over vier in de ochtend staan we dan bij de receptie, best moe maar we redden ons. Op de weg terug naar het hostel gisteren hadden we nog water en iets te eten gehaald voor tijdens de tour. Tegen onze verwachting staat er een ontbijt klaar waar we voor twee dollar aan kunnen deelnemen. We twijfelen niet lang en gaan genieten van de banaantjes, toast met jam, een eitje en een broodnodige kop koffie.
Rond kwart voor vijf stappen we in de tuktuk. De man die de gehele ochtend bezig was iedereen te verzamelen voor de gekozen tour blijkt onze chauffeur (mister Black noemt hij zichzelf). Bij ons in de tuktuk stapt ook een meisje uit Duitsland, Nadia. In het pikken donker rijdt de tuktuk geruime tijd door Siem Reap, Mr Black gooit zich overal voor. De wind waait door de snelheid en de temperatuur is aangenaam zo vroeg in de ochtend. Waar iedereen rechts gaat, gaat Mr Black links. In de verte zien we tientallen tuktuks, taxi’s en scootertjes rijden allemaal richting Angor. Wij rijden alleen in de duisternis en vertrouwen volledig op Mr Black. Bij een controlepunt gooit hij de tuktuk van de weg af en rijdt hij over het zandpad richting Ankor. De andere scootertjes komen van de andere kant aangereden dus ik vermoed dat hij een gedeelte heeft afgesneden.
Mr Black geeft nog aan dat hij hier blijft en niet verder kan. Hij zegt tegen ons “Go inside the temple not outside”. Dus wij gaan braaf in het pikkedonker outside the temple zitten. Vleermuizen vliegen over onze hoofden en we zijn er heilig van overtuigd dat we een goede plek hebben. Bij de eerste schemering blijkt het tegendeel en staan we snel op en lopen we voorbij de ingang van het complex, zodat we toch nog wat kunnen zien. Het is ontzettend druk, doch indrukwekkend. De zon begint op te komen en de duisternis verdwijnt. Als je met vakantie bent realiseer je toch wel hoe fijn het is dat die goede zon elke dag weer vertrouwd aan de hemel staat. Ogen te kort en met onze telefoon in de hand maken we foto’s van het complex wat wordt aangeraakt door het gouden zonlicht dat achter de tempel steeds meer licht in deze vroege ochtend brengt.
We vervolgen onze weg in de tempel van Angkor - Angkor was de hoofdstad van het Khmer Koninkrijk welke haar “goude eeuw” kende van de negende tot de vijftiende eeuw. Het complete complex was een megastad wat van 1010 tot 1220 0,1% van de wereldbevolking huisvestte - maken daar wat foto’s en lopen dan terug naar het grote veld. Nu begint de zon pas echt op te komen en wordt het schouwspel helemaal indrukwekkend. De rode kleuren mengen zich met het gele licht van de zon, de blauwe lucht maakt het geheel compleet. Weg met de duisternis een nieuwe dag is begonnen. Na het nemen van een aantal instawaaridge foto’s bij een klein tempeltje voor Angor lopen we met z’n vieren terug richting Mister Black. Bij aankomst ligt hij nog te slapen in een hangmatje in zijn tuktuk, van ons mocht hij nog even slapen maar een collega maakt hem wakker.
Mister Black rijdt ons verder naar de Baphuon tempel. Onderweg rijden wij over een brug waar een leger aan aapjes aan de zijkanten van de standbeelden langs de tuktuk meelopen. Aangekomen bij Baphuon blijken de hellingen van deze tempel zijn zeer stijl en ook uitdagend om te beklimmen. De ijzeren leuningen zitten vol met roest, wat je pas merkt als je “uit nood” de leuning vast pakt. Met desinfectans proberen we onze handen weer schoon te maken, een handeling die hierna meermaals plaatsvindt. Nadia stoot haar hoofd bij een ingang en heeft hier erg veel last van maar ze red zich wel geeft ze aan. Melanie loopt om de tempel heen. Rona en ik lopen er overheen wat onze handen weer vol maakt met roest. Na het bezoeken van de indrukwekkende Baphuon tempel, met de net zo indrukwekkende stenen weg ernaartoe, vervolgen wij onze weg via de tempel van de olifanten naar Phimeanakas. Phimeanakas zelf is niet zo indrukwekkend als wat we tot nu toe hebben gezien maar wat wel erg leuk is, is dat ze bij deze tempel bezig zijn met opgravingen.
Prassat Bayon is een bekender complex waar we na het bezoeken van Phimeanakas naartoe lopen. Sproeiwagentjes doen hun best om het rode zand op de weg niet te laten opstuiven, maar samen met het roest van de trappen zorgt het rode zand voor een extra kleur op mijn witte shirt. Prassat Bayon is een zeer bekende en mooi gedecoreerde Khmer tempel. Deze tempel is gebouwd in de late twaalfde of vroege dertiende eeuw. Deze tempel was destijds de officiële staatstempel. Na het nuttigen van een broodnodig zakje chips - voor wat extra energie - en het insmeren - tegen de inmiddels brandende zon - lopen we de tempel in. “No to Nose” riep een van de mannen die daar stond. Hij doelde op een positie die we konden aannemen bij de tempel van de vele gezichten. Echter blijkt al snel dat de goede man geld wil voor deze goude tip... “Knows to knows” grapte hij nog, ben het met hem eens, best grappig.
Mister Black hangt weer in zijn tuktuk en wij vervolgen onze weg naar een eet locatie. Maar liefst twee keer zo duur dan normaal maar vijf dollar voor een hoofdgerecht vind ik niet zo veel. De locatie is wel erg gaaf, tegenover een prachtige tempel waar Nadia en ik nog even naar boven klimmen, rustten Melanie en Rona even uit.
De op een na laatste tempel waar we naartoe gaan is de tempel die de meeste mensen wel kennen. Ta Prohm volgens de huidige naam, Rajavihara volgens de originele naam maar wij kennen hem allemaal als de tempel van Tomb Raider. Hier lopen we over het complex van een van de meest gehavende tempels die we deze dag zien. Veel is gerestaureerd vanuit de brokken die er lagen. Op de heenweg komen we langs een groepje muziekanten die slachtoffers zijn uit de mijnvelden van de burgeroorlog, ze missen armen, handen, benen en sommige zijn ook nog blind. Erg confronterend als je hier rondloopt als tourist maar ik wil wel een reëel beeldscheppen van wat wij meemaken dus kom het niet onbesproken laten.
Ta Prohm is overwoekerd met wortels en het geeft een beeld van de verwoestende krachten van de natuur. Het doet mij denken aan de bedolven Maya tempels uit mexico. Mooi om te zien is dat veel momenteel gerestaureerd wordt. Mister Black was al overigens al een tijdje op ons aan het wachten maar de grote groepen met Chinese touristen hielden de boel een beetje op. Terug bij de tuktuk rijden we nog naar een tempel. Het is niets in vergelijking met wat al gezien is en de tempelmoeheid (een ziekte waar we eerder in Thailand mee in aanraking kwamen) slaat toe. We banen ons een weg langs de toeristenwinkels en stappen op de tuktuk. Mister Black rijdt ons terug naar ons hostel. Tijdens daglicht is meer te zien van de omgeving. In Siem Reap is het erg druk met verkeer maar we redden het, we komen aan bij het hostel, waar we om half een ‘s middags besluiten een middagdutje te gaan doen.
4 notes
·
View notes
Text
Gelukkige verjaardag, Margaret Burbidge!
De astronome die ons leerde dat we allemaal van sterrenstof zijn, viert haar 100e verjaardag, vandaag op 12 augustus 2019.
"Je kunt geen telescooptijd afstaan voor deze rommelwetenschap! Wie denkt ze dat ze is?" brulde een jonge beginneling toen hij hoorde dat een oudere astronome een halve nacht met een van de gloednieuwe Keck-telescopen objecten wilde observeren die misschien wel de oerknaltheorie konden weerleggen.
Observatoriumdirecteur Joe Miller zette de jongeheer snel op zijn plaats: "Je verzet je gewoon tegen Margaret Burbidge, dé Margaret Burbidge, en je weet wie zij is", zei hij. "Als Margaret Burbidge een halve nacht wil om beelden van Mars te maken, zal ik het haar geven — of we nu denken dat het gek is of niet, we gaan respect tonen aan een van de grootste astronomen van de 20e eeuw."
