Tumgik
#veeg mij maar op: ik kan niet om hem heen
arc-en-disco · 4 months
Text
Tumblr media Tumblr media
Joost in het roze
33 notes · View notes
Tumblr media
De smog is nog dikker geworden. ‘Wat de wereld toch allemaal met het klimaat doet?’ vraag ik me af. Ik kan nog maar een paar meter ver kijken. Langzaam wave ik de straat uit op mijn hoverboard. Ik hoor geluiden: de gedempte krakende stemmen van een aantal robots, een zachte claxon en zelfrijdende auto’s die in de verte optrekken. Het lijkt of de smog de scherpe randjes van de stad heeft afgehaald. Ik heb mijn vinger in mijn keel gestoken en mijn donut uitgekotst. Gek, hoe makkelijk het was. Ik wist niet dat ik het zou durven. Maar het verbaast me nog het meest dat het zo goed voelt. Voor het eerst sinds het ongelijk van Lara heb ik weer een beetje controle over de chaos in mijn hoofd. Zonder na te denken wave ik een andere kant op. Het is fijn om buiten te zijn. Het was zo warm en benauwd in de CoffeeCompany. Vanuit het niets doemt de leeuw van de ING-bank op uit de smog. Met één draai, draai ik mijn hoverboard op de stoep. Als ik twintig euro pin kan ik naar de bioscoop. Of ik kan online tijdschriften kopen. Of die blauwe nagellakspray van Christine bij de Etos. Er zijn meer mensen die willen pinnen. Ik sluit me aan in de rij. Ze zouden echt meer pinautomaten moeten bouwen of een mobile pinautomaat. Ze hebben tenslotte ook de mobile brandweer uitgevonden. De smog hangt als een koude deken over me heen. Ik had misschien haar mondkapje op moeten doen, maar ik wist vanochtend niet dat het zo erg was. rillend steek ik mijn handen in mijn zakken. Voetje voor voetje schuifel ik mee in de rij schimmen. Soms komt er iemand achter me staan, soms verdwijnt er iemand aan de voorkant weer in de mist. Als ik eindelik aan de beurt ben, geeft het schermpje aan: UW SALDO IS ONTOEBEREIKT. WILT U DOORGAAN? Verdorie hoe kan dat nou? Heeft mama mijn zakgeld nog niet overgemaakt? Boos druk ik op ‘ja’ en ik probeer het nog een keer. Extra langzaam leg ik mijn vinger op het plaatje. Leest hij mijn vingerafdruk wel goed? Maar nu krijg ik weer de melding dat mijn limiet is bereikt. Wat nu? ‘Schiet eens op,’hoor ik een man achter me zeggen. ‘Sorry,’ mompel ik en ik kijk over mijn schouder.  Een oudere meneer in een lange regenjas kijkt me geïrriteerd aan. Daarachter staat een robot met een kinderwagen met een slapend kindje erin. En achter hem spuugt een man met een grijs joggingpak en een zwart petje een dikke pluim op de grond.  Mijn wangen gloeien. Ik haal mijn vinger van het plaatje. ‘Sorry,’ mompel ik nogmaals. Zonder iemand aan te kijken loop ik naar mijn hoverboard. Ik spring erop en ik wave weg.  De klamme kou kruipt in de kraag van mijn jas. Ik huiver. Rechts, links, links, rechts; ik beslis steeds op het allerlaatste moment welke straat ik in ga. Stoplicht op groen? Dan ga ik naar rechts. Een grote boom op de hoek? Dan ga ik naar links. Mijn hoverboard maakt na elke bocht een rammelend geluid.  Na een halfuur voel ik mijn handen en voeten nauwelijks meer. Uit de smog verschijnt plotseling een groot hek. De ingang van het Vondelpark.  Ik stuur het park in en stap af.  Met mijn hoverboard aan de hand loop ik verder. De geluiden van de stad verstommen. Je ziet hier en daar een robot lopen. Het is doodstil. De lantaarnpalen aan de kant van de geasfalteerde weg prikken oranje gaten in de mist. Na een tijdje kom ik bij een bankje dat onder een grote boom staat. Ik veeg een lading natte blaadjes van de zitting en ga zitten. De smog hangt in een fijne, zilveren druppeltjes aan de kale takken. Voor een moment voel ik me de enige mens op aarde. Ik knijp in mijn vingers om te kijken of ik nog leef. Het voelt alsof er ijswater door mijn aderen stroomt  Het geluid van mijn mobieltje komt hard uit mijn tas. Een milliseconde denk ik dat het Lara is. Maar Lara kan mij helemaal niet meer bellen. Ik haal mijn mobieltje uit mijn tas en kijk wie het is. Het is mama. Ik wacht tot het rinkelen is gestopt en adem heel diep de koude lucht in.
2 notes · View notes
danielbrandsema · 7 years
Photo
Tumblr media
Percolator
Hij zit aan de ruwhouten keukentafel en wrijft zijn handen in elkaar. Droog en zacht. Het reliëf van de aders op de rug van zijn hand, de vorm van zijn nagels, de knokkels en rimpels. Een sprookachtig land in het grote verhaal. Ik leun tegen het aanrecht.
Ik draai me om en pak de percolator van het gasfornuis. Boven de gootsteen draai ik het waterreservoir los van de schenkkan. De schroefdraden schuiven stroef langs elkaar heen. Onheilspellende rafelrandjes. Ik peuter het filter uit het reservoir. Het zit nog vol met de koffie van gisteren. Ik klop de koude klont leeg tegen de rand van de vuilnisbak. Hij zucht, schuift ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.
Voor me zie ik de enige foto die ik ken van hem als kind. Braaf achter een tafel zittend, een pen in zijn hand, een schrift voor zich. Hij kijkt langs de camera.
