#nee ik ben niet dood
Explore tagged Tumblr posts
Text
Samenvatting:
Meta Knight verveelt zich. Niet dat hij niet blij is dat Dream Land veilig is, maar nu alles vredig is bestaat elke dag uit dezelfde zieltergende routine: eten, trainen, patrouilleren, slapen, enzovoort. Hij heeft zelfs niets om in zijn dagboek— pardon, logboek te schrijven. Tenminste, totdat een zeker roze ongeleid projectiel langskomt met een uitnodiging. Zou het genoeg zijn om zijn verlangen naar uitdaging te vervullen?
* * * * *
Nog een Nederlandse vertaling!
Ik kijk nu al uit naar de volgende. 'Loaded Spring' is de eerste waar Koning Dedede spreekt. Hij is hilarisch, maar MAN is het lastig om uit te vogelen hoe hij zou praten in het Nederlands. Ik zal heel wat nieuwe 'Dededeïsmes' moeten bedenken.
#mijn fanfictie#nee ik ben niet dood#alleen weer mezelf kapot aan het schrijven#omdat ik zo nodig weer iets moet schrijven wat lang genoeg is om een roman te zijn#meta knight#kirby#king dedede#bandana waddle dee#bandee#nederlandse vertaling#my fanfic#ja Dededeïsmes is nu een woord#kirby fanfiction#my writing
3 notes
·
View notes
Text
Tweede Kans (Deel 3)
Original comic artist: Tulipsempai -> English version! Vorige deel - Volgende deel
"...Ik kan het niet geloven..." "Ik ben dood."
"Ik hoorde Chosen een beetje kalmeren terwijl ik wegliep" "Ik zag hem mijn lichaam meenemen. Ik vraag me af of hij het wil begraven ofzo."
"Ik snap het niet..."
"Chosen zag er zo FUCKING VERDRIETIG uit!!" "Ik heb hem nooit zo zien doen!" "Dit is niet de reactie die ik van hem verwacht had."
"Hij was degene die het allemaal startte!" "Het was duidelijk dat hij me dood wilde!" "Ik DaChT nIeT dAt HeT zO vEr ZoU gAaN" "Je werkte samen met die stick moordenaar en nu HUIL JE OVER MIJ DOOD!??"
"..."
"Betekent..." "Betekent dat dat hij mij nog steeds als en vriend zag?"
"Als dat het geval zou zijn. zo waarom verraadde hij mij nadat ik heb mijn plan met de virabots liet zien?" "Waren we het niet eens over dat we de wereld wouden overnemen?" "Als hij het er niet mee eens was waarom zei hij dan niets in plaats van mij slaan?" "Verdomme Chosen!" "Praat de volgende keer!"
"...Maar ik denk dat er geen volgende keer is hè." "Chosen... kan me niet langer horen." "..." "Het is alsof ik er niet meer ben voor hem."
"Ik heb mijn krachten niet eens meer." "Ik moest hier naartoe lopen." "Man, een geest zijn is stom."
"...Snif..." "Nee..."
"NEE!" "Snif!" "IK GA NIET HUILEN!!" "IK MOET een oplossing vinden voor dit!"
"Nou, is dat niet zielig." "H-Huh??"
"Hoi :)" "Je zit op mijn plek." "WAT DE FUCK????"
9 notes
·
View notes
Photo
WTF
Welke trein gaat naar Landgraaf
Nee bedoel Koerdistan
Ik wil terug
Nee nee bedoel het niet zo maar dit land is al dood
Of lijkt dat zo
Wie ben ik als ik niet ik ben
Abdulkadir
The name hurts me you should see it from my point of view
Yea yea still dealing with the issues I had with you
Magic shrooms
Man wtf you made me think I was eating a baby hand
Let’s not point with fingers because that’s the innocence of the children where they don’t have to type yet
Stereo type
Oscar bright
Clashing ice
Mom did I didn’t I
Dad what was I before of all the false beliefs they made me believe in
You know
Get back to that instead of dope or the hat, which I won that even would it be sattisfact would not fit the match
Which was last night did I really try to interact or was that the remedy that held
Against me like a collapse
I should stop writing because else this book won’t ever end
6K notes
·
View notes
Text
"Hey, hoe gaat het?"
"Ja goed, wel prima, z'n gangetje, zoals het gaat. Komt wel goed, het gaat wel over, ik stel me aan. Ik ga wel door, ik moet door, ik kom er wel overheen.
"Nee, het gaat niet goed. Ik weet niet wat ik moet doen. Mijn lichaam zit vol met energie en ik weet niet hoe ik het kwijt moet. Als elektriciteit voel ik het door mijn aderen en het doet zeer. Ik moet bewegen, maar geen beweging is genoeg. Ik moet rennen, maar ik ren niet snel genoeg. Ik moet dansen, en voor even ben ik het vergeten, mijn hoofd is leeg, mijn lichaam het enige instrument dat van belang is.
"Dan stop ik, keer terug in mijn lijf. Ik zweet, maar de tintelingen zijn niet gestopt. Ik ben buiten adem, maar de toeren blijven draaien. Ik tril van opwinding, maar ik ben moe.
"Ik weet niet wat ik moet doen.
"Ik zit in mijn eerste jaar van de Uni, ik kan niet nu al opgeven. Hier keek ik zo naar uit. Ik wil niet opgeven. Maar waar moet ik beginnen? Stress voelt iedereen, stel je niet aan man.
"Mijn vader heeft kanker. Het komt goed hoor, ik wilde je niet laten schrikken. Niet zoals ik zelf schrok, twee maanden geleden, toen de doktoren dachten dat hij alleen nog palliatieve zorg kon krijgen. Ze hadden het fout gelukkig. Andere kanker, chemo slaat goed aan. 'Evidente vermindering' zeiden ze laatst. Het komt goed hoor. Het komt goed hoor. Ik moet het herhalen voor ik het vergeet, voordat mijn angst mijn teksten gaat schrijven.
"Ik moet dansen, ik moet bewegen, ik moet schreeuwen, ik wil naar het strand, uitwaaien ofzo.
"Toen mijn moeder zei dat ze denkt dat het wel goed komt, dat is denk ik het eerste moment dat ik het zelf even geloofde.
"Ik moet mijn studie afmaken. Dat heb ik beloofd.
"Het gaat goed hoor, mijn hoofd zit gewoon een beetje vol.
"Vol, mijn hoofd zit vol. Er is geen ruimte. Ik moet bewegen. Ik kan niet bewegen. Ik moet bewegen. Ik ben weer met dansen begonnen, ik hoop dat ik me beter voel.
"Ik typ te snle, ik maak relkens tyopfouten godverdomme. Mijn vingers willeen te snel, ikdenk te snel, mijn hoofd zit vol ijn hoofd zit vol mijn hoofd zit. er zit elektriciteit in mijn lichaam.
"Ik heb van de week een boek uitgelezen. Wellicht is het te zien in m'n reblogs van de laatste paar dagen. 'Fourth Wing', ik vond het leuk. Kan niet wachten tot ik het volgende deel kan lezen. Kut... Ik moet eerst aan school. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Het voelt niet eens meer belangrijk.
"Ik kan niet falen voor Uni. Het is te belangrijk. Ik wil het halen. Ik vind het leuk. Het gaat over kunst en media en architectuur en design. Leuke mensen. Interessante vakken. Waarom voelt het alsof ik nu al achterloop?
"Mijn vader is bezig met de zolder. Bizarre man, hij is net terug van een ziekenhuisopname, chemo, vier dagen. We hebben dakkapellen, heel mooi, ontzettend ruim, prachtige ramen. Ik wil niet dat hij chagrijnig naar mama doet.
"Ik hoop dat mama zich oké voelt.
"Ik ben blij dat mijn familie, mijn ouders, mijn broers en zussen, zo open over 'houden van' zijn. Ik hou van hen en weet dat ze van mij houden.
"Mijn familie uit Chili was hier in september, toen we dachten dat papa dood zou gaan. Toen ze weggingen hadden we al het betere nieuws. Toch voel ik een knoop in mijn maag als ik aan dat afscheid op Schiphol denk.
"Ik weet niet zo goed wat ik moet doen. Ik wil studeren, maar voel me bevroren als ik op mijn kamer zit. Ik loop rond. Doe een handstand tegen de muur. Dans op sokken met antislip, ga bijna op mijn smoel, ironie.
"Ik wil blij zijn, spontaan zijn, lief zijn, warm zijn. Hardwerkend. Ben ik ondankbaar? Ben ik lui?
"Er zit elektriciteit in mijn lichaam. Normaliter zou dat een metafoor zijn voor iets fijns, energie. Maar nu weet ik even niet wat ik ermee moet. Ik moet sneller rennen. Ik moet hoger springen. Ik wil schreeuwen, maar dan zullen mijn buren dat horen, ik wil geen overlast veroorzaken.
"Mijn Instagram feed is ook verschrikkelijk trouwens. Ik krijg de laatste tijd allemaal video's over rouw. Ik wil niet rouwen. Niet meer. Ik heb genoeg gehad. Maar ik ben bang dat als ik deze angst uitspreek, ik het uitnodig. Wat als ik mijn angsten te hard denk en het gaat fout. Drie keer iets herhalen. Dan moet Hij snappen dat ik het niet wil. Dat ik het niet wens. Drie keer kloppen, drie keer klakken, drie keer tikken, drie keer dit, die keer dat. Drie is een heilig getal ofzo.
"Ik ben niet eens gelovig, waar gaat dit nou weer over?
"Ik heb een tattoo trouwens, focking leip. Echt mooi ook. Ik wil binnenkort nog �n laten zetten. Die is voor Haar. Ik wil het al acht jaar en ik denk dat ik er aan toe ben. Closure ofzo, voor zoverre dat kan.
"Heb gister een boek uitgelezen, was heel even ontsnapt. Leuk boek, aanrader. Ik moet aan de Uni. Ik moet gewoon beginnen, zo moeilijk is het niet. Ik vind het leuk. Het is ook leuk. Ik moet me er gewoon toe zetten. Easy.
"Ik ga morgen een dansworkshop volgen, ik kijk hier al een maand naar uit. Ik hoop dat ik het eruit dans. Energie is goed als ik er wat mee kan. Dansen, daar kan ik wat mee. Hoop ik.
"Niets veranderd als ik zelf niet verander.
"Ik hoor me beter te voelen. Ik hoor me te kunnen focussen. Hij wordt tenslotte beter. Hij zit zelfs op zolder te klussen, hallo. Dus doe gewoon je ding, het komt goed. Ga gewoon naar school. Wees blij.