Hoewel de nacht bewolkt bleek en zij toch geen bewijs zou hebben gevonden om een alternatief voor de Big Bang te ondersteunen, is dit feit halverwege de jaren 1990 — toen Burbidge al in de 70 was -, maar een van de vele in een carrière die meer dan 60 jaar duurde, en die een vastberadenheid beklemtoonde om de grenzen van menselijke kennis te verleggen.
Burbidge werd geboren als Eleanor Margaret Peachey in Davenport, het Verenigd Koninkrijk en kreeg al vroeg de astronomie-passie. "Ze raakte geïnteresseerd in de sterren toen ze drie of vier jaar oud was", legt haar dochter, Sarah Burbidge, uit. "Haar familie nam een nachtelijke veerboot naar Frankrijk voor een vakantie en voor het eerst waren de sterren duidelijk zichtbaar voor haar; ze was meteen verkocht."
Deze fascinatie, gecombineerd met een talent voor wiskunde, ontwikkelde zich tot het punt waarop ze op 12-jarige leeftijd de boeken las van astronoom en wiskundige Sir James Jeans, een ver familielid langs moederszijde. Ze ging astronomie studeren aan de London College universiteit en studeerde in de zomer van 1939 af met een kleine ceremonie vanwege de dreigende oorlogswolk.
In de loop van de jaren die volgden verdeelde ze haar tijd tussen het handhaven van het Observatorium van de Universiteit van Londen in Mill Hill tijdens de afwezigheid van de vele wetenschappers en technici die in de oorlog werden gezogen, en het vervaardigen van optische instrumenten voor de strijdkrachten en de afstudeerklas.
Voor haar proefschrift analyseerde ze spectra van de variabele ster Gamma Cassiopeiae. Ze observeerde in de zwaarste omstandigheden, vaak alleen, 's nachts in een krappe ruimte onder een koude open koepel, soms met de verstijvende geluiden van rondvliegende bommen. Maar ze klaagde nooit en toonde een eerste hint van de ijzeren vastberadenheid en dorst naar kennis die haar later zouden typeren: "Die nachten, staand of zittend op een ladder in de koepel van de Wilson-reflector. . . vervulde mijn vroege dromen", herinnerde Burbidge zich later in haar memoires uit 1994.
De jaren direct na de Tweede Wereldoorlog zouden carrièrebepalend zijn voor de jonge astronome. Naast het geven van lessen op het observatoriumdak over praktische astronomie — aan studenten, onder wie een enthousiaste student, genaamd Arthur C. Clarke — volgde ze ook lezingen voor afgestudeerden in de natuurkunde. Daar kon ze het meteen goed vinden met 'een interessant persoon', Geoffrey (Geoff) Burbidge genaamd, met wie ze zes maanden later zou trouwen.
Van buitenaf maakte het paar een onwaarschijnlijke indruk. Geoff was een grote man met een strijdlustig, ongeduldig karakter, terwijl Margaret zo ingetogen en stil was dat Miller beweerde: "Mijn vrouw zegt altijd: "Als koningin Elizabeth ooit een stand-in zou nodig hebben, zou Margaret het kunnen doen"."
Maar schijn bedriegt. Hoewel Geoff sterke wetenschappelijke opvattingen had en een voorliefde voor de verhitte discussie, was hij eerlijk, loyaal en hield hij vriendschappen met collega's met wie hij het niet eens was en promootte ze zelfs. En wat Margaret betreft: “Het was de klassieke ijzeren vuist onder een fluwelen handschoen”, zei Miller. "Ze wist wat ze wist en geloofde daar sterk in en ze zou vasthouden aan haar principes."
In feite was het Margarets passie voor en kennis van de astronomie en spectroscopie — de analyse van sterrenlicht door golflengte — die Geoff ertoe bracht om snel na hun huwelijk van fysica af te stappen, waardoor een winnende samenwerking ontstond die leidde tot tal van nieuwe inzichten in chemisch ongewone sterren. In een welbepaald onderzoek voerden ze de eerste gedetailleerde spectrale analyse uit van Alpha2 Canum Venaticorum, nu beschouwd als het prototype van een klasse van variabele sterren die sterke magnetische velden herbergen. Onder de vele baanbrekende resultaten in het artikel, gepubliceerd in 1955, toonden ze ook aan dat de ster een gemiddelde overvloed bezat aan zeldzame aardmetalen van ongeveer 800 keer die van de zon. Deze bevinding wekte de interesse van de vooraanstaande experimentele kernfysicus William (Willy) Fowler. Destijds bracht Fowler een jaar door in Cambridge, VK waar hij samenwerkte met Fred Hoyle. In 1946 en 1954 publiceerde Hoyle de allereerste verhandelingen waarin hij theoretiseerde hoe sterren waterstof en helium zouden kunnen binden tot zwaardere elementen van het universum, een concept dat nu bekend staat als stellaire nucleosynthese. Dit druiste in tegen het gevestigde idee dat alle elementen afkomstig waren van de Big Bang.
Toen hij zag hoe het onderzoek en de expertise van de Burbidges konden helpen bij het bewijzen van het idee van Hoyle voor stellaire nucleosynthese, nodigde Fowler Geoff en een zwangere Margaret uit om zich bij hen aan te sluiten in Cambridge. Het klikte meteen: "Je kunt je niet voorstellen hoeveel plezier ze allemaal hadden samen te werken", zegt Sarah Burbidge. Het volgende anderhalf jaar was een vlaag van intense activiteit.
Hoewel Margaret zo ver was in haar zwangerschap dat "Willy zei dat hij zich zorgen maakte dat ze zou 'knallen’,” zegt Sarah, weerhield het haar niet om belangrijke observaties te doen die hielpen bij het identificeren van alle processen in sterren die de elementen vormen van het periodiek systeem (behalve de allerlichtste). Dit omvatte een uitbreiding van Hoyle's eerdere werk om te laten zien hoe elementen tot ijzer kunnen worden gecreëerd door opeenvolgende fasen van kernfusie, terwijl een ster zich ontwikkelt. Ze hebben ook belicht hoe snelle en langzame neutronenvangst, de r- en s-processen, de waargenomen overvloed aan elementen die zwaarder zijn dan ijzer kunnen verklaren.
Het resultaat van al deze inspanningen was een verhandeling van 108 pagina's geschreven door Margaret en Geoff samen met Fowler en Hoyle, en gepubliceerd in Reviews of Modern Physics in oktober 1957. Het liet zien hoe elementen worden gevormd in verschillende stadia van de stellaire levenscyclus, en misschien nog belangrijker, hoe de meeste elementen waaruit alles om ons heen bestaat — én wijzelf inbegrepen — uit sterren komen. "Deze verhandeling legde gewoon de basis voor wat er aan de hand is met betrekking tot de vorming van de chemische elementen", vatte Miller samen.
"Synthese van de elementen in sterren", zoals het werd genoemd, maakte het idee van stellaire nucleosynthese snel populair in de wetenschappelijke gemeenschap. Er werd zo vaak naar het artikel verwezen dat het later eenvoudigweg B2FH werd genoemd (na de eerste letter van de achternaam van elke auteur). Het werd en blijft een belangrijke bijdrage aan de nucleaire astrofysica.
Toch was de verhandeling niet zonder controverse. Hoyle en Geoff waren belangrijke voorstanders van de Steady State-theorie van het universum. Anders dan de oerknaltheorie, waarin het waarneembare universum een duidelijk begin had, beweerde het Steady State-concept dat het universum heeft en altijd zal blijven bestaan. Belangrijk is dat het beweerde dat het universum nieuwe materie zou kunnen maken, wat B2FH heeft aangetoond. Deze overwinning voor de Steady State-gemeenschap zou echter snel worden verzwolgen door een tsunami van bewijs ten gunste van het beeld van de Big Bang, in het bijzonder de ontdekking van een vage gloed vanuit alle richtingen. Het werd al snel duidelijk dat deze straling overblijfsel was van de overblijfselen van het vroege universum die we tegenwoordig kennen als de kosmische microgolfachtergrond.
Vanuit een historisch perspectief, dat Hoyle en Geoff koppige aanhangers van de Steady State-kosmologie bleven — lang nadat de consensus vond dat het was weerlegd — overschaduwden ze enigszins het licht dat ze allebei lieten schijnen op talloze wetenschappelijke mysteries gedurende hun carrière. De herinnering aan Burbidge's bijdragen aan de astronomie blijft daarentegen onaangetast door de controverse.