Ik draai de warme kraan open, zodat er – eerst hortend en stotend, maar dan vloeiend – een volle staal warm water uitkomt. Ik houd mijn handen en polsen onder het lauwe water. Koud genoeg om je te verfrissen, warm genoeg om zacht je ogen te sluiten.
Ik zie een soldaat. Ik bedenk me dat ik me niets kan voorstellen bij hem als soldaat. Het voelt alsof het een herinnering is van hem. Alsof ik zijn herinnering voor me zie, ook al kan dat helemaal niet.
Ik spoel het filter schoon, klop het tegen de gootsteen om de koffieresten die nog aan de binnenkant zitten los te krijgen. Bruin water stroomt uit het tuitje en wordt helder. Dan spoel ik de schenkkan om. De binnenkant voelt vettig van de koffie. Ik veeg alle koffieresten los van de rubberen ring aan de onderkant. Vervolgens spoel ik het reservoir af. Binnenin voelt het ruw, aan de buitenkant zitten zwarte roetvegen en verkleuringen van verhit metaal. Ik vul het reservoir met water tot aan het ontluchtingsventieltje. Dan plaats ik het filter in het reservoir.
Ik hoor zijn handen glijden langs elkaar, links over rechts, rechts over links. Het geluid van twee vellen papier die langs elkaar heen bewegen. Ik pak de glazen pot met koffie, open het deksel en terwijl ik voorzichtig drie schepjes koffie in het filter schep hoor ik: ‘Als je oud bent geworden, is het na een tijdje fijn om te weten dat alles alleen nog bergafwaarts gaat. En dat je alleen nog kronkelweggetjes bewandelt, met soms een kruis in de berm of een geestverschijning langs de weg.’
Ik draai me om, kijk hem aan. Hij is stil. Geen soldaat, geen geestverschijning. Ik plant het schepje weer in de koffie en sluit het deksel. Ik draai de schenkkan op het reservoir. Het gaat nu minder stroef, maar het ijzer tegen ijzer piept tot het vastzit.
Ik zie hem als soldaat, niet een met een geweer en in uniform, maar een soldaat te paard, met een lans en een zwaard. Hij daalt voorzichtig af over een haast onbegaanbaar pad. Heen en weer schommelend op zijn ros, met de lans geklemd onder de rechterarm, de punt schuin naar boven. Het voelt alsof hij bijna beneden is. Maar het gaat niet, de lans zit vast, gestoken in een gebarsten rots. Hij kijkt naar de barst, schuin omhoog, hij kijkt en kijkt, en zegt dan iets of hoort iets, ik weet niet wat.
Ik zet de percolator op de pitverkleiner op het gasfornuis en terwijl ik de lucifers zoek, heerst de stilte met zachte dwang.
Bijna beneden. Ik zie de woorden na elkaar voor mij neervallen, op het aanrecht. Gebrandmerkt in het geperste hout van het aanrechtblad. Ze zuigen elke gedachte, elk verhaal, alle leven naar zich toe. Alles wordt erdoor opgeslokt, ingeslikt. Alles wat nooit is uitgesproken, aangeraakt of meegedeeld.
Ik vraag me af of hij het heeft gezien, gehoord. Ik weet dat dat niet kan, een droom in mijn hoofd.
Het luciferdoosje ligt in mijn hand. Säkerhets Tändstickor. Ik schuif het doosje open, haal er een lucifer uit. Ik verzamel moed, strijk de lucifer langs de rand van het luciferdoosje. Het schrapend geluid van de luciferknop langs de zwavelrand scheurt oorverdovend de vacuümverpakte stilte weer open. Het vlammetje ontbrandt met wat wel een explosie lijkt. Een rookpluimpje dwarrelt omhoog, ik ruik zwavellucht. De zwaluw op het doosje vliegt zwartgeblakerd haar eeuwige vlucht.
Achter me hoor ik de stoel een centimeter verschuiven. Ik draai de gasknop open en houd de lucifer bij de gaspit. Blauwe vlammen slaan hun vleugels uit onder de percolator. Het ijzer verkleurt op sommige plekken direct van grijszwart naar goudbruin.
‘En nu maar wachten’, zeg ik. Tot ik mijn naam hoor, zijn zachte stem. Tot hij niets anders brengt of geeft, geen goed bedoeld ongemak, geen breekbaar stuk advies dat voor mijn neus in stukken valt omdat ik mijn handen al vol heb, geen strompelende liefkozing, zelfs geen geruststellend lang gebed.
‘Ja’, zegt hij. Hij vouwt zijn handen. Ik kijk naar zijn nagels, zijn bruine vingers, als een puzzel ineengestrengeld.
Hij is, wij zijn, op onbekend terrein. Zoals altijd. Ik weet nog niet eens sporadisch hoe, en waar hij omhoog ging. Ik vermoed maar nauwelijks wat zijn uitzicht was bovenop. Wie hij sprak, wat hij hoorde, wie hij mist, welk verbond hij sloot, wiens naam er rondgaat in zijn hoofd. Hij daalt af, op eigen kracht, rustig aan, het gaat goed, ik zie hem gaan. En nu heeft hij zijn ogen gesloten. Misschien heeft hij gelijk. Valt er niet veel te zeggen. Elke barst laat op een ogenblik los en dan gaat de kronkelweg verder. Tot het is gedaan.
De vlam brandt. Dan gaat het gasgeruis over in gepruttel.
‘Het is klaar’, zeg ik.
Ik haal de percolator van het fornuis en schenk de twee koppen in. De percolator zet ik terug op het fornuis. Dan zitten we tegenover elkaar aan de keukentafel. We drinken zwijgend onze koffie.
Tumblr media
0 notes