"Wie ben ik als ik geen danser ben? Wie ben ik als ik faal?
"Ja gaat goed hoor. Effe moeilijk de laatste tijd, maar komt wel goed. Genoeg over mij, hoe gaat het met jou?"
0 notes
Text
teething - februari 2023
De wind sloeg met zijn vlakke hand tegen mijn dakraam en ik lag in mijn bed en dacht: wat ben ik dankbaar voor mijn angst – elke bliksemschicht ervan word gevolgd door liefde. Liefde als in: ik wil nog niet dood: nee er zijn zelfs nog allerlei dingen die ik nog méér wil, en er zijn allerlei dingen die ik weet en wat is het heerlijk om te weten over anderen, zoals mijn twee favoriete dingen die ik weet over mijn klasgenoot: dat tattoos volgens hen het epitomie van zelfexpressie zijn en dat die houd van het nummer every time the sun comes up van Sharon Van Etten.
Louky heeft een tattoo van een coloradokever op haar been, en ik moet toegeven dat dit hele gedicht een list is geweest, een voorwendsel om je over dit insect te vertellen. Hij is niet zo populair omdat ie aan de aardappelen zit, maar ze houd van hun bolle vormen zegt ze, ze lijken op lieveheersbeestjes.
Ik houd niet van lieveheersbeestjes en dat voornamelijk (ik zal niet liegen) omdat een vriendje van me ooit vertelde dat eentje op diens vinger had gepist, en wat nog meer was dat het pijn deed, zo’n ministraaltje. De verdere reden is dat ik vaak versteende lieveheersbeestjes vind, tussen mijn pennen of tussen de ruit en het vliegenraam en dat ze kraken als grind onder mijn handvlak.
Ik kan er niks aan doen dat mijn favoriete insect de bidsprinkhaan is. Misschien klopt het niet helemaal, maar wat moet je zeggen als je bang bent voor alles waarvan je houd? Ik ben bang voor hun onverwachte aanwezigheid op mijn huid, van een blad naar mijn vinger op zoek naar iets om te perforeren.
Ik ben bang voor hun urine, kristalstructuur en glans. Jij was bang voor de biechter in mij. En wat is het is tergend, tergend moeilijk om dankbaar te zijn voor de angst van een ander, een ander waarover je je hele leven nog dingen te weten had willen komen, veranderlijke dingen zoals hun lievelingsliedje of welke kevers ze in de tuin hebben gezien.
Men zegt goeie genade maar in het Engels heb je ook good grief, een conditie die onze taal niet bekend is. Ik weet dat wij gewoon december zeggen.
In het Nederlands is er ook geen vertaling van het werkwoord teething. Als ik zeg: ik krijg een tand, lijkt dat niet op iets dat ik zelf aan het doen ben, maar eerder iets wat me overkomt.
Wat dacht je van: ik sta tanden uit? Ik sta verschrikkelijke tanden uit. Ik mis je.
0 notes
Text
Another one I won't be translating right now. Most of them will be, as I would primarily write in Ducht back now. (Most of these are from my wattpad days, which I always only visited in Dutch.)
A man is burning on the pyre, is crime is homosexuality. He is questioning his existence and mourning the events that have lead to his death. He met a man, and fell in love. His wife caught them together and brought him to court, ending with the two of them on the pyre. We see these things happen in his pondering.
Homoseksualiteit. Een schande. Een zonde zelfs. En toch, ben ik hier, in de hemel. God bij mijn zijde. Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet dood. Nóg niet. Maar de hemel heb ik al eens bereikt. Misschien brand ik nu in de vlammen van de hel, maar veel erger kan het niet worden. het is nu in dit moment dat ik twijfel of dit het allemaal wel waard was. Voor de laatste keer in mijn leven vinden mijn ogen die van mijn geliefde. Hij wilt huilen, ik kan het voelen. Maar hij is te trots. Als altijd.
“God, als u bestaat, als u hier ergens bent, ik smeek u. laat mij branden in hel. Nee doe maar niet. Maar ik smeek u, bescherm hem. Als u bent wie u zegt, als u van al uw kinderen houd. Houd u dan ook van mij? Bescherm hem dan. Niet voor mij. Voor hem.”
Ik weet nog goed hoe ik Berend heb leren kennen, als was het de dag van gisteren. Het is relevant, omdat ik zonder dat moment nooit getrouwd zou zijn. God, zonder dat moment zou ik nu niet op de brandstapel staan, dus ja, het is noemenswaardig. Het was op een dag dat ik gaan wandelen was met Aldwi. Toen was ik al aan het denken om haar tot mijn vrouw te nemen. Tot ik hem zag. Hij lag in de beek, erin gevallen toen hij zijn wonden probeerde te verschonen. Ik was meteen betoverd door zijn lippen. Aldwi zij me nog hem te laten liggen, maar ik negeerde haar en tilde hem op. Hoewel ik zijn oorlogskleuren herkende als Friese wist ik dat deze man mij nooit kwaad zou doen. Aldwi bleef heel de tocht lang zeggen dat ik hem in het gras moest leggen. Ze zweeg maar niet. uiteindelijk had ik haar een klap gegeven. Dat werkte. Niemand zou deze man een haar krenken. Het was pas later dat hij bekende dat hij gewond was omdat zijn medesoldaten ontdekt hadden dat hij op mannen valt. Hij smeekte me om hem te vermoorden. Zelfmoord is een van de grootste zonden volgens God. In de plaats daarvan gaf ik hem een andere zonde. Een kus.
Ondanks de hitte van de vlammen rolt één enkele traan over mijn wangen. Het leek een goede beslissing indertijd. Misschien heb ik nu wel spijt van mijn acties.. misschien ook niet… Langzaam verdwijnen Berends’ ogen. Zijn gezicht, het publiek dat in een groteske fascinatie toekijkt. Mijn leven flits voor mijn ogen voorbij. Ik zie dezelfde gezichten in het publiek weer voor me. Wazig en toch helder. Onleesbaar en toch duidelijker dan ooit.
*
De kaarsen branden zacht, een duisternis overheerst de kamer. Kon ik dat toen maar zien. Het was een voorbode van wat komen ging, maar als altijd, wou ik maar niet luisteren. Ik zie Berend weer, zijn gezichtsuitdrukking zacht en liefdevol. Mijn handen houden zijn gezicht vast, verbieden hem om weg te kijken. Zijn ogen rood en gezwollen. “Beloof jij mij dat jij mij niet vergeten zal?” een broze glimlach verschijnt op mijn gezicht. Om één of andere reden heb ik er altijd van gehouden dat Berend nooit goed Nederlands kon. Een herinnering aan de onschuld als het ware.
“Dat beloof ik je. Het is alleen maar om de geruchten tegen te gaan dat ik met haar ga trouwen. De dorpelingen zijn niet zo dom. Ze zien ook wel dat ik geen interesse heb in vrouwen en jou zo goed als iedere dag bezoek. Het is voor het beste, geloof me maar.”
Dat deed ik, ik geloofde je. En kijk waar ik nu ben.
Woest schud ik mijn hoofd, Berends’ stem neemt langzaam aan mijn gedachten over.
Opnieuw flitsen de beelden voorbij. We zijn een jaar later, voor mij staat Aldwi. Bij haar begint het. De pijn. Het verdriet. De spijt. Ik herken de beelden. Het is haar gezicht van vlak voor ik haar tot mijn vrouw nam. Het was een erg gênante nacht. Er werd van mij als man verwacht dat ik wist wat ik moest doen. Maar dat deed ik niet. Ik had nog nooit het bed gedeeld met een vrouw. Haar nachtkleed viel van haar schouders, Aldwi stond voor me. Ieder stukje van haar lichaam onthuld. Ze was klaar om zich aan mij te geven. Maar was ik dat ook?
Nee, dat was je niet. zul je nooit zijn. Hier is waar je het hebt verpest. Dat besef je toch? Welke man weet nu niet hoe hij moet vrijen? Nee wacht, welke man weet nu niet hoe hij moet vrijen met een vrouw? Zou ze toen al haar vermoedens gehad hebben?
*
Mijn hoofd klopt pijnlijk. De vlammen likken aan mijn knieën. Voor de tweede keer deze middag duw ik Berends’ stem uit mijn hoofd. Een schuldgevoel groter dan mijn ego overspoeld mij. Misschien heeft hij wel gelijk. Misschien had ik eerst ‘onderzoek’ moeten doen naar de vrouwelijke anatomie. Maar nee, deze idioot stort zich er gewoon in. Misschien had ze het toen al geweten. Misschien ook niet. Met moeite draai ik mijn hoofd. Zijn ogen schitteren met tranen. Het is nu pas dat ik opmerk hoe licht ze eigenlijk wel niet zijn. Blauw als de hemel op een zonnige dag. Een dag zoals vandaag. Wat ik wel niet zou geven om hem nog één keer aan te kunnen raken. Het kloppen van mijn hoofd word alleen maar erger. Even word alles donker voor mijn ogen. Snel worden de beelden van het heden vervangen door mijn waanbeelden.
*
Ik zie haar. Aldwi. Ik zie mijn verbaasde gezicht. Hoe ik Aldwi aanstaar alsof ze de eerste vrouw is die ik ooit gezien heb. Tot op zekere hoogte is ze dat natuurlijk ook wel. Mijn één-week-geleden-ik staat op. Ik wens dat ik iets kan doen. Hem tegen kan houden. Ik roep het uit. schreeuw naar hem dat hij moet stoppen. Dat hij weer in bed moet kruipen en niet meer moet bewegen. Dat hij terug in bed moet kruipen en even geduld moet hebben. Eén dag geduld.
Maar ik ben nooit goed geweest met geduld.
Ik kijk hulpeloos toe hoe ik opsta en de deur uit sluip. Mijn mantel sleept achter me aan. Ik wil blijven, zien hoe Aldwi wakker word. Zien hoe haar eerste gedachte is om me te gaan zoeken. Maar mijn tijd is op. In een wervelwind van gedachten en gevoelens word ik tien minuten verder in de tijd gezwierd. In dit korte moment van stilte in mijn brein hoor ik een schreeuw.
Mijn schreeuw.
Ik hoor mezelf roepen om te stoppen. Om geen stap meer te verzetten. Om nù stil te staan en terug te keren. Maar het gaat niet werken. Geschiedenis kan je nu eenmaal niet meer aanpassen. Ik zie hoe Berend naar mijn hand rijkt. Zijn touwen zijn doorgebrand.