Verstandigerwijs gaf ze zelden haar mening publiekelijk over theoretische zaken, ofwel liet ze het Geoff uitvechten of, als hij afwezig was, droeg ze scherpzinnig bij aan het debat door haar argument te beginnen met: “Als Geoff hier was, zou hij zeggen. . . Sarah vindt de reden hiervoor eenvoudig: ze was nooit een theoretica. "Ik denk niet dat mama zich ooit zorgen maakte over de theorieën van Fred", zegt ze. "Vergeet niet dat ze een observatie-astronome was, gericht op haar observaties en het verminderen van spectra."
Na deze formidabele observatievaardigheden in B2FH te hebben gebruikt, had Burbidge een nieuw wetenschappelijk mysterie nodig om haar tanden in vast te bijten. Na 10 jaar met Geoff te hebben gewerkt aan het meten van de rotatie van sterren en gas in schijf-sterrenstelsels en het bestuderen van bijzondere sterrenstelsels en cluster-sterrenstelsels, vond ze het uiteindelijk in de nieuw ontdekte raadselachtige objecten die we nu quasars noemen — of, zoals ze destijds werden genoemd, quasi-stellaire objecten.
De eerste positief geïdentificeerde quasar die als zodanig werd waargenomen en geïdentificeerd, 3C 273, veroorzaakte een enorme opschudding in de astronomische gemeenschap in 1963. Behoudens eventuele nieuwe fysica, scheen het 40 keer helderder dan de helderste bekende sterrenstelsels. Bovendien had het een roodverschuiving — wat betekent dat zijn licht naar het rode uiteinde van het spectrum is verschoven vanwege zijn beweging weg van de kijker — waardoor het ver voorbij onze eigen galaxie is geplaatst, ongeveer 2,5 miljard lichtjaar verwijderd.
Met slechts een paar telescopen over de hele wereld die spectra van quasars konden verkrijgen, was Burbidge ideaal geplaatst om mee te doen aan de race om meer quasars met nog grotere roodverschuivingen te vinden, gegeven haar toegang tot de Shane 3-meter telescoop van het Lick Observatory . Dit deed ze — met een reputatie als "eerder formidabele autobestuurster” zou ze letterlijk naar het observatorium koersen in hun Jaguar. Ze ontdekte tientallen voorbeelden, waaronder OQ 172 bij roodverschuiving 3.53 in 1973, een quasar die bijna een decennium lang de bekendste bleef.
Hoewel fascinerend vormden quasars een probleem voor Hoyle, Geoff en hun slinkende groep collegae steady-state universum-adepten. Tenzij sommige nieuwe fysica, eigen aan quasars, kon worden opgeroepen of waarnemingen van blauwverschoven quasars konden worden gedaan, waren deze roodverschuivingen kosmologisch, wat aangeeft dat het universum overal uitdijt en dat deze expansie uit de oerknal moest komen. Toen duidelijk werd dat geen van beide naar voor zou komen, bleken de quasar-observaties van Burbidge nog een spijker in de kist van het Steady State heelal. Burbidge zag het zelf echter nooit zo en hield 'altijd een open geest'.
De laatste jaren van haar wetenschappelijke carrière werden besteed aan het onderzoeken van de spectra van sterrenstelsels, het bepalen van de rotaties, massa's en chemische samenstelling van sterrenstelsels, en natuurlijk het onderzoeken van quasars. Ze speelde ook een belangrijke rol bij het verplaatsen van observatiespectroscopie naar de hemel, en hielp bij het ontwikkelen van de Faint Object Spectrograph (FOS) aan boord van de Hubble Space Telescope. De FOS was een van de originele Hubble-instrumenten, ontworpen om de fysieke toestand en chemische samenstelling van zeer zwakke objecten zoals quasars te detecteren. Haar laatste belangrijke wetenschappelijke bijdrage was het leiden van het FOS-data-analyse team. Dit team leverde onder andere bewijs voor de aanwezigheid van een enorm zwart gat in het midden van het nabijgelegen elliptische sterrenstelsel M87.
Terwijl de FOS van Hubble in 1995 nieuwe astronomische inzichten prijs gaf, stierf Fowler. Hoyle volgde in 2001, met Geoff helaas overleden in 2010 op 84-jarige leeftijd. Als gevolg daarvan is Margaret bijna een decennium het enige levende lid van B2FH gebleven. Ter gelegenheid van haar 100e verjaardag is het een goed moment om na te denken en te applaudisseren wat zij en de andere leden van B2FH hebben bereikt, evenals alle andere triomfen waarvan ze terecht mag beweren dat ze alleen van haar zijn.
"Je hebt me laten terugkijken op haar 100 jaar — beginnend met observaties van die kleine telescoop in Mill Hill in de jaren 1940 tot de ontwikkeling van de Faint Object Spectrograph op de Hubble Space Telescope — en het is echt heel opmerkelijk,” reflecteert Sarah. "Ze wilde gewoon heel goed zijn in haar werk als observationele astronome en ik zou zeggen dat ze waarschijnlijk de beste van haar generatie was."
— — —
Op haar grotendeels rustige en niet-demonstratieve manier inspireerde Burbidge andere vrouwelijke astronomen om hun eigen ambities na te streven en te bereiken.
1945 Met het einde van de Tweede Wereldoorlog zag Burbidge een kans om in de VS "toegang te krijgen tot grotere telescopen, betere instrumenten en klaardere luchten" via een advertentie voor een Carnegie Fellowship in het Mount Wilson Observatory. Haar hoop werd echter meteen de kop ingedrukt toen haar aanvraag werd afgewezen, eenvoudig vanwege haar geslacht. "Een leidend operationeel principe in mijn leven werd geactiveerd.”, zei ze in haar memoires uit 1994. “Als je gefrustreerd raakt door een muur. . . moet je een omweg vinden.” Tien jaar later diende Geoff een andere aanvraag in, die werd aanvaard. Het echtpaar verbleef in een apart zomerhuisje op de berg, weg van de exclusief mannelijke slaapzaal, en Margaret was daar officieel enkel als Geoffs assistente. In werkelijkheid voerde Geoff het donkere kamerwerk uit en rookte sigaren, terwijl Margaret eindelijk de hemel kon observeren vanaf Mount Wilson.
1971 De Annie Jump Cannon Award was de oudste prijs van de American Astronomical Society (AAS) en de enige, exclusief voor vrouwen. Het was toegekend aan prominenten zoals Cecilia Payne-Gaposchkin en Helen Sawyer Hogg, dus het was helemaal niet verrassend toen de AAS Burbidge de onderscheiding wilde toekennen. Wat verrassend was, was in plaats daarvan de afwijzingsbrief die Burbidge als antwoord schreef. Daarin zei ze: "het is de hoogste tijd dat discriminatie ten gunste van en tegen vrouwen in het beroepsleven wordt weggenomen, en een prijs die alleen voor vrouwen geldt zit in deze categorie." Haar weigering leidde tot de oprichting van de eerste werkende groep over de status van vrouwen in de astronomie, en een groter bewustzijn van discriminatie van vrouwen en andere minderheidsgroepen in de astronomie.
1972 Slechts een jaar later werd Burbidge de eerste vrouwelijke astronoom die lid werd van de National Academy of Sciences, en de eerste vrouwelijke directeur van de Royal Greenwich Observatory —, maar ze werd niet verkozen tot Astronomer Royal, de eerste en enige keer in de geschiedenis van de organisatie dat dit gebeurde. In plaats daarvan kreeg Martin Ryle de functie. Of dit pure genderdiscriminatie was of een symptoom van politieke capriolen in de Britse astronomische gemeenschap blijft onduidelijk. Wat duidelijk was, was dat Burbidge op dat moment niet betrokken wilde zijn bij de onrust binnen de Britse astronomie, en ze diende haar ontslag slechts anderhalf jaar later in.