Ik sta weer in de donkere kamer. Berends’ lippen tegen de mijne. Een zwakke glimlach rond mijn gezicht. Ik voel hoe ik begin te huilen.
“Ga van hem af, jij idioot! Laat hem met rust!”
Onmiddellijk voel ik hoe een leegte ontstaat in mijn hand.
De tranen stromen als beekjes over mijn gezicht als ik het gelukkige paar zie. Ik ben niet langer die persoon. Zal hem nooit meer zijn.
Ongeduldig frutselt ik-van-één-week-geleden aan Berends’ hemd. Trek het over zijn hoofd, terwijl mijn handen over zijn borstkast naar beneden dwalen. Onze lippen nog steeds verbonden. De spanning in de kamer rijst. Ik frutsel aan de koortjes van zijn broek, klaar om hem naar beneden te trekken.
En dan, als een frisse kille wind die stank van een kamer verwijderd klapt de deur open. Daar staat ze dan. Aldwi. Mijn vrouw. Ook haar gezicht is bedekt met tranen. Veel medelijden wekt het echter niet bij me op, het zielige tafereel word verpest door haar met walging bedekte gezicht.
“Ik dacht dat je een andere vrouw had. Een minnares. Niet een minnaar. Bij God, je bent verdomme een homofiel! We zijn gisteren getrouwd en hier ben je dan, in bed met een man.”
Toen was het me niet opgevallen, maar nu zag ik hoe bleek haar gezicht werd. “Ik…Ik heb het bed… Ik heb het bed gedeeld met een homofiel… Ik heb je mijn lichaam gegeven!” dat laatste stukje roept ze er plots uit. zelfs nu, nadat ik alles al gezien heb schrik ik er nog steeds van.
*
Ik schrik wakker, de beelden komen weer terug. De echte beelden. De gezichten van het publiek. Ook op dat van hun staat walging te lezen. Sommigen van hen zijn net zo bleek als Aldwi was. Naast mij staat Berend. De vlammen vreten aan onze verbonden handen. Ik hoor hem schreeuwen van de pijn. Hartpijn of fysieke pijn? Ik vraag het me af. Ik ben al te ver heen om nog iets te voelen om eerlijk met je te zijn. Mijn broek is al volledig weggebrand. Men zou het zich afvragen. Liefde is een zonde, maar naaktheid dan niet? het is fout om van iemand te houden, maar mensen levend verbranden is allemaal maar oké? God, als u echt bestaat. Ik heb een boodschap voor u.
“Werk aan uw rechtvaardigheidssysteem!” Ik brul mijn longen eruit, alleen maar om te eindigen in een hoestbui. De rook kruipt in mijn longen. Ik blijf hoesten, en zelfs nu, zelfs in al zijn pijn, merkt Berend de mijne op. Hij knijpt in mijn handen. Zijn botten glinsterend wit tegenover het oranje vuur. Ik verdrink in zijn geruststellende ogen. Probeer boven te blijven, maar voor ik het weet, zak ik weer weg.
*
Ik bevind me in de rechtbank deze keer en weet al direct wat er gaat gebeuren. Ik ga euforie voelen, overwinning en blijdschap. Berend en ik bevinden zich naast elkaar. Als aangeklaagde zit ik een beetje apart van de rest. “Met wat geluk geloven ze haar niet, ze is tenslotte maar een vrouw.”
Ik hoor me de woorden zacht in zijn oren fluisteren, God wat was ik naïef.
Als je slimmer geweest was dan zouden we nu nog thuis zitten. Verlangend naar elkaar misschien, maar veilig. Dan moesten we niet hopen op de onderdrukking van de vrouw om ons te redden!
Ik glimlach triest bij het horen van Berends’ stem in mijn hoofd. Ik heb opgegeven om hem telkens weg te duwen. Dat had ik eerder moeten doen, nu is het daar te laat voor.
De rechter kijkt Aldwi strak aan, duidelijk niet blij een vrouw in zijn rechtbank te hebben. Ik kan me niet voorstellen hoeveel van haar influentie ze heeft moeten gebruiken om hier nog maar binnen te raken. Ik zie hoe één-week-geleden-ik hoopvol naar de rechter kijkt, zich zeer bewust van de lage status die de vrouwen dragen.
“Wat luid de aanklacht?”
Hoewel de rechter luid en duidelijk spreekt lijkt hij niet in staat zijn verveelde gezicht te verbergen. Dit veranderd echter in een geamuseerde glimlach wanneer Aldwi antwoord geeft op zijn vraag.
“Homofilie.”
Langzaam trekt de man één wenkbrauw op. Je kan zijn gedachten bijna horen.
Wat zou hij denken, liefste? ‘zijn de geruchten dan toch waar? Of is het gewoon nog een verbitterde vrouw die spijt heeft van haar huwelijk?’ Zeg het mij, Baldwin. Wat zou hij toch denken! Zou hij ons uitlachen omdat we zo dom zijn? Of zou hij in shock zijn omdat we kinderen van de duivel zijn? Ben ik niet een Fries? Ben ik niet sowieso een kind van de duivel!
Berends stem raast door me heen. Verwoest me tot op het bot. God, zijn verwijtende stem doet haast nog meer pijn dan de vlammen die voedden aan mijn vlees.
Ik zie de rechters mond bewegen, weet wat hij gaat zeggen. Weet hoe mijn gezicht er zo meteen uit gaat zien.
“Mevrouw, het spijt me zeer als u ongelukkig getrouwd bent, maar daarvoor moet u uw man niet gaan beschuldigen van één van de grootste zonden.”
Daar komt hij. De glimlach op mijn gezicht. De blijdschap die door me heen raast. Even word ik weer enthousiast. Vergeet zelfs bijna dat ik op de brandstapel sta. Vergeet eventjes dat het al te laat is. Ik voel bijna weer hoe ik me moest inhouden om Berend niet te kussen, daar en dan.
Ik zie nu pas de frustratie in Aldwi’s ogen. De pijn en het verdriet.
“Is het omdat ik maar een vrouw ben dat u mij niet gelooft? Is dat het?” ik herinner me nog hoe ze dit verkondigde. Haar stem sneed door de lucht, verontwaardigd en gekrenkt. “Zijn mijn woorden niet genoeg dan? God ik heb ze betrapt tijdens de daad zelf!”
De rechter schud echter zijn hoofd en stuurt ons allen naar buiten. Ik zie weer hoe Berend me blij aankijkt, nu alle spanning weg is. Maar het is ook nu dat ik zie hoe de rechter Aldwi bij zich roept. Toen had ik er niet veel waarde aan gehecht. Misschien had ik dat wel moeten doen, had ik zo alles kunnen voorkomen.
Dat had je inderdaad kunnen doen. Als jij je handen nu eens thuis kon houden dan zat ik nu nog thuis, jij misschien aan mijn zijde.
*
Het kloppen van mijn hoofd is er niet beter op geworden nu de vlammen aan mijn haar zijn begonnen. Gek toch, hoe je stopt met geven om dingen omdat ze nu zo onbenullig lijken? Ooit was ik zo trots op mijn haar, en kijk mij nu. Ik word levend verbrand en ik zou er niet minder om kunnen geven. Misschien heb ik spijt van sommige dingen in mijn leven, misschien had ik Aldwi niet zo moeten onderschatten. Misschien had ik vrouwen in het algemeen niet zo moeten onderschatten. Dan had ik hier vandaag niet gestaan. Dan had ik misschien lang en gelukkig kunnen leven. Ik draai mijn hoofd nog eens, en kijk voor de laatste keer in Berends ogen. Dan verlies ik het bewustzijn nogmaals. En ik denk niet, dat ik deze keer wakker zal worden.
*
Voor de derde keer bevind ik me in de donkere kamer. De kaarsen branden nog maar net. Berends glimlach maakt de overwinning zoveel keer beter. Alleen weet ik de waarheid nu. Dit is de laatste keer dat ik hem zie glimlachen. Ik-van-een-halve-week-geleden druk hem tegen me aan. Dit was de eerste keer dat ik hem durfde te bezoeken na de rechtbank. Wat ik toen niet wist was dat het direct ook de laatste keer zou zijn.
Lang kijk ik hem in de ogen. “Ik zei je toch dat het ons ging lukken.” Voorzichtig neemt hij mijn gezicht in zijn handen.
“Ik hou van je.” Mompelt hij tegen mijn lippen aan. Ik zie hoe hij ik-van-een-halve-week-geleden kust. Ik zie hoe ik hem vastpak. Ik zie hoe ik zijn buik tegen de mijne aan druk. Ik zie hoe de deur open zwaait en de rechter er staat met achter hem de vrouwen van het dorp en enkele mannen om ons mee te nemen. Ik zie hoe Berend me verschrikt aankijkt en ik zie hoe ze ons uit elkaar trekken. Ik hoor Aldwi roepen: “één vrouw geloven ze misschien niet, maar alle vrouwen misschien wel!” Naast haar staat Bisschop Kunibert die met gezegend water probeert de duivel uit ons te drijven.
En dan zie ik het. In mijn ooghoeken. Iets dat ik nooit had kunnen zien op het moment zelf. Aldwi geeft de rechter een goedgevulde geldbuidel en fluistert hem iets in.
Heeft ze hem betaald om ons te laten volgen?
Voor het eerst klinkt de stem van Berend in mijn hoofd niet verwijtend. Verbaasd eerder. Droef zelfs. En dat is genoeg vergiffenis voor mij. Dan word het ook in mijn waanbeelden zwart.
Tot aan de andere kant, liefste.
#bubbles writes#et ille#it was for a writing contest#I got to the finale#but was technically too young to even participate so I count that one as a win
0 notes
Text
Levend verlies
Afgelopen weekend was ik op de bruiloft van vrienden. Het was een heel mooie dag, vol sfeer en een heleboel liefde. De ceremonie op een prachtige heuvel met uitzicht, cocktails drinken in de namiddagzon, eten aan lange en mooi versierde tafels, iedereen dwars door elkaar heen. Speeches van de families, gesprekken met mensen die je wel of niet al kende. De eerste dans.
Die bestond uit twee delen, die dans. Eerst het bruidspaar zelf, hun moment samen. Daarna werden de gasten expliciet uitgenodigd mee te doen. Ik stond als één van de eersten op mijn voeten. Want dansen, ja, dat vind ik leuk! Ik ben er niet enorm goed in, maar vind het wel heel lekker. De muziek in m'n lijf voelen, mee in dat ritme, hoofd uit, je snapt me wel.