1976 Ondanks of misschien juist vanwege de afwijzing van de Annie Jump Cannon Award werd Burbidge gekozen tot de eerste vrouwelijke president van de AAS. Destijds was het VS-amendement inzake gelijke rechten — dat dezelfde rechten garandeert voor alle Amerikaanse burgers ongeacht geslacht — door alle, behalve drie staten geratificeerd. Burbidge heeft bij het lidmaatschap de idee geopperd om jaarlijkse AAS-vergaderingen te verbieden in de drie dissidente staten. Ze ontving sterk gepolariseerde reacties, maar het ging er krap door, en de AAS bood hiermee een signaal van steun voor vrouwen in de wetenschap.
1983 B2FH was een transformerende verhandeling dat de hoogste onderscheidingen verdiende. En in 1983 werd dit erkend toen Fowler de Nobelprijs voor natuurkunde kreeg. Maar zelfs Fowler was geschokt door de weglating van zijn collega's. Hoyle had om verschillende redenen kunnen worden weggelaten: zijn standpunt over de Big Bang-theorie, de verschillende bizarre ideeën die hij in zijn latere leven naar voren bracht, of vanwege de zware kritiek op de commissie in 1974 voor het toekennen van Antony Hewish en het niet erkennen van de bijdragen van Jocelyn Bell Burnell bij het ontdekken van de eerste pulsar. Verschillende commentatoren hebben sindsdien gesteld dat de nalatigheden tegenover Bell Burnell en Burbidge slechts twee van de vele voorbeelden van seksisme in de astronomie waren. Burbidge blijft kenmerkend gereserveerd over het onderwerp.
[Bron: Ben Skuse — ed.: LDV]
(Het origineel artikel verscheen voor het eerst in het juli 2019-nummer van Sky & Telescope.)
1 note
·
View note
Text
Enschede - Paris 🚲 6. etappe Coucy le Château Auffrique - Écouen 138 km
De koffie is heerlijk bij het ontbijt in de B & B op het marktplein van het kleine marktplaatsje Coucy. Een ware tractatie zijn de kersen uit eigen tuin, lekker zoet zuur. Zo rond negen uur vertrek ik voor een hele onderneming. Volgens de routeplanning van Strava zal het vandaag 110 km worden, zelf reken ik op 130. Éénmaal door de stadspoorten daal ik een eindje. Het landschap is meteen anders dan gisteren. Groener, meer aangeharkt, het heeft niet de kermerken van de charmante rommeligheid van de vorige dag.
In Pierrefonds kom ik langs een imposant kasteel. Een reconstructie in gang gezet onder keizer Napoleon III in de 19de eeuw, het oorspronkelijke slot dateert uit de 14de eeuw. Veel filmopnamen zijn hier geweest. Ongetwijfeld met paarden. Zelf ga ik met mijn ijzeren paard stijl naar boven om heimelijk via een bedrijfsweggetje heel dichtbij de binnenplaats te komen. Het lukt ook nog.
Uit de verte zie ik in Crépy en Valais de eerste flats. De drukte begint, althans het is wennen na het rurale leven van de afgelopen dagen. Er is toch meer verkeer op de D136 naar Nanteuil le Haudouin dan ik dacht. Het is niet zo dat ik ingehaald wordt door dendere vrachtwagens, maar toch. In het plaatsje Ormoy Villers maak ik onder het genot van een grote sandwich en een Orangina een plan om welke wegen nog te volgen naar Écouen via mijn favoriete app: Open Street Maps. Dit is de eerste lange fietsreis waar ik geen kaarten meer gebruik. Eigenlijk best jammer, maar qua bagage wordt het toch steeds lichter om te reizen. Ik plan een kleine omweg in.
Wat achteraf maar deels gelukt is, qua drukke wegen.
Zowaar moet ik voor een verkeerslicht wachten. In heel Frankrijk is dit nog niet de vijfde. Potjandorie relatief gezien heeft de gemeente Tubbergen er nog meer dan heel Noord Oost Frankrijk!
Langs VINEX achtige plaatsen bereik ik dan in de vroeger avond Fontenay en Parisis. Ha heerlijk dit is eindelijk weer zo’n chaotisch aandoend stadje. In de verte zie je over de akkers vanaf hier in een andere plaats grote flatgebouwen. Parijs is niet heel ver meer, na bijna 800 km.
1 note
·
View note
Text
De melkboer in de Rubroekstraat, mei 1952.
Deze straat heet naar het vroegere ambacht Rubroek, dat reeds omstreeks 1283 wordt vermeld. De oudste vorm is Rubroke, later komt ook voor Ruychbroek en Ruychpolder. Ruw en ruig zijn verwanten woorden. Rubroek moet verklaard worden als woest, nog niet ontgonnen moerasland. De polder Rubroek, bestaande uit Achter- of Oud-Rubroek en uit Voor-Rubroek of Vorenbroek werd vroeger, wat betreft waterschapszaken, bestuurd door ambachtsheren of molenbewaarders. Deze werden reeds in het midden van de 16de eeuw door Rotterdam aangesteld. Achter- of Oud-Rubroek behoorde tot de jurisdictie van Hillegersberg, Voor-Rubroek tot die van Rotterdam. Beide gedeelten waren gescheiden door de Oude Zeedijk. Van 1897 tot 1949 had men in deze buurt ook het Rubroekspad.
Tot eind 19e eeuw werd melk door of namens de melkveehouder op melkmarkten verkocht of aan huis gebracht. De melk werd vervoerd in houten vaten, die vaak met slootwater werden schoongemaakt. Het rondventen van de melk ging in de stad vaak met een transportfiets met een houten bak en soms een laag plateau waarop twee melkbussen konden staan. Er werd ook gevent met paard en wagen en hondenkarren. Later kwam de bakfiets en daarna de ijzeren hond. De gemotoriseerde SRV-wagen markeerde de laatste fase van bezorging aan huis.
De foto is van de Persgroep en de foto komt uit het Stadsarchief Rotterdam. De informatie komt eveneens uit het Stadsarchief Rotterdam en van Wikipedia.
0 notes
Text
1913 als schuldig genoegen
Groot doorzettingsvermogen kon de Hongaarse aristocraten-dochter Romola de Pulsky (1891-1978) zeker niet ontzegd worden. Maandenlang reisde zij de Ballets Russes achterna, om in contact te komen met de sterdanser van dit gezelschap, Vaslav Nijinsky (1889-1950). Nijinsky was, naar het oordeel van tijdgenoten, de grootste danser die ooit geleefd heeft. En net als bij de actrice Sarah Bernardt, eind XIXde eeuw in de ogen van tijdgenoten grootste actrice ooit, moeten we het met die getuigenissen doen - podiumkunst is de vergankelijkste aller kunsten, zelfs foto- of filmregistraties kunnen de indruk niet terughalen, die de kunstenaar op de planken wist te maken.
Romola de Pulsky wist vermoedelijk wel dat Nijinsky een homoseksuele verhouding had met Sergej Diaghilev, de fameuze grondlegger van de in heel Europa gevierde Ballets Russes. Maar als goed katholiek vertrouwde zij er wellicht op dat het met de seksuele oriëntatie van Nijinsky wel weer goed zou komen, zodra zij zich over hem ontfermen kom. Ze reisde de Ballets Russes overal achterna op hun tournees en slaagde er zelfs in als leerling-ballerina in de troep te worden opgenomen. Maar hoeveel aangrenzende hotelkamers en treincoupé's zij ook wist te reserveren, om zo dichtbij haar idool te zijn als mogelijk was - Nijinsky betoonde zich vriendelijk- afstandelijk. Diaghilev had bovendien iemand in dienst, die dag en nacht een oogje in het zeil hield bij zijn voornaamste ster en minnaar.
De Pulsky's kans kwam in 1913, toen de Ballets Russes een tournee door Zuid-Amerika ondernamen en Diaghilev geen zin had in deze tijdrovende, vermoeiende onderneming. De Hongaarse had een eersteklas hut genomen aan boord van de oceaanstomer, en wel een van waaruit ze de deur van Nijinsky's hut terdege in de gaten kon houden. Kort na aankomst in Buenos Aires trouwden ze, op 10 september 1913, tot grote woede van Diaghilev, die Nijinsky prompt ontsloeg. Daarmee was het ook meteen gedaan met de kunst van Nijinsky: beroofd van zijn context bij de Ballets Russes, als getrouwd man en vader, wilde het met de dans na 1917 niet meer lukken. De laatste dertig jaar van zijn leven bracht de arme man in of op de drempel van psychiatrische inrichtingen door. De diagnose was schizofrenie.