En later realiseerde ik me dat ik dat nog niet gedaan had sinds ik gehandicapt ben geworden. Op het moment zelf stond ik daar niet bij stil. Maar ik heb me ook geen seconde afgevraagd of ik het wel zou kunnen. Ik kan in beperkte mate staan en lopen en voel de grenzen van mijn lijf daarin duidelijk. Zolang ik die aan zou houden, kon het alleen maar goed gaan toch? Ik hield geen rekening met een andere mogelijkheid.
Er bestaat zoiets als levend verlies. We kennen het allemaal, alleen weten we niet altijd dat er een naam voor is. Denk maar aan de rouw die je kunt voelen als een vriendschap stukgaat, een relatie eindigt, je kind ziek wordt. Er is niemand dood, daar zit de afsnijding in je leven niet in, maar de rouw is min of meer dezelfde. En de rouw om een overledene houdt een leven lang aan, maar bij levend verlies is dat soms nog sterker. Want de bron van de pijn leeft net als jij door.
Het nummer dat gespeeld werd, was "Break my soul" van Beyoncé. Ik had mijn partner gevraagd me omhoog te houden, helpen stabiliseren. Want ja, lange dag, moe lijf, niet het beste moment om overeind te zijn. En overeind zijn is al lastig in the best of days. Maar met hun sterke warme lijf naast me twijfelde ik er niet aan dat ik dit zou kunnen.
Alleen kon ik het dus niet.
Al heel snel moest ik gaan zitten, gebaarde naar mijn partner dat die lekker door moest dansen en plofte beduusd op het bankje. Wat was dát nou? Wat ging daar mis, waarom lukte het niet? Ik ben niet goed in dansen, maar wél heel muzikaal. Een ritme oppikken is voor mij geen moeite, dat doe ik in mijn slaap, dat voel ik in mijn lijf. Ik hoef alleen maar te volgen. Of hoefde, want dat was één van de dingen die misgingen.
Dansen voelde alsof ik een vierkante pen in een rond gat probeerde te rossen. Alsof ik Frans sprak en iedereen om me heen hardnekkig Portugees. Wat gebeurde hier? Had ik misschien echt teveel gedronken? Nee, dat viel wel mee, en was eerder ook nooit een probleem geweest. Dit had ik nog nooit in mijn leven meegemaakt.
En toen realiseerde ik me dat ik niet eerder had geprobeerd te dansen en dat dát waarschijnlijk was wat er mis ging. Wat een klap. Alsof iemand me vol op mijn neus hoekte. Kan Beyoncé nog zo hard zingen "You won't break my soul", die van mij barstte op dat moment toch wel een stukje.
Dit soort klappen heb ik in het begin van mijn ziekte héél veel gehad. Dingen die niet meer lukten, alleen nog met aanpassingen konden of überhaupt voor altijd voorbij waren. Gehandicapt worden, zeker als je al volwassen bent, is één en al levend verlies. Je kunt niet anders dan het accepteren. Ermee dealen of doodgaan, meer opties heb je gewoon niet. Maar dat maakt de pijn niet minder verblindend. En blijkbaar is die pijn na ruim twee jaar nog net zo scherp.
Ik was, en ben, er kapot van. Gelukkig heb ik erover kunnen praten met lieve vrienden, waarvan eentje met dezelfde ziekte als ik zonder woorden herkende wat ik had meegemaakt. Ze beschreef het aan mij voor ik haar de details had verteld. Dit komt dus vaker voor. Mijn research heeft dat ook bevestigd. Dat is altijd dubbel: troostend, want ik beeld het me niet in en ben niet alleen, en verdrietig, want het is niet aan iets anders toe te schrijven dat makkelijk op te lossen is.
Vandaag heb ik in de douche hard gezongen en a capella ritme mee getikt en geklapt. Ik moest even voelen dat niet alle muzikaliteit van me gestolen is. Dat hielp. En ik ga het wel weer terug opeisen voor zover dat kan, door te dansen vanuit mijn rolstoel. Dat kan. Maar daar ben ik pas als ik dit nieuwe stukje levend verlies een plekje heb kunnen geven. En heb geaccepteerd dat, hoeveel er ook wél goed gaat (en ik ben echt een gezegend mens), de ervaring van dit soort rouw waarschijnlijk voor de rest van mijn leven blijft.
1 note
·
View note
Text
Het onzekerheidsprincipe
Ik weet nu wat te doen; of misschien weet ik hoe ik moet starten met doen. Maar het lijkt erop dat men een volledige - impotente - conversatie kan hebben, schijnbaar, waarin men dus helemaal niets doet, maar waarin men niettemin allerlei opmerkelijke dingen zegt.
Zeggen en doen: dit zijn toch twee hele verschillende dingen, maar ze zijn soms nauw met elkaar verweven. Doen is in deze: iets zeggen wat gewichtig is. En zeggen is: ja, bespiegelen en uiteenzetten, opdat men zichzelf beter in de hand heeft, of anderzijds tot rust komt. De filosofen uit de Romeinse en post-Socratische tijd noemde dit: ataraxia, zorgeloosheid. Dit streven naar ataraxia is daar een woord dat de spanning van de post-Socratische en Romeinse filosofie behelst. Want mensen wilden ergens voor leven, en leven voor rust is nobel, maar lijkt zo ver weg. Gemoedsrust, dus. Dat is nauwelijks een levensdoel te noemen. Ik vind dit persoonlijk omdat we rust kunnen hebben in zowel daden als in gezapigheid: ergens mee bezig zijn kan rust geven, omdat we even nergens aan hoeven te denken, maar gezapigheid kan dat ook doen, om diezelfde reden.
Waarom zouden we iets moeten zeggen om rust te vinden? Antwoord: we willen iets zeggen. Of we het nou van harte willen of slechts uit wanhoop, de kwestie blijft dat we om een of andere reden de behoefte hebben om dingen onder woorden te brengen. Hier komen op een van mijn favoriete onderwerpen: ascese. We geloven dat we dingen doen zelfs al krijgen we er geen plezier van. Dat is ascese: dingen doen, maar niet omdat je er plezier aan beleeft. Maar dan blijft de vraag: waarom doe je het dan?
Dit lijkt op zich geen probleem, ware het niet dat het je systeem inconsistent maakt. Als jij niet weet waarom je iets doet, waarom zeg je dan dat het nodig is om het te doen? Je doet net alsof het niet uitmaakt dat ik geen plezier beleef aan deze dingen, maar dat is toch pertinent onwaar. We moeten meer hedonistisch zijn, maar dan valt je hele systeem in duigen. Jij zegt: het is beter om kwaad te lijden dan om kwaad te doen. Maar wat als mij dat nou helemaal niets uitmaakt, eigenlijk, diep van binnen? Dat is probleem, want dat betekent dat ik andere dingen leuker vindt, bijvoorbeeld de hele dag lanterfanten. En dan zegt een ander, zwaarder systeem dan dit gestoïcijn: doe dat dan maar. En dan heb ik geen enkele reden meer om ascese te betrachten.
Uiteraard is dat dan weer juist een aanleiding om te herbezinnen, om te zeggen, ik ben uit mijn doen, ik moet weer terug naar mijn oude gewoonten, die mij voorbereiden op slechte dagen.
Maar dat zijn allemaal maar slaapliedjes. Nee, het geheim zit hem natuurlijk in de relativering. Stoïcijnen zijn meesters van het relativeren: hierin schuilt hun aantrekkingskracht. Uiteindelijk, zo is het idee, komen we dan op volkomen geluk uit. Maar we kunnen er natuurlijk ook voor kiezen om gewoon te proberen te genieten van het leven. Het goede met het slechte nemen; de dingen op waarde schatten. Dat is ook een project.
Maar hoe komen we dus op zo'n oeverloos gesprek uit? We denken, en terwijl we denken zien we dingen. Het gevoel, de toesnellende dood, de blootstelling aan de elementen: niemand weet, wat een mens allemaal kan bezighouden, maar niemand wil pijn lijden. De wijze mannen van de wereld doceren dus, dat we de pijn maar helemaal moeten vergeten. De wereld heeft geen houvast, behalve dan de Absolute Kennis; echter, het denken over de simpelste dingen biedt enkel meer vaagheden, die in de essentie neerkomen op de constante strijd om controle. Zo zien we dus, dat naarmate we elkaar beter kennen, we meer willen weten over hun persoonlijke gevoelens - en we kunnen die gevoelens heel complex maken, zoals in de poëzie, een vorm van zelf-expressie, of heel simpel, zoals in de post-Socratische en Romeinse filosofie. Simpelheid kan een gracieuze eigenschap zijn, en we zien dat veel van onze voorvaderen de kinderen hebben geprobeerd op te voeden met deze technieken, niet om ze dom te houden, maar om ze eerlijk, eendrachtig en gehoorzaam te maken. Ja, het valt niet mee om iedereen dingen op eenzelfde manier te laten zien, en waarlijk worden ze daar ook niet gelukkig van. Zoals onze tijd het heeft, doen de mensen simpelweg waar ze zin in hebben, maar er waakt een constant oog: geheel onnodig, want iedereen moet uiteindelijk krijgen wat hij verdient, niet wat hij waard is in de ogen van de staat. Maar zodoende is ook de Romeinse filosofie in diskrediet geraakt omdat mensen niet krijgen wat ze verdienen. En nu is hij in een of andere vorm populair. Er is niets nieuws onder de zon. De Romeinse filosofie leeft omdat hij zo ongelofelijk praktisch is. Een vervanger voor het geloof zal het nooit worden. Zoals Lipsius zei: ik ben een Christelijk filosoof. Marcus Aurelius geloofde officieel ook dat hij een zoon van Mars was. Ja, het is altijd goed om na te blijven denken, maar het is al te makkelijk om te denken dat je de wijsheid in pacht hebt. Niemand kan als aanhanger van het Stoïcisme de wereld begrijpen. Je kunt er wellicht wel een gelukkiger mens van worden, zij het dat je het met mate toepast op je leven. Marcus Aurelius merkte wel heel mooi op dat hij van zijn stoïcijnse leermeester leerde "op een natuurlijke manier brieven te schrijven." Dit is wat ik bedoel met eenvoud als gracieuze eigenschap. Dit was uiteindelijk ook mijn opvatting van Stoïcisme. Het helpt met het schrijven, maar het geeft je zeker geen onderwerp om over te schrijven. Dat kan alleen het leven doen.