Het verhaal van De Pulsky en Nijinsky is een van de vele fraaie anekdotes in het nieuwe boek van de Duitse historicus/galeriehouder/uitgever Florian Illies, 1913 - Was zich unbedingt noch erzählen wollte. Het is zijn tweede boek al in deze trant: 1913 - Der Sommer des Jahrhunderts was wereldwijd een enorme hit in de boekhandel. Dat verscheen in 2013, als een herinnering aan het laatste jaar voor de Eerste Wereldoorlog. Ik heb het destijds ook gelezen, en wel met veel plezier, al kan ik mijn exemplaar nu nergens meer terugvinden - enigszins freudiaans wellicht.
Want op een bepaalde manier bevalt me niet hoe Illies te werk gaat, terwijl ik zijn boeken wel met smaak lees. Dat maakt de lectuur in zekere zin tot een 'guilty pleasure', een schuldig genoegen. Het is een beetje als bij het lezen van de Privé in de wachtkamer van de tandarts - leuk blad met goede verhalen, denk je dan, ook als ze niet waar zijn. Maar buiten die wachtkamer wil je er niet mee gezien worden. Nou goed, deze vergelijking is misschien een beetje overspannen: ook de laatste van Illies is voorzien van een uitvoerige bibliografie, vol serieuze studies en bronnen waar zijn anekdotes vandaan komen.
Maar het blijven inmiddels wel anekdotes natuurlijk, want de schrijver ziet er verder geheel vanaf om een kader te geven voor zijn prachtige verhalen, of het jaar waarin ze spelen expliciet nader te duiden of te omschrijven. Die duiding is echter impliciet wel degelijk aanwezig. De lezer wordt uitgenodigd zich in te leven in mensen en omstandigheden die soms verrassend modern aandoen, en in een verdwenen wereld die zeker niet minder dynamisch of mondiaal-voelend was dan de onze, en - maar dat is natuurlijk vooral of onder andere het gevolg van het soort materiaal dat Illies in zijn boek heeft opgenomen - aanzienlijk sexyer, seksueler misschien zelfs wel. En over dat alles hangt natuurlijk de doem van de komende oorlog, die aan deze interessante, bruisende wereld een eind zal maken. Dat geeft alle verhalen een weemoedige, welhaast decadente bijklank.
Dat mag natuurlijk, zo omgaan met de geschiedenis. Ik denk ook niet dat Illies' beeld per se verkeerd is. Maar aan de andere kant is het wel een beetje jammer om al dat materiaal gereduceerd te zien tot een soort rariteitenkabinet, een nostalgische potpourri. Het is natuurlijk enig om te lezen dat Gabrielle D'Annunzio - die in zijn leven meer dan 3000 vrouwen heeft bezeten - in Parijs een verhouding had met Markiezin Luisa Casati, de rijkste vrouw van Italië - hij kon haar geld goed gebruiken. Wie trouwens eerder dit jaar in het Rijksmuseum in Amsterdam, op de expositie High Society, het portret heeft gezien dat Giovanni Boldoni in 1908 van de markiezin gemaakt heeft, is bereid om voetstoots te geloven hoe zij in 1913 elke avond een wandelingetje rond haar hotel, de Ritz, maakte: niet in gezelschap van een greyhound (zoals op het schilderij), maar van een gedresseerde krokodil.
Enfin honderden verhalen, de een nog leuker dan de ander, al lijken die over onze landgenote Mata Hari een beetje bleekjes uitgevallen. Maar daar staat dan weer de schildering van de 50ste verjaardag van de beroemdste Duitse dichter van 1913, de thans vrijwel vergeten Richard Dhemel, tegenover. Stefan Zweig, Thomas Mann, Arthur Schnitzler, Hugo von Hoffmannstal, Henry van de Velde, Walter Rathenau - de lijst van prominenten die niet aan de feestdis wilden ontbreken neemt geen einde.
Maar eigenlijk zijn historici die proberen patronen en context te genereren mij toch liever. Om enigszins te bekomen van Illies' song and dance heb ik daarom nog Das Zeitalter der Nervosität van Joachim Radkau nog eens ingekeken, een al uit 1998 daterende studie over de uitvinding in 1880 van de Neurasthenie als ziektebeeld (door de Amerikaanse neuroloog George M. Beard) en over de manier waarop het 'zenuwlijden' en zenuwachtigheid in de jaren voor 1914 een belangrijke rol gaan spelen in de openbare gedachtenwisseling over het karakter van die tijd, zijn krachten en zwakten.
Het door Radkau geschetste beeld is geenszins eenduidig. De alom om zich heen grijpende nervositeit gold natuurlijk veelal als een zwakte, een teken van decadentie - als iets wat niet alleen genezen kan of moet worden, maar zelfs overwonnen met daadkracht of door de macht te geven aan die lieden die er geen last van hadden. In die zin kun je denken dat de nervositeit, als tijdsverschijnsel, wellicht een van de verklaringen is voor de in onze ogen onbegrijpelijke lichtvaardigheid waarmee Europeanen in 1914 tegen elkaar ten strijde trokken - als een overwinning op de onzekerheid of vermeende decadentie van het eigen tijdsgewricht, als een louterend en kracht schenkend ritueel.
Maar niet in alle gevallen gold de nervositeit, als tijdsverschijnsel en collectieve ervaring, als iets negatiefs. Er waren er ook die dachten dat het een uiting was een nieuwe, interessantere wereld van industrie, handel en communicatie. De tijd ging steeds sneller, de opgaven aan het individu en de invloeden waaraan hij bloot stond namen steeds verder toe - logisch dat deze ontwikkelingen ook hoger eisen stelden aan de zenuwen van de mens. En dat een enkeling daarin wellicht niet kon meekomen, of zelfs een gevoel van walging of verzet voelde opkomen, tja, dat krijg je. Maar in veel gevallen wilde men, ook bij het bedwingen of juist uitleven van de zenuwen, juist een kind van zijn tijd zijn.
Ofschoon je je natuurlijk altijd moet hoeden voor al te uitgesproken historische analogieën, valt het niet zwaar om in Radkau's geschiedenissen toch parallellen met de huidige tijd te ontdekken - niet als ijzeren sleutels op onze hedendaagse werkelijkheid, maar als stof tot overpeinzing. Per slot van rekening is mij zo'n benadering toch liever dan de Schwärmereivan Illies.
Florian Illies: 1913 - Was ich unbedingt noch erzählen wollte. S. Fischer Verlag, 2018.
Illies' eerdere boek is vertaald als: Florian Illies, 1913, het laatste gouden jaar van de Twintigste Eeuw. (Vert. Jan Bert Kanon), Uitgeverij Atlas Contact 2013.
Joachim Radau: Das Zeitalter der Nervosität. Carl Hanser Verlag, 1998.
Afbeelding boven: het fatale huwelijk tussen Romola de Pulsky en Vaslav Nijinsky, Argentijns krantenknipsel uit 1913. Afbeeldingen onder: Giovanni Boldoni (1842-1931), La Marchesa Luisa Casati with a greyhound (1908); Duitse soldaten op weg naar het slagveld in 1914 (foto DPA)
DIT BLOG IS VERHUISD NAAR EEN NIEUW SITE:
https://wellalwayshaveparissite.com
ALS U MIJ VERDER WILT BLIJVEN VOLGEN, DAN LIEVER DAAR
1 note
·
View note
Text
Beschrijving buitenplaats Berkenrode
De historische buitenplaats Berkenrode bestaat uit de volgende onderdelen:
Een hoofdhuis
Het historische park- en tuinaanleg met losse elementen: voormalig koetshuis (met beeldengroep), tuinderswoning, boogbrug, ensemble van moestuin, tuinmuur en kas, voormalig badhuisje en paardengraf.
Langs de Herenweg de ingangspartij met koepel en enkele dienstwoningen (nr. 117-125).
Hoofdhuis behorende bij het complex historische buitenplaats Berkenrode.
Een in oorsprong 17e. eeuws huis waaraan in 1728 door de eigenaar Mr. Cornelis Hop belangrijke verbouwingen aan het huis werden uitgevoerd. Thans heeft het een aanzien van omstreeks 1800. Ten gevolge van verbouw is de huidige U-vormige plattegrond ontstaan met een lange gevel aan de zijde van de Herenweg en twee korte dwarsvleugels aan de westzijde.
De ruimte tussen de vleugels is opgevuld met een bouwdeel van één bouwlaag met plat dak. Het gepleisterde gebouw is twee bouwlagen hoog met onder het rechter deel een kleine met een enkelvoudige balklaag gedekte kelder. Boven de kroonlijst een omgaand, pannen gedekt schilddak met vier hoekschoorstenen en een vijfde in het midden van het dak. Naast de rechter schoorsteen staat een luidklokje.
Op alle dakvlakken is een dakkapel aangebracht met een tympaan en zijwangen, aan de westzijde zijn ze eenvoudiger van uitvoering. De toegang tot het huis bevindt zich thans aan de westzijde in de éénlaagse aanbouw tussen de vleugels De zijvleugels beslaan ieder twee traveeën, waarin vensters met roedeverdeelde zesruits ramen. De oostgevel is zeven traveeën breed. De middenpartij is geaccentueerd door op de begane grond i.p.v. vensters glasdeuren te plaatsen en deze, evenals de vensters op de verdieping uit te voeren met een kroonlijst met hoofdgestel.
De ramen aan deze zijde zijn vernieuwd. De vier traveeën brede zuidgevel heeft nog wel de oude ramen behouden. Tegen de noordgevel is in de laatste decennia van de 20e. eeuw een aanbouw gebouwd. Hierachter staat nog een bescheiden koetshuis van omstreeks 1900. Dit is eveneens vergroot met een vleugel en ingericht als kantoor.
Van het interieur van het hoofdhuis is op het moment van opname (september 2000) weinig te zien daar het gehele gebouw als kantoor in gebruik is en als zodanig is afgewerkt. In twee vertrekken aan de linkerzijde is de oude uitmonstering zichtbaar.
Het hoekvertrek heeft een laat 17e. eeuwse aanblik, maar is vermoedelijk ouder gezien de, onder de stuclaag zichtbare, moer- en kinderbintenlaag. De twee moerbalken liggen evenwijdig aan de voorgevel en zijn van een stuclaag voorzien met een decoratie in het middenveld en in de hoeken. Tegen de buitenzijmuur een schouw met houten boezem, voorzien van snijwerk, een spiegel en een van latere datum daterend schilderstuk voorstellende een landschapje. De marmeren schouw is eveneens later (XIX). In de rechter tussenmuur een oude paneeldeur in omlijsting. Deze deur geeft toegang tot een groot vertrek aan de voorzijde, dat een uitmonstering in empire stijl heeft, compleet met parketvloer, betimmeringen, deurpartijen, schouw en stucplafond. De vier deuren in het vertrek hebben een schilderstuk ieder steeds voorstellende een vrouwenfiguur met één of enkele kinderen in een bronstint geschilderd op een witte achtergrond. Een daarbij behorend stuk bevindt zich boven de spiegel op de schouw. Verder een gang/hal in de aanbouw tussen de zijgevels met een marmeren vloer en rechts een monumentale houten trap met leuningen met balusters en begin- en eindbalusters en een vertrek links achter met een eenvoudig empire stucplafond en rechts restanten van een 19e. eeuwse keuken en bijkeuken (o.a. tegelvloer, marmeren aanrechtblad).
Toegangshek (Herenweg bij 133-133, ca. 1800) van
Tussen de pijlers draaien de eenvoudig gedecoreerde ijzeren hekvleugels.
De beeindiging van de pijlers bestaat uit een natuurstenen geprofillerde dekplaat waarin de naam BERKEN - RODE is aangebracht. Op de dekplaten staan twee forse vierkante vazen op een gedocoreerde voet en voorzien van bekroning.
Het toegangshek is van belang vanwege zijn functionele en decoratieve waarde voor de buitenplaats en vanwege de ensemblewaarde in relatie tot de aanpalende bebouwing zoals het hoofdhuis en de koepel.
Boogbrug
De boogbrug (18e. tot 20e. eeuw) op Berkenrode is herkenbaar op de ongedateerde vogelvluchtkaart van de aanleg die na 1691 is ontstaan. De gemetselde brug is van oorsprong vroeg 18de-eeuws en ligt over het voormalige grand canal. De oorspronkelijke rechte 18e. eeuwse toegangslaan is bij de aanleg van de landschappelijke inrichting verlegd tot de huidige gekromde laan, die echter wel op de oorspronkelijke brug aansluit.
Het metselwerk is in de 20e. eeuw vernieuwd. Aan beide zijden van de brug zijn later in de 20ste eeuw korte pijlers gemetseld. Het westelijke paar heeft Lodewijk XIV-dekplaten, waarop siervazen uit de tweede helft van de 19e. eeuw zijn geplaatst. De vazen staan op een voet en hebben op de rand een versiering van satermaskers en appels. Het oostelijke paar heeft een beëindiging in Lodewijk XIV-trant met een pijnappel als bekroning. Het gietijzeren balusterhek dat de pijlers verbindt is 18e. eeuws.
De boogbrug is van belang als overblijfsel van de 18e. eeuwse formele aanleg en vanwege zijn functionele en decoratieve betekenis voor de buitenplaats.
Voormalige tuinderswoning
De voormalige tuinderswoning van Berkenrode (19e. eeuw) ligt even ten zuiden van het voormalige koetshuis. De woning is een gepleisterd gebouw van één bouwlaag, dat van oorsprong dateert uit de eerste helft van de 19de eeuw en tegen het eind van die eeuw is verbouwd en van een mansarde kap voorzien. Het dak is met pannen gedekt en steekt over de beide topgevels uit. De toegang tot het huis bevindt zich in de lange oostgevel, waarin tevens enkele vensters met luiken zijn aangebracht. De zuidelijke topgevel is bij het aanbrengen van het mansardedak van decoratief houtwerk en twee vensters in de geveltop voorzien. Op de begane grond bevinden zich nog de twee oudere vensters met ramen met een middenstijl en luiken. Het gebouw is schilderachtig gelegen aan een brede watergang en kijkt uit over de weilanden.
Op het tuindershuis staat nog de originele tuinbel. Deze werd nog eerste helft van de vorige eeuw gebruikt als het om 12.00 uur lunchtijd was of men de tuinman ergens op het landgoed aanwezig wilde oproepen. 18e. eeuwse, noordelijke en westelijke, tuinmuren scheiden de moestuin, die nagenoeg helemaal door waterlopen wordt omgeven. De paardenstallen in de wei naast de oprijlaan zijn verhuurd.
De tuinderswoning is van belang vanwege zijn functionele betekenis voor de buitenplaats, als voorbeeld van eenvoudige doch harmonische architectuur en vanwege zijn schilderachtige ligging binnen de aanleg.
Theekoepel
De 18e. eeuwse koepel (18de eeuw) ligt direct ten zuiden van het toegangshek van de buitenplaats Berkenrode. Het gepleisterde gebouwtje met kroonlijst en schilddak met pannen telt één bouwlaag. De koepel heeft een driezijdige uitbouw, met in elke zijde een zesruits schuifvenster. Tegen de achterzijde van het gebouw bevindt zich een eveneens gepleisterde éénlaags aanbouw. In het tweede kwart van de 20ste eeuw is koepel in verband met de verbreding van de Herenweg enkele meters naar achteren geplaatst.
In de voormalige theekoepel (met aanbouw aan de achterzijde) aan de Herenweg 129 woont de beheerder, tevens waarnemend-rentmeester van het historische landgoed, de heer J.G. Buiter en zijn familie. Tijdens de oorlog wilden de Duitsers van de Leidsevaart een tankgracht maken. Deze moest daarvoor uitgediept worden. Door het opgespoten zand ontstond een grote en hoge zandvlakte, waar later toch weer bomen opschoten. Er is ook duidelijk een andere vegetatie te zien. In die tijd zijn ook bomen gekapt voor brandhout. Vroeger lag er een brandplaats aan de Leidsevaart, die nog te zien is. Hier werd al het hak- en afvalhout verzameld en rond Pasen werd er in het bijzijn van de familie een groot Paasvuur ontstoken.
De koepel is van belang vanwege zijn decoratieve en functionele betekenis voor de buitenplaats en vanwege de beeldbepalende ligging in relatie tot het ensemble (hoofdhuis, hek en aanpalende bebouwing) aan de Herenweg.