0 notes
Text
Over dat iemand op Twitter dacht dat ze al dood was, en Lauren had gereageerd met “still alive lol”
Lauren: heb ik helemaal niet bij nagedacht dat er andere tijdzones zijn Lau: oh ja in Australië is het 12 uur later… maar nee dat klopt niet, dan ben je daar ook nog niet dood
0 notes
Text
Het woord is mens geworden
Joh. 1:1-14
Met kerst horen we vaak de verhalen van het kind Jezus in de kribbe, Jozef en Maria, de engelen en de herders. Maar het kerstevangelie van de apostel Johannes klinkt heel anders. Johannes lijkt hier wel een filosoof. Er waren in zijn tijd mensen die zeiden: “God is niet echt mens geworden. Het was allemaal maar schijn. Dat God mens wordt past helemaal niet bij Hem”. Anderen, bijvoorbeeld de Joden zeiden: “God is zo hoog verheven, Hij kan helemaal niet onder ons wonen. Dat past niet bij Hem”.
Wat zegt Johannes hier over? Het zijn geen eenvoudige woorden die hij hier schrijft. Met het Woord bedoelt hij God of zijn Zoon, Jezus. Hij bedoelt: Jezus was al bij God de Vader vóór Hij in de kerstnacht naar deze wereld kwam. Het is voor ons onbegrijpelijk, maar hij zegt: “Jezus was er eigenlijk altijd al”. Maar wat gebeurde er met kerst? In Hem kwam God naar deze wereld. Hij kwam onder ons wonen. Hij was zo begaan met ons lot dat Hij dat deed. Hij voelde zich niet zo hoog boven ons verheven dat Hij op zijn troon bleef zitten. Nee, Hij daalde af naar ons mensen. Hij werd tastbaar en zichtbaar. Dat is het mooie van kerst.
Het was nodig dat God Zelf naar deze wereld kwam, want deze wereld was gehuld in duisternis. Veel mensen kenden Hem niet of ze keerden zich van Hem af. Er was ook veel haat en nijd in deze wereld, corruptie, zedeloosheid. Het Romeinse rijk, dat in Johannes dagen bestond, was daar vol van. Maar ook vandaag de dag is de situatie niet veel beter. Wat dat betreft is de mens in tweeduizend jaar niet of nauwelijks veranderd. We lijken wel niet te leren van onze fouten. Het lijkt wel of iedere generatie dezelfde fouten moet maken. In iedere generatie is er oorlog en geweld, zelfzucht, egoïsme, machtswellust, oneerlijkheid, discriminatie, noemt u maar op. Daarom is Johannes’ boodschap zo mooi: In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Jezus zou later zeggen: “Ik ben het Licht van de wereld”. Hij geeft ons licht, het licht dat wij zo nodig hebben. Licht betekent leven. Een mens heeft licht nodig, lichamelijk, maar ook geestelijk. Zonder licht gaan we dood.
Wel werd Jezus tijdens zijn leven geconfronteerd met de machten van de duisternis. Al heel gauw probeerde de satan Hem te verleiden om hem te aanbidden in plaats van te gehoorzamen aan zijn hemelse Vader. Maar Jezus hield stand. De duisternis heeft het niet in haar macht gelregen”, zegt Johannes.
De komst van Jezus Messias werd voorbereid door een profeet als Johannes de Doper. Die was het Licht niet zelf, maar was er om te getuigen van het Licht. Maar Johannes en Jezus werden door velen niet begrepen. Johannes werd gefusilleerd in de gevangenis en Jezus gedood aan het kruis. Dat is tragisch. Ja, de wereld staat vaak vijandig tegenover Jezus, of sceptisch, of cynisch. Johannes schrijft: “De wereld kende Hem niet en de wereld ontving Hem niet”, toen niet en nu niet.
Maar we moeten niet generaliseren. Gelukkig zijn er ook mensen die Hem wel kennen en Hem wel ontvangen. En wat zegt Johannes van hen? God heeft hun het voorrecht gegeven om kinderen van Hem te worden. Hoort u het? Het is een voorrecht om te geloven, een voorrecht om Gods kind te zijn. Waarom? Omdat God ons dit in het hart geeft door zijn Heilige Geest. Die werkt in ons. Als je een zaadje plant in de grond en je geeft het regelmatig water, dan komt daar een plant of een boom uit voort. Welnu, de Heilige Geest heeft het zaad van het geloof in ons hart geplant. En wij? Wij mogen het water geven, onderhouden, zodat dat zaadje een plan wordt of een boom, de boom van het geloof. We mogen ons geloof onderhouden door de Bijbel te lezen, te bidden en daar te komen waar Gods Woord wordt uitgelegd: de kerk. Daar zijn onze broeders en zusters, met wie wij samen geloven en die elkaar ondersteunen.
Vers 14, de tekst van vanmorgen, zou je een soort samenvatting kunnen zien van het vorige. Ja, God is mens geworden en heeft onder ons gewoond: in Bethlehem, in Israël. En nu woont Hij nog steeds onder ons: door zijn Heilige Geest. Ons hart wordt een tempel genoemd, waar de Geest woont. In Jezus zien we Gods genade en waarheid, zien we God Zelf. In Jezus zien we Gods grootheid, want Jezus is Gods Zoon.
Het is uniek wat er destijds in de kerstnacht is gebeurd: God is vlees geworden, of mens geworden. Hij kwam onder ons en Hij komt nog steeds onder ons, elke dag, elk ogenblik. Geloven we in zijn Naam? Staan we open voor Hem? Amen.
0 notes
Text
Voor Iedere Dag | Ochtend Overdenking Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.(Openbaring 22:13) Lees verder Prediker 12:13—14. Onze Heere moet de Alpha en Omega zijn in ons levensdoel en streven. Waar kun je beter voor leven dan voor Christus? Wat verdient onze gedachten hier op aarde dan Jezus? Een oude schrijver heeft dat goed gezegd: “Als God de enige Eeuwige is, dan is de rest maar een rookwolkje, en zal ik leven om rookwolkjes te verzamelen? Zal ik zwoegen en streven om mezelf alleen maar op te vullen met rokerige schatten die door de wind of de dood voor eeuwig verdwijnen?” Nee, geliefden, laten we leven voor het eeuwige. En wie is er eeuwig dan onze Heere? Oh, laten we Hem volgend jaar de Alpha geven van onze arbeid. Laten we het jaar beginnen in Zijn wijngaard, zwoegen op het oogstveld. Dit jaar is bijna voorbij. We hebben nog een paar dagen — laten we Hem dienen tot het jaar voorbij is en vooruit gaan met dubbele haast want de dagen worden minder. Heere, “leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart verkrijgen” (Psalm 90:12). Geef al je tijd, je talenten, je wezen en je energie aan mijn Meester, die het waard is om de Alpha en de Omega te zijn van je ziel. De gekruisigde Christus moet ook onze Alpha en Omega zijn in onze prediking en ons onderwijs. Wee de mens die iets anders het belangrijkste onderwerp maakt van zijn bediening. “Maar ik zal mij volstrekt niet beroemen op iets anders dan op het kruis van onze Heere Jezus Christus, door Wie de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld” (Galaten 6:14). Vertel me niet dat je een gezonde leer preekt, je preekt een bedorven leer als je Christus niet preekt. Preek niets hogers dan Christus en niets lagers dan zonde. Preek Christus. Verhoog Hem hoog op de stok van het Evangelie zoals Mozes de slang verhoogde in de woestijn en je zult het doel van je leven bereiken. Ter overdenking De Heere Jezus Christus is het A tot Z van de schepping en moet door ons erkend worden als het A tot Z van ons leven (Romeinen 11:36; 2 Korinthe 5:15). Als we ons gedragen alsof Hij alleen de Alpha en de Iota (A tot I) is, schieten we tekort aan het gebod om de Heere onze God lief te hebben “met heel ons hart en met heel onze ziel en met heel ons verstand en met heel onze kracht” (Markus 12:30).
0 notes
Text
"Wat zeg je tegen iemand die doodgaat?" "Ik weet het niet. We gaan allemaal dood, toch."
"We gaan allemaal ooit dood, dus het maakt niet uit. Denk ik. Want alles wat je tegen iemand zegt, zeg je dus tegen iemand die doodgaat."
"Maar-"
"Alles wat je zegt zal ooit vervagen. Alles wat je ziet zal ooit verdwijnen. Alles dat je kent zal ooit vergaan... Niets blijft."
"Maar niet nu. Niet alles gaat nú dood. Alles vervaagt en alles verandert, alles zal tot stof vergaan - en zelfs verder dan dat... Maar niet nú. Niet meteen."
"Wat maakt het uit. Tijd is toch maar een illusie."
"Het maakt alles uit. Als dit moment er niet toe doet, waarom doe je dan je ogen open. Waarom hap je nog naar lucht. Waarom droom je, waarom strek je je nog uit als je wakker wordt. Waarom word je dan nog wakker."
"..."
"Het is juist in die momenten, de tijd tussen de tijd, de drempelruimte, waarop we bestaan. Ons menszijn is slechts een stip in het universum, in het geheel aan wat er ooit allemaal zal bestaan of heeft bestaan. En ja, we zullen net als alles vergaan. Ja, het maakt geen donder uit in het grote plaatje. Maar het maakt wel uit nu. Wel in mijn kleine mensenleven. Wel voor mij, in dit moment."
"..."
"En zelfs al zou het niets uitmaken, dan nog. Wie ben ik om te bepalen dat iets voor een ander niks betekent. En wie zegt dat die niks ook niet betekenisvol kan zijn."
"... Dat zeg ik niet."
"Nee, maar je denkt het wel. Je denkt dat het allemaal niet uitmaakt. Dat het in feite toch al gedaan is. Jij zegt dat we ooit vergaan, dus dan kunnen we ons er maar beter nu alvast bij neerleggen. Dan kun je dus net zo goed nu al in een graf gaan liggen omdat je ooit toch doodgaat."
"Nee ik-"
"Je vergeet de kunst van het stilstaan. Je bent vergeten hoe het voelt als de tijd stilstaat en je toch beweegt. Je vergeet hoe belangrijk het is om daarin te bewegen. Het kan zo veel. Jij kan zo veel. In een moment. En natuurlijk doet het er niet toe, maar voor mij wel. Voor een ander ook, misschien. Maar ik wil niet nu al toegeven aan de dood. Ik wil niet nu al in een graf liggen. Laat me eerst nog even leven."
"..."
"Laat me nu, in dit moment, nog even tussen twee leegtes bestaan."