Twee dubbele dienstwoningen
Dit ensemble van twee dubbele dienstwoningen (Herenweg 119-125, 18de en 19e. eeuw)), verbonden door een poortje, staat ten zuiden van de ingangspartij met de koepel. De dubbele woning ten zuiden van het poortje bestaat uit twee bouwlagen met kroonlijst, gedekt door een schilddak met pannen. Het gebouw is gepleisterd en heeft een symmetrische gevelindeling met grote en kleine vensters en tweemaal twee gekoppelde ingangspartijen met bovenlicht. Wellicht is dit deel rond 1800 als koetshuis gebouwd. Later is het dan tot woningen verbouwd.
De dubbele woning ten noorden van het poortje bestaat eveneens uit twee bouwlagen met kroonlijst en een met pannen gedekt schilddak, maar is iets hoger dan de zuidelijke woning. Ook dit gebouw is gepleisterd, maar van een lagenpatroon voorzien. De symmetrisch opgezette voorgevel heeft grote en kleinere vensters en twee enkele toegangen, voorzien van een hoofdgestel. Op het dak zijn twee dakkapellen aangebracht. Deze dubbele dienstwoning lijkt ouder dan de zuidelijke en is vermoedelijk 18de-eeuws. Het rondboogpoortje bevindt zich in een hoog opgetrokken, gepleisterde muur tussen de twee woonhuizen in.
Het ensemble van de dienstwoningen en het poortje is van belang vanwege zijn functionele betekenis voor de buitenplaats en zijn beeldbepalende ligging, mede in relatie tot de koepel, het hek en het hoofdhuis.
Dienstwoning
De dienstwoning van Berkenrode (Herenweg 117, derde kwart 19de eeuw) is een smal, hoog woonhuis uit het derde kwart van de 19e. eeuw. Het heeft twee bouwlagen onder een met pannen gedekt mansardedak. De voorgevel heeft een gebroken topgevel en is twee traveeën breed, met op de begane grond een groot venster en een deur, op de verdieping twee vensters met geprofileerde houten hoofdgestellen en een zoldervenster dat uit twee gekoppelde rondboogramen is samengesteld.
De dienstwoning is van belang vanwege haar functionele betekenis voor de buitenplaats en vanwege de eenvoudige doch harmonische architectuur, kenmerkend voor de tijd van haar ontstaan.
Voormalig koetshuis
Op de kaart van de parkaanleg van 1847 staat op de plaats van het voormalige koetshuis (ca. 1850) al een gebouw aangegeven. Dit gebouw lijkt zich te bevinden op de plek van de zuidelijke bijgebouwen op het voorplein van het vroegere kasteel. Wellicht herbergt het voormalige koetshuis nog restanten hiervan.
Overigens is het gebouw ten behoeve van de huidige bestemming als woonhuis in de 20ste eeuw zeer ingrijpend gewijzigd. Het exterieur vertoont vooral aan de oostzijde en noordzijde nog kenmerken van het oorspronkelijke gebouw. Deze duiden, gezien de getoogde vensters en geblokte hoeklisenen, op een datering rond 1850, hoewel een steen in de zijgevel van de stal als bouwjaar 1903 aangeeft. Mogelijk betreft dit een verbouwing of uitbreiding. Het geheel gepleisterde gebouw is één bouwlaag hoog en heeft een samengesteld, met pannen gedekt zadeldak.
Het voormalige koetshuis is van belang vanwege zijn (oorspronkelijke) functionele betekenis voor de buitenplaats, vanwege zijn situering ter plaatse van de voormalige achttiende-eeuwse bouwhuizen en de mogelijke restanten hiervan.
Verbouwde stal... / Het huis met een rood dak.
Op Berkenrode is een garage gebouwd voor auto's in plaats van koetsen in een periode dat deze nog nauwelijks voorkwamen. Hendrik en zijn vrouw zijn de laatsten van de 'Crommelins' die op Berkenrode wonen. Dat doen ze in de verbouwde stal, een groot wit geschilderd huis met een rood dak ongeveer in het midden van het landgoed (het huis dat nu als hoofdhuis dient).
Het huis met een rood dak, 'Berkenrode' genaamd, waarbij nog aan de grote garage deur is te zien dat het ooit een paardenstal was, wordt omgeven door een fraaie tuin.
Begin oktober 1939 bood de weduwe, Olga Ernestine van Eeghen, een stuk grond 'belangeloos' aan voor de aanleg van een schuilkelder in opdracht van de gemeente Heemstede.
Beeldengroep
Aan de zuidzijde van het koetshuis bevindt zich nu een gazon. Aan het einde hiervan zijn, dus op een niet oorspronkelijke plaats, drie beelden in een groep opgesteld (18e. eeuw). Het middelste marmeren beeld toont Leda met zwaan en is vermoedelijk laat 18de-eeuws; het staat op een oudere Lodewijk XV-sokkel van zandsteen. Dit beeld wordt geflankeerd door twee marmeren allegorische (jacht)kindergroepen, gedateerd 1728 en 1729, gesigneerd Ml (Michel) Sheen, op zandstenen sokkels in Lodewijk XIV-stijl.
De beeldengroep is van belang vanwege haar kunsthistorische betekenis, stilistisch kenmerkend voor de tijd van ontstaan, vanwege de plaats van beide kindergroepen in het oeuvre van M. Sheen en vanwege de decoratieve betekenis voor de buitenplaats.
Moestuin, tuinmuur en kas
Dit complex (18e. en 19e. eeuw) ligt ten zuiden van de oprijlaan. De tuin wordt nagenoeg geheel door waterlopen omgeven en heeft een 18de-eeuwse tuinmuur langs de westzijde en een deel van de noordzijde. In zijn vorm, een rechthoek, en ligging gaat deze plek terug op de 18de-eeuwse aanleg. De westelijke tuinmuur helt naar achteren, naar het westen. Ook de pijlers van de toegangspoort hellen over. Aan de achterzijde wordt de muur geleed door steunberen. Het muurwerk is deels vervallen. De noordelijke muur staat recht en is hoger, maar loopt in oostelijke richting, na een knik, lager af. Voor dit lagere deel staat een kleine gemetselde kas, van latere datum, met een glazen lessenaarsdak.
Het ensemble is van tuinhistorische betekenis vanwege zijn plaats in de aanleg en herinnert aan de 18de-eeuwse formele opzet, en heeft functionele betekenis voor de buitenplaats.
Moerascypressen
Hendrik van Wickevoort Crommelin heeft in tegenstelling tot zijn voorvaders geen opvallende liefde voor paarden aan de dag gelegd en in 1922 is de Cruquiusboerderij met de eveneens nabij de Ringdijk gelegen Paulina-Agneta-Hoeve, alles tezamen 66 hectare, voor f 159.259,- in andere handen overgegaan.
In hetzelfde jaar maakte de bekende landschapsarchitect Leonard Springer een ontwerp voor tuinaanleg in de weilanden naast koetshuis en stal, dat eerder tot woonhuis was ingericht, maar dit werd niet uitgevoerd.
Moerascypressen in deze omgeving waren meer dan anderhalve eeuw oud en zijn in het laatste decennium van de vorige eeuw gerooid nadat een daarvan omgewaaid was tijdens een storm. Ze waren zo groot geworden dat zij gevaar voor het huis opleverden.
Badhuisje
Het badhuisje (ca. 1800) staat even ten noorden van de oprijlaan en is tegenwoordig in gebruik als stal. Bij de het uitvoeren van de landschappelijke aanleg, na 1797, werd ter plaatse van de huidige vijver een ovale zwemkom gegraven. Het badhuisje deed bij dit zwemwater dienst als kleedruimte. Het is een eenvoudig witgepleisterd gebouwtje met een lessenaarsdak. De zijde aan de kant van het water wordt geleed door lisenen, waarboven oorspronkelijk 18e. eeuwse borstbeelden van vrouwenfiguren stonden. Deze zijn verdwenen. De vijver vertoont globaal nog de ovale vorm. Tijdens baggerwerkzaamheden in het voorjaar van 1991 zijn gemetselde resten van het zwembad teruggevonden.
Het badhuisje is van architectuurhistorische betekenis als zeldzaam voorbeeld van dit gebouwtype en is tuinhistorisch van belang door zijn plaats in de aanleg in relatie tot de vijver (zwemkom) en de zichtas vanuit het hoofdhuis.
Paardengraf
Ten westen van de weilanden loopt een rechte beukenlaan waarlangs aan de oostzijde ongeveer halverwege een grafteken voor een paard (1858) staat opgesteld. Dit bestaat uit een houten bord in een hardstenen aedicula-omlijsting. Op beide zijden van het bord staat een kreupelrijm. Het paardengraf is van belang vanwege zijn decoratieve betekenis voor de buitenplaats.
Scheiding Berkenrode en Oud Berkenro(e)de
Het 18e. eeuwse op een verhoging gelegen herenhuis van deze hofstede heeft de tand des tijds doorstaan. Aanvankelijk deel uitmakend van Berkenrode en eigendom van de gelijknamige familie heeft het zich hiervan in de 16e. eeuw losgemaakt.
Aanvankelijk naamloos dateert de huidige naamgeving uit omstreeks 1658. In dat jaar is een strijd gevoerd over de naamgeving Oud Berkenro(e)de, betwist door de bezitters van het middeleeuwse stamslot Berkenrode.
Een conflict dat onder verscheidene opeenvolgende eigenaren juridisch is uitgevochten en bij elkaar bijna een eeuw geduurd heeft. Omstreeks 1800 had Oud Berkenroede een fraaie tuin die doorliep tot de Leidsevaart. Sinds de jaren twintig van de vorige eeuw is op die locatie de Letterkundigenwijk gelegen.
In 1891 is begonnen met de sloop van het bos. Grote partijen bomen waaronder linden en eiken zijn publiekelijk geveild. Kersten was één van de grootste en bekendste bloemisterijen van ons land. Na de eeuwwisseling kwam aan deze bloei een spoedig einde en ging het bergaf met de kwekerij. De grond op Berkenrode bleek namelijk minder geschikt voor bloembollensteelt en door een ziekte gingen veel hycinthenvariëteiten verloren.
De heren Jan Hendrik Kersten (1831-1906) en Jan Hendrik Kersten junior (1863-1931) lieten daarom begin 1900 L. Springer een ontwerp maken voor bebouwing met herenhuizen op de terreinen achter het grote huis. Tevens voor bebouwing van de zogeheten overplaats die tot de Bronsteeweg liep. Nog geen 3 jaar later na het overlijden van J.H. Kersten sr. had in hotel Scholten in de Haarlemmerhout een veiling plaats van het restant van het bedrijf, inclusief het herenhuis ‘Oud-Berkenroede’ met het koetshuis, stal voor vijf paarden en de koetsierswoning. Voorts een complex bouwgronden.
De bloembollenkweker Quirinus van den Berg kocht enkele delen van de terreinen van Oud Berkenroede en de bollenschuur op de hoek van de Zandvoortselaan en Herenweg,. Daarmee zette hij nog enkele decennia het bedrijf van ‘Kersten’ voort.
Opgravingen
In 1956-1957 hadden opgravingen plaats op de plaats van het vroegere huis in de vijver onder leiding van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Hierbij zijn oude wapens, zoals pistolen en schilden, teruggevonden.
Omstreeks 1994 zijn de vier marmeren bustes op het vroegere badhuis door onbekenden van hun consoles gehaald en meegenomen. Wanneer men in het voorjaar door het park wandelt is het een weelde naar alle bloeiende stinseplanten te kijken. In sommige bomen ontwikkelen zich wijngaardslakken. Slingerpaden, de vijver, eeuwenoude eikenbomen en nog enkele restanten van natuuraanleg herinneren aan de eens zo luisterrijke tuinaanleg.
25-7-22
0 notes
Text
Treinsporen worden park
Vreemde bestemmingskeuzes in Antwerps ruimtegebruik zetten zich ook in 2022 door.
In tegenstelling tot personenwagens zijn treinen een ideale manier om grote groepen mensen én goederen in dicht bevolkte gebieden op bestemming te brengen. Tot het begin van de eeuw hadden we bijvoorbeeld in het noorden van Antwerpen de logistieke droom van elke moderne stad, een distributiecentrum vlakbij het centrum, met het spoor bereikbaar. Eindstation Antwerpen-Dokken en De Koninklijke Entrepot zijn ondertussen afgebroken en de sporen maakten plaats voor parken.
In de schaduw van het Sportpaleis, op de plaats waar vroeger sporen lagen zijn nu parkeerplaatsen op Parking SpoorOost, speciaal voor de concertgangers . Nog minder lang geleden werd ook de Plantin en Mortuslei herbevestigd als slagader voor het binnentrekken van sloten autoverkeer tot diep in de stad. De herbestemming van Antwerpse spoorinfrastructuur zet zich vandaag blijkbaar nog altijd door naar de rest van de stad. Binnen de krijtlijnen van de 50/50 modalsplit ambities is dit toch echt een erg vreemde evolutie.
Er ligt al meer dan een eeuw een ijzeren ring rond Antwerpen. De historische Antwerpse spoorinfrastructuur heeft vandaag nog altijd enorm veel potentieel, stations zoals Antwerpen Oost en Antwerpen Dam, Luchtbal, Hoboken zouden in de toekomst net zoals Berchem en Zuid prachtige multimodale mobiliteitshubs kunnen worden die de hele vervoersregio vlot per trein bereikbaar maken. Echt heel goed dat Stad Antwerpen begrepen heeft dat er voor inwoners behoefte is aan meer groen en kwalitatieve buitenruimte vlakbij, alleen een gemiste kans dat dat ten koste moet gaan van een erg waardevolle aanwezige spoorinfrastructuur.
0 notes
Photo
Tomas Ross - De man zonder gezicht #tomasross #demanzondergezicht Ik doe mee met de #leesclub van #thrillzone @thrillzone_boekrecensies Bedankt voor het #recensieexemplaar #leesexemplaar @uitgeverijcargo @debezigebij .......... De eerste hoofdstukken bestaan vooral uit de introductie van de verschillende personages en hun achtergrond verhalen. Veel hebben meerdere namen of identiteiten en dubbelle beekbergen agenda's. Veel geschiedenis en historie ook (WO II en de Koude Oorlog). Zit complex in elkaar dus je moet wel goed opletten en je hoofd er bij houden. ............ Inhoud: In de jaren zestig vd vorige eeuw is Nederland n broeinest van activiteiten en infiltraties door geheime diensten aan beide kanten vh IJzeren Gordijn. De Binnenlandse Veiligheidsdienst heeft handenvol werk aan het monitoren van vredesbewegingen, studenten, pacifisten, provo’s en jonge socialisten. Markus Wolf, de op één na machtigste man van het Ministerium für Staatssicherheit, stuurt zijn topspion Alleman de grens over om een mol binnen de Stasi op te sporen. Er is maar één aanwijzing, de mol wordt vanuit Nederland aangestuurd door iemand met de codenaam Victor. In Den Haag wordt een acteur op gruwelijke wijze vermoord. Bij de BVD gaan de alarmbellen af wanneer de naam Alleman opduikt in het onderzoek. Luuk Jonker, voormalig BVD’er, joeg na de oorlog op een dubbelspion van het communistische verzet met die naam. Hij heeft de zaak nooit kunnen laten rusten, en krijgt nu de opdracht om Alleman te ontmaskeren. Zijn zoektocht zal hem van het grimmige Oost-Berlijn naar het noorden van Italië leiden, waar hij een schokkende ontdekking doet die een bom zal leggen onder het wankele evenwicht van de Koude Oorlog. ............ #bookstagrammer #bookstagram #bookstagramnl #bookstagrammers #boekstagram #instabook #dutchbookstagram #instaboek #dutchbookstagrammers #dutchbookstagrammer #thrillerboek #spannendeboeken #thrillerbooks #thrillers #spionagethriller #boekenlezen #koudeoorlog #oorlogsthriller #coverlove #coverliefde #currentlyreading #nuaanhetlezen #currentlyreading https://www.instagram.com/p/CcI2bQvr_S3/?igshid=NGJjMDIxMWI=
#tomasross#demanzondergezicht#leesclub#thrillzone#recensieexemplaar#leesexemplaar#bookstagrammer#bookstagram#bookstagramnl#bookstagrammers#boekstagram#instabook#dutchbookstagram#instaboek#dutchbookstagrammers#dutchbookstagrammer#thrillerboek#spannendeboeken#thrillerbooks#thrillers#spionagethriller#boekenlezen#koudeoorlog#oorlogsthriller#coverlove#coverliefde#currentlyreading#nuaanhetlezen
0 notes