0 notes
Text
De Tuinen
Deel 4 - 22 minuten leestijd - laatste deel
[lees deel 3] - [lees deel 1]
Een bolvorm lag op een versierd stenen altaar in de diepste kelder. Het was de magische kern van het paleis, maar de toverkracht was weg. Daarnet gaf het nog licht. Nu was het een dode steen geworden. Al het licht in het paleis was mee gedoofd en in de kelders was het pik zwart. Merkure had het op zich genomen om de kamer te verlichten met haar eigen magische gloei. Amia hield haar stevig vast. Sorre ook. Ze wachtten samen in de kelders, in een doodlopende kamer. Merkure was de bezorgdheid al voorbij. Ze had al het licht rondom haar voelen doven. Ze had de nacht voelen vallen. Ze wist dat haar man dood was. Ze wist dat de duistere krachten nu in het paleis waren, op zoek naar haar. Ze voelde hen naderen.
"Verstop jullie." Beval ze haar kinderen plots.
"Maar… Mama!" zei Amia bang.
"Sorre, verstop je samen met Amia. Blijf daar en laat ze jullie niet vinden. Blijf verstopt, wat er ook gebeurt. Ik reken op je."
Sorre knikte. Hij nam Amia's arm vast en sleurde haar weg van hun moeder.
"Mama wat ga jij doen?!" Vroeg Amia.
"Ik hou ze tegen." zei Merkure.
Ze stapte langzaam naar de ingang van de kamer toe en trok haar zwaard. Er was niets meer dan duisternis in het deurgat.
Sorre nam Amia weg van het licht, naar een dikke pilaar in de donkerste hoek van de kamer. Ze gingen er achter zitten, en Sorre gebaarde naar Amia dat ze stil moest zijn.
Merkure stopte met stappen toen ze plots voelde dat de duisternis heel nabij was. En inderdaad. In de deuropening voor haar verschenen de duistere feeën. Ze stapten traag en geruisloos naar binnen als een sombere stoet. Ze gingen om haar heen staan. Merkure deed niets, maar hield haar zwaard gereed. Ten slotte stapte Sillastium de kamer binnen.
"Merkure." Zei de duistere prins met een glimlach.
"Sillastium." Zei Merkure.
"Een helder licht als jij kan zich niet verstoppen in de duisternis, dat weet je toch?"
"Ik verstop me niet." Zei Merkure strijdlustig.
"Nee? Wat verstop je dan wel?" vroeg hij.
Hij stapte rustig om haar heen. Merkure keerde zich met hem mee. Ze hielden hun blikken niet van elkaar af.
"Waar is je kind, Merkure?" Vroeg Sillastium onschuldig.
"Waar is mijn man?" vroeg Merkure.
Sillastium grijnsde.
"Je hebt hem vermoord." Zei Merkure.
"Ik beken." Zei de duistere prins.
"Jij monster."
"Monster? Ik heb hem neergeslagen in een eerlijke strijd. Een eervolle dood. Sneuvelen op het slagveld! Dat is hoe hij wou sterven, Merkure!"
Merkure zei niets.
"Het is zeker een betere dood dan je in petto had voor mij." Zei Sillastium. "En Marragan. En mijn soort. En mijn ridders. Mijn liefde en mijn kinderen… Monster? Als u het zegt… "
"Ik heb je familie nooit kwaad gewenst." zei Merkure.
Sillastium keek haar strak aan en zei: "Wat een vuile leugen!"
Merkure zei niets.
"Je hoeft je er niet voor te schamen, Merkure. Je bent een vrouw van het zwaard. Een krijger zoals ik. Je wilt altijd het bloed proeven. Zo ken ik je."
"Ik ben niet zoals jij."
"Kom nu schat. Het is het einde van de wereld. Het einde van alle werelden. Als we nu niet eerlijk kunnen zijn tegen elkaar, wanneer dan wel?" vroeg Sillastium. "We gaan allemaal sterven, dat weet je toch? Of past dat feit niet in de schijnheilige realiteit waarin jij leeft? Aberon weet het, Marragan weet het, wij weten het en ik weet dat jij het weet. Binnen minder dan een dag zal onze toverkracht wegebben en dan… Wanneer is de laatste keer dat jij nog eens geslapen hebt? Gegeten hebt? Voor mij is het misschien wel al duizenden jaren geleden. De tijd zal me inhalen. Ik zal sterven. En mijn ridders ook. En ook jij, Merkure. We sterven allemaal."
"Aberon zal -" begon Merkure.
"Aberon?!" Brulde Sillastium. "De leugenachtige koning van de schijn?! Hij zal zeker sterven! Net als onze lieve Marragan. Kom nu Merkure stop met te liegen, tegen mij en tegen jezelf. We weten dat we gaan sterven. Daarom zijn wij hier gekomen, naar jouw paleis. Want ook al zullen we sterven, kunnen we nog steeds kiezen hoe!"
Merkure keek hem hatelijk aan.
"Je man wou sterven op het slagveld en ik heb zijn wens vervuld. Ik wou sterven op zijn troon, en ook die wens zal waar komen. En jij, iets zegt mij dat je ook wilt sterven in de strijd."
"Nee Sillastium. Als ik zou sterven, wil ik vredig sterven bij mijn familie en de mensen waarvan ik hou."
Sillastium grijnsde gemeen en zei: "Weer zo'n leugen!"
Zijn hand bewoog naar zijn zwaard. De duistere soldaten zetten allemaal een stap achteruit. Merkure zette zich schrap.
De duistere prins trok zijn zwaard, sprong naar voor, sprong weer naar achter, verdween, teleporteerde naar achter Merkure's rug en sloeg! Gelukkig had Merkure de duisternis voelen woelen door de kosmos bij het teleporteren. Ze draaide zich net snel genoeg om, om Sillastiums aanval te weren. Het metaal galmde door de kelders. Het ijzer gleed over elkaar terwijl Merkure het zwaard van haar tegenstander naar de grond leidde. Sillastium voelde het tij keren, en vloog met slaande vleugels achteruit. Merkure sprong naar voor en stak haar zwaard uit, maar de punt mistte net Sillastium's nek.
"Goede reflexen, prinses." Zei Sillastium terwijl hij landde. Hij hief zijn vrije hand op, en alle schaduwen in de kamer kwamen tot leven. De schaduw van Sillastium, die van zijn ridders en van de pilaren. Sorre en Amia schrokken toen de schaduw waarin zijn zaten mee opsteeg. Allemaal kropen ze naar Merkure toe over de vloer en de muren. Als zwarte spinnen. Merkure kruiste haar armen en zonnestralen vloeiden uit haar lichaam. Sillastium en zijn ridders werden verblind. Toen het licht doofde waren de schaduwen weer normaal. Nu sloeg Merkure toe. Ze rende op de verblindde Sillastium af en sloeg met haar zwaard. Sillastium dook ineen en werd een fijne zwarte mist waar haar zwaard doorheen kliefde. De mist vloog naar de andere kant van de kamer naar waar de andere feeën stonden, en kreeg weer Sillastium's vorm. Hij stond weer veilig tussen zijn manschappen.
"Ga je blijven wegvluchten, of vechten we?!" Riep Merkure.
Sillastium grijnsde, en gaf een teken aan zijn soldaten. Drie ridders schoten in beweging en stapten op Merkure af.
"Lafaard!" Brulde Merkure.
"Ach. Wat is de waarde van eer en ridderlijkheid, zo dicht bij het Oude Niets?" Zei Sillastium plagend.
Merkure liep haar tegenstanders tegemoet, wentelde door de lucht en weerde met drie slagen de zwaarden van de ridders af. Ze veegde een been weg waardoor een duistere ridder onderuit viel. Ze rijfde haar zwaard door het hart van een andere en net als de derde haar ging raken met zijn zwaard, toverde ze een lichtstraal waardoor de ridder verblind achteruit deinsde met vlammen in de ooggaten van zijn masker. Merkure greep het zwaard van de terugtrekkende ridder, en wierp het met veel kracht naar Sillastium's gezicht.
Met een grijns en een handwuif gebaarde Sillastium dat het zwaard de andere kant op moest, en het wapen gehoorzaamde. Het draaide zich om in de lucht, en vloog terug naar Merkure. Merkure wierp zichzelf naar achteren en viel op haar knieën. Het zwaard zoefde over haar heen en bleef in een pilaar achter haar steken. Merkure tuimelde over de vloer, en stak de ridder neer die ze onderuit gehaald had. De andere ridder met het brandende hoofd, viel verderop verslagen omver.
Sillastium klapte in zijn handen.
"Knap hoor." zei hij. "Drie van mijn beste krijgers gedood."
Merkure stond weer recht.
"Ik kan dit jaren volhouden!" Zei ze kwaad.
"Nee." Zei Sillastium. "Dat kan je niet. Niet meer. Onze jaren zijn op. Jij staat hier tegenover mij en je denkt dat je een kans maakt tegen mij en mijn trouwste soldaten. Misschien wel! Maar mijn ridders zijn overal. Ze doorspeuren alle gangen en doden elke laatste zielige bediende. Onze vleermuizen kruipen over alle wanden en muren van dit lelijke gebouw. Ze scheuren door de lucht. Er staat een leger klaar op de binnenplaats, en ik heb er nog één voor elk fort in de vallei dat we platgeslagen hebben! Allemaal wachten ze je op in het dal, beschermd onder het sterrenlicht van de hemelse nacht! Oh Merkure, wat ga je doen? Ons allemaal één voor één neerslaan? Je weg naar buiten vechten zodat je uiteindelijk buiten in de kou kan sterven, in plaats van hier en nu?"
"Als dat is wat ik moet doen om wat rust te krijgen." Zei Merkure.
"Hoe heldhaftig." snoof Sillastium. "Wat een heldin! Het is gelukt! Je hebt gewonnen, Merkure. Je hebt iedereens respect en ontzag gewonnen! Oh die schitterende Merkure, ze vocht tot het bittere einde!"
Merkure zette zich gereed. Ze wist wat er ging komen.
"Maar ik heb het geduld niet, prinses! Je krijgt je bittere einde als je het wilt. Maar ik geef het je nu! Dood die feeks! "
Alle duistere feeën in de ruimte, behalve Sillastium, stapten nu op Merkure af.
"Schurk!" Riep Merkure.
"Heldin!" Riep Sillastium triomfantelijk. "Zie haar gaan! Zie haar vechten. Tegen de legers van de duisternis! Wat een fee!"
Vanachter de pilaar hoorden Sorre en Amia het gekletter van wel honderden zwaardslagen. Ze hoorden Merkure en haar tegenstanders roepen. Ze hoorden bloed op de grond vallen. Ze hoorden Sillastium plagend over het gevecht heen zingen. Amia keek Sorre bang aan. Sorre keek woedend terug. Dan hoorden ze hun moeder schreeuwen terwijl een zwaard zich door haar borst boorde.
"Werd tijd!" klaagde Sillastium.
Sorre sprong recht.
"Nee!" riep Amia.
"Nee!" Kreunde Merkure zwak toen ze haar zoon vanachter de pilaar zag aanlopen.
Sorre spuwde een spreuk uit met zo veel furie, dat de halve kamer in brand vloog. Vlammen rolden over vloer. Duistere feeën vluchtten alle kanten uit met brandende mantels. Sillastium werd niet geraakt en dook weg in de schaduwen. Vanonder de donkere figuren en de vlammen, kwam Merkure terug tervoorschijn. Ze lag op de vloer. Doorboord door een zilveren zwaard dat haar bloed donker kleurde maar ze ademde nog. Sorre rende naar haar toe. De vlammen weken voor hen.
"Mama!" Riep Sorre.
Met haar laatste krachten kroop Merkure overeind. Ze greep Sorre's schouders vast en met een hese stem riep ze.
"Nee, Sorre ren! Ren!"
"Maar waarheen?" Klonk Sillastium.
Hij verscheen niet ver van hen vandaan. Zijn wederverschijning doofde alle vlammen en vulde de kamer met rook. Sorre zag hem en brulde woedend. Met een zwaai van zijn arm gooide hij een grote vuurbal naar de duistere prins. Maar Sillastium stak zijn hand uit en de vuurbal plofte uiteen nog voor het hem kon bereiken
"Mooie toverkunsten heb je. En dat zo jong." Zei Sillastium.
"Ren!" Riep Merkure. Ze nam haar gouden zwaard weer van de grond en stond recht, desondanks haar eigen verwonding. Haar benen beefden en zwart bloed stroomde weg uit haar lichaam, maar ze moest haar zoon beschermen. Ze richtte haar zwaard naar de prins.
Dit deed Sillastium alleen glimlachen. Hij zei: "Ik ken ook wat kunstjes, kind. Wat vind je van deze?"
Sillastium stak zijn hand uit en greep de lucht. Een kwaad gefluister kroop over zijn lippen en dan was het te laat. Een bovennatuurlijke macht greep Merkure's eigen zwaard vast en ze had de kracht niet meer om zich er tegen te verzetten. Het zwaard bewoog en sleurde haar handen mee. Naar Sorre. De aanval was snel en laf. In een fractie van een seconde had ze haar eigen zoon neergestoken.
Merkure brulde toen ze besefte wat er gebeurd was, maar dan trok Sillastium nog eens aan het zwaard. Het werd uit Sorre's lichaam getrokken. Dan draaide het zwaard en stak Merkure zichzelf neer. Heel even stond ze daar. Twee zwaarden door haar lichaam. Één zilver en één goud. Haar handen op het handvat. Zwart bloed dat uit haar mond vloeide. Haar zoon die voor haar neerviel. Haar eigen wapen dat haar verraden had. Dan viel ze zelf neer. Haar adem stopte. Ook Sorre's licht doofde.
"Vrouw van het zwaard!" Lachte Sillastium terwijl zijn soldaten zich weer verzamelden rond hem heen.
Amia bleef verstopt zitten achter de pilaar en huilde zachtjes. Iedereen die ze kende was dood.
"Naar de troon!" Riep Sillastium tevreden.
Iedereen vertrok, maar dan klonk er plots geschreeuw in de verte waardoor de hele kamer aarzelde. Het geschreeuw werd luider. Ergens nabij werden feeën tegen muren gegooid en aan stukken gescheurd. De ridders in de kamer trokken hun zwaarden weer.
"Niet hij." Zei Sillastium geïrriteerd, maar het was al te laat. De deuropening van de kamer sperde zich open toen een gigantische zwarte rat zich plots binnen wurmde. Een groot zilveren zwaard kletterde achter het monster aan. De rat siste naar de soldaten, zag Sillastium staan en vloog op hem af. Het sprong over de ridders heen. Sillastium teleporteerde snel naar de andere kant van de kamer. De rat lande en greep uit woede dan maar de dichtsbijzijnde fee vast. Het beet woest zijn hoofd er af.
"Wat moet dit betekenen?!" Riep Sillastium kwaad.
Het beest zag Sillastium in zijn rode ogen, en rende weer naar hem toe. Maar een muur van duistere ridders sprong voor de prins met geheven zwaarden. De rat stopte, draaide en met zijn staart sloeg hij alle ridders de grond op.
"Stop!" Riep Sillastium kwaad.
De rat knerste duivels en kroop over de gevallen ridders heen naar de prins tot ze oog in oog stonden.
"Spreek dan toch vuile grijsling!" Zei Sillastium.
De rat luisterde. De staart gooide het grote zwaard tegen de vloer en het dier ging op twee poten staan. De lange nagels krompen. De vacht verdween op sommige plaatsen, maar werd lang en grijs onder zijn kin. De rode ogen werden niet minder rood onder de bebloede pinnenmuts. Bolderik veegde het bloed uit zijn baard met zijn mouw, en brulde:
"Gij! Gij verraderlijke schurk!"
Zijn stem klonk als die van honderd kwade zielen, mens en beest, tegelijk.
"Welk verraad?!" riep Sillastium.
"Gij beloofde mij om het kind te sparen!"
Sillastium glimlachte. "Dat? Is dat waarvoor de verrader mij verraderlijk noemt?"
Bolderik smeet de prins met geweld tegen de keldermuur, en drukte hem daar vast met zijn grote hand. Amia voelde de trilling in de grond. Hij brulde:
"Er zal geen troon meer zijn voor u om op te zitten als ik met u klaar ben! We slaan deze hele bergtop plat, de vleermuizen en ik! Gij klein-"
"Genoeg!" Riep Sillastium, en een spreuk galmde in het woord.
Een schokgolf gooide de kabouter naar de andere kant van de kamer. Bolderik ramde pijnlijk met zijn rug tegen de andere muur en viel neer op de vloer. Sillastium landde zachtjes weer op de grond en zei:
"Genoeg van jouw onzin! Als je me wil bedreigen, leer dan eerst toveren! Misvormde onder-fee!"
Bolderik kroop kwaad tot op zijn knieën maar Sillastiums ridders omsingelden hem.
"Het kind viel ons aan!” Zei de duistere prins. “Zie de rook! Zie de vlammen! Ik weet beter dan te sterven aan een belofte aan jou!"
"Ge hebt niet eens geprobeerd om hem te sparen!" Zei Bolderik beschuldigend. Zijn woede werd verdriet.
Sillastium lachte. "Kom aan, kabouter. Dit wist je. Je wist wat we kwamen doen. Je wist wat er ging gebeuren als je ons binnenliet."
"Dit is niet wat ik wou…"
"Leugens! Iedereen liegt vandaag! Dit was de onvermijdelijke uitkomst van je eigen plan. Het was jij die een duistere spreuk verstopte in de kern van het paleis, zodat het krachtveld van buitenaf vernietigd zou kunnen worden. Het was jij die zichzelf uitnodigde bij prins Vidésurs door een spin het paleis binnen te sturen. Het was jij die de vleermuizen verzamelde en hen ompraatte naar de duistere kant. Niets hiervan was mogelijk zonder jou! En jij wist dat we niemand in leven zouden houden. Dat is wat jij wilde! Want is dat niet de geschikte wraak? Voor de prins en de prinses die jouw geliefde vrouw hebben laten sterven, lang lang geleden op een wereld hier ver vandaan?"
De kabouter begon te huilen.
"Maar ge beloofde mij! Ge beloofde mij! Niet de kinderen!" Snikte de grote oude man.
"Kinderen." zei Sillastium bedenkelijk, en hij gebaarde naar één van zijn ridders. De fee begon rustig de kamer rond te stappen, tot achter de pilaren.
"Toe nu, grote mislukking.” Zei de prins tegen Bolderik. “Je weet dat ik je nooit vertrouwde. Elke belofte die jij me ooit gemaakt hebt, heb ik gewantrouwd. Want Marragan heeft ons allemaal geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen. En welke reden had jij om mijn woord te vertrouwen? Bolderik, zelfs een naïeve kabouter als jij had beter moeten weten."
Bolderik keek de prins aan met een mengeling van woede en verdriet in zijn ogen.
"Wat dacht je dat we met dat kind gingen doen?" Vroeg de duistere prins. "Hem knuffelen? En daarna vredig in een wormgat gooien, op de hoop dat hij wel ergens op zijn pootjes terecht komt in een andere melkweg? Had dat kind zijn laatste dagen nog zielig moeten verder leven zonder zijn ouders? Er is niet eens genoeg tijd voor hem om ooit wraak te nemen! Wees blij dat we hem van zijn lot verlost hebben!"
Amia had haar gezicht in haar handen begraven en probeerde zo stil mogelijk te huilen. Maar toen voelde ze de koude punt van een hellebaard op haar schouder. Ze keek op naar het masker van de duistere ridder die naast haar stond. Nog voor ze kon weglopen, greep de ridder haar haren vast en trok hij haar vanachter de pilaar. Amia gilde.
"Nee!" zei Bolderik.
"En wat hebben we hier!" Riep Sillastium. "Nog een kind! Een kleintje! Waarom vertelde je ons niets, Bolderik?"
"Ze doet niemand kwaad!" Zei Bolderik. "Ze kan niets doen! Ze kan niet eens toveren!"
"Ze is grijs." Zei Sillastium. "Daarom voelde niemand haar aanwezigheid."
De ridder smeet de huilende Amia neer op de vloer voor de prins. Amia durfde niet te bewegen.
"Doe haar niets, Sillastium! Ik waarschuw u!" Riep Bolderik vanachter een rij van soldaten.
"Was dat Aberon's plan? Zet een spreuk op het paleis zodat de dood niet binnen kan. En stuur dan oer-feeën naar buiten om de scherven te gaan oprapen. Hoe zwak! "
Sillastium hurkte neer naast Amia en glimlachte naar haar. "Marragans plan is veel beter. Mijn zonen hebben een eed van stilte gezworen en dragen nu magische maskers waar zelfs de dood niet kan doorheen zien. Wanneer de dood komt om iedereens jaren op te tellen, zal hij hun gezichten en stem niet herkennen. Hij zal hen niet kunnen meenemen. Ze zijn als blinde vlekken in de ogen van het Oude Niets. Zo zullen zij overleven. Onze paleizen zijn helaas niet beschermd, dus het zal mij niet redden. Maar wel mijn kinderen. Dat is het verschil tussen het licht en de duisternis. Het licht moet altijd hun eigen schijn hoog houden. Zichzelf beschermen ten koste van hun kinderen. Wij doen het omgekeerd. Dat is waarom zij zullen uitsterven en wij zullen overleven. Je beseft het misschien niet, kind. Maar je ouders hadden je al verlaten nog voor ik hier binnenstapte."
Sillastium keek op naar Bolderik en zei: "Dit kind is al ten dode opgeschreven, kabouter. Ze is sterfelijk en kan niet toveren. We zouden haar enkel uit haar lijden verlossen. Wat is daar zo slecht aan? Waarom wil jij haar sparen? Om haar verder te martelen?"
“Wat maakt het u uit?” Zei Bolderik. “Ze is grijs. Ze is klein. Ze is te jong. Ze kan niet toveren. Ze zal niet lang leven. Ze kan jullie niets maken. Ze is geen gevaar. Laat haar leven!”
“Ze is grijs.” Zei Sillastium. “Maar jij bent ook aan de grijze kant, kabouter. En al heeft het je eeuwen geduurd om je krachten te verwerven, je kan ondertussen wel een aantal spreuken. Vidésurs heeft toch zeker de fout gemaakt van je te onderschatten.”
“Ik kan niets vergelijkbaar met de spreuken van feeën!” zei Bolderik. “En zij zal geen eeuwen leven. Ze is geen kabouter.”
“Misschien zal ze snel sterven.” Dacht Sillastium verder na. “Van honger. Of kou. Of puur verdriet. Maar de ramp, die zal ze overleven. Ik niet. Ze zal misschien nog langer overleven dan ik. Ze zal nooit een gevaar zijn voor mij. Zeker niet hier en nu. Maar wat als ze lang genoeg overleeft om mijn zonen te ontmoeten?”
“Dat zal niet gebeuren!” zei Bolderik.
“Mijn besluit staat vast.” zei Sillastium. Hij trok zijn zwaard.
Bolderik strompelde vooruit. De ridders hielden hem tegen. Bolderik negeerde de zwaardprikken in zijn benen en riep kwaad: “Sillastium, ik zweer dat als u haar nog maar durft te kwetsen dat ik u - en iedereen hier - vernietig!”
“Hoe dan, kabouter? Ga je ons één voor één oppeuzelen als rat? Ik atomizeer je in een enkele spreuk. Je maakt geen kans. Je maakt nog minder kans dan prinses Merkure.”
“De vleermuizen-” Begon Bolderik.
“Denk jij nog steeds dat jij de vleermuizen commandeert?!” lachte Sillastium. “Misschien waren ze vroeger jouw vrienden. Maar wie heeft ze de duistere kunsten geleerd? Jij of ik? Wie denk je dat ze naar zullen luisteren in het uur van de waarheid? Naar de prins die hen macht gaf, of naar een oude dwaas? De vleermuizen zijn van ons!”
“Ik…” stamelde Bolderik. “Ik zal… Ik zal jullie… Ik zal het krachtveld terug activeren! De kern draagt honderden oude feeën spreuken van onmetelijke kracht! Spreuken tegen de duisternis! Het paleis zal jullie doden!”
“Dat kan je niet!” Lachte Sillastium. “Ik had die mogelijkheid al lang op voorhand overwogen. Maar je hebt me zelf gezegd dat je dat niet kan doen. Je hebt het krachtveld vernietigd. Het is niet te herstellen. Dit paleis heeft voor altijd zijn kracht verloren. Het licht is weg.”
Bolderiks blik viel op de grond en hij werd somber. Hij verzette zich niet meer tegen de ridders.
“Dat klopt.” Zei de kabouter treurig. “Dat heb ik gezegd.”
“Goed.” zei Sillastium.
Hij legde de punt van zijn zwaard op de schouder van de snikkende, bevende Amia. Het voelde kouder aan dan de ruimte zelf.
“Dit zal snel zijn.” Zei hij met een grijns. Amia sloot haar ogen.
“Ik zei dat ik het niet kon.” Ratelde Bolderik verslagen verder. “Om jullie allemaal te doden. Zo veel levens.”
Bolderik slikte en leek iets te accepteren. Sillastium hief zijn zwaard op om te slaan. Dan vroeg Bolderik:
“Had Marragan jullie niet geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen?”
Sillastium stopte en keek Bolderik geschrokken aan. Bolderik hief zijn hand op, en knipte met zijn vingers. De echo klonk door het hele paleis. De bol op het altaar werd plots een explosie van licht. Elke muur, pilaar en vloer van het gebouw gloeide. Een rimpeling vloog door de lucht. Een bolvormige barrière van licht verscheen weer rond het paleis. De vleermuizen die aan de muren hingen, krijsten van de pijn en verdampten. Het leger op de binnenplaats ging in vlammen op. De soldaten in de gangen spatten uit elkaar. De ridders in de kelder werden weggevaagd. Sillastium schreeuwde. Het zwarte zwaard dat hij vasthield smolt in zijn handen. Zijn zilveren kroon explodeerde. Het vlees werd van zijn beenderen geblazen en zijn beenderen werden stof. Binnen de seconde was de hele kamer verlicht. En leeg. Er bleef geen enkel teken van de duistere feeën over. Enkel Amia en de kabouter waren er nog. Merkure en Sorre lagen verderop op de vloer. Er heerste een doodse stilte.
“Duistere dwazen.” bromde Bolderik zachtjes. Dan liep hij naar Amia en knielde hij voor haar neer.
“Oh Amia. Mijn kleine prinses. Het spijt me zo wat u overkomen is. Wat ge hebt moeten zien.”
“Bolderik…” Snikte Amia.
“Ge moet niet meer bang zijn! Ze zijn weg nu! Ze zijn weg! Ik heb ze allemaal weggetoverd. Het hele paleis is weer leeg. We zijn veilig.”
Amia knikte.
“Ge kunt hier niet blijven.” zei de kabouter. “Er is hier niemand die eten voor je kan toveren en er groeit niets zo hoog op de berg. Er zijn nog steeds duistere troepen in de vallei. Maar dat is oké. Ik weet een wormgat zijn die zij niet kennen. Vanaf daar kunnen we wegvluchten naar andere werelden die de feeën verlaten hebben. Ge kunt met me mee. Ga mee met mij. Ik zal u eten geven, want ik moet zelf ook eten. Ik zal u tonen waar ge eten vindt. En waar ge kunt slapen. Ge zult zo veel mooie dingen zien. Ge zult grote dieren, trollen en draken ontmoeten. Ge zult veilig zijn bij mij. Ga met me mee!”
“Bolderik. Jij hebt ze geholpen…” Snikte Amia. “Jij hebt ze binnengelaten.”
Bolderik keek op naar Amia’s moeder en broer die verderop lagen. Wanhoop in zijn ogen.
“Dat is waar, Amia. Maar ik wou niet dat ze…” Bolderik zocht zijn woorden. Dan zei hij: “We moeten vrienden blijven Amia. We zijn twee grijze wezens in een magische kosmos vol licht en duisternis. We moeten voor elkaar zorgen.”
“Nee!” Riep Amia. “Wij zijn geen vrienden! Jij hebt ze vermoord! Mijn mama…”
“Amia, we moeten-”
“Neeeee!” gilde Amia. “Nooit! Nooit zal ik met je mee gaan!”
“Als ge hier blijft, in dit paleis, zult ge sterven. Amia.” zei de kabouter na een korte stilte.
Amia’s tranen stopten. Ze dacht na.
"Ik kan niet sterven in het paleis." zei ze dan. "Toch? Want de dood kan niet door het krachtveld. Daar hebben mama en papa voor gezorgd."
Bolderik schudde zijn hoofd en zei: "Dat is maar een truc, Amia. Ge kunt hier overleven maar als ge dat doet, kunt ge nooit meer weg. De dood is geduldig en zal u opwachten buiten het krachtveld. Als ge hier blijft zonder te eten en te slapen, dan zal de dood het weten. Tenzij als ge een speciaal duister masker draagt, zult ge sterven op het moment dat ge naar buiten stapt. Enkel als ge nu naar buiten gaat terwijl ge nog echt leeft, en blijft leven zonder magie. Enkel dan kunt ge echt leven."
"Je liegt. Ik kan ook hier binnen leven. Voor eeuwig."
"Ondood is niet levend, Amia." zei de kabouter.
"Ik ben liever ondood." Zei Amia. “Ik sterf liever dan met jou mee te gaan.”
Bolderik werd stil. Hij stond op. Stapte een paar doelloze passen door de kamer en dacht na. Dan zei hij: “Ge hebt gelijk. Na al dat ik gedaan heb, is dat wat ik verdien. Ik ben een schurk. Ik heb geen enkele vriend over, die ik niet verraden heb…”
Amia bleef verslagen op de keldervloer zitten. Na een tijdje zei Bolderik: “Maar gij verdient beter. Daarom moet ik dit doen. Het spijt me.”
Amia kon het niet ontwijken. Bolderik draaide zich plots om en sprak een spreuk uit die Amia onmiddellijk versteende. Bolderik was nu alleen in de kamer, met een klein standbeeld van Amia dat naast hem zat.
“Het spijt me, kleine Amia.” zei de kabouter. “Ge hebt gelijk. Ge kunt niet mee met mij. Gij zijt een fee. Een fee van licht, al kunt ge niet toveren. Ik moet u hier laten. Maar ik kan u ook niet laten sterven. En ik kan u zeker niet ondood maken. Een levend lijk zijn zoals uw ouders waren, dat is geen leven. Geen écht leven. Uw ouders kozen er voor maar ze kozen verkeerd."
Amia's treurige standbeeld zei niets meer.
"Er gaat een grote ramp gebeuren dus ge zult heel lang moeten wachten. De wereld zal vergaan en misschien, met wat geluk, zullen er nog steeds feeën bestaan na de grote stilte. Die feeën zullen ooit hun oude paleizen opzoeken van voor de ramp. En dan zullen ze u vinden, dan kunnen ze mijn betovering verbreken en u terug tot leven wekken. Enkel feeën van licht zullen in het paleis geraken, want het krachtveld zal blijven. Zij zullen voor u kunnen zorgen. Niet nu, maar later. Jaren later. Misschien eeuwen later. Misschien wanneer ik er niet meer ben. De feeën van de verre toekomst… En met hun hulp, zult ge echt kunnen leven. Leven als een levende ziel. Niet als een lijk.”
De kabouter stapte de kamer uit.
“Het spijt me, Amia.” zei hij nog eens.
Enkele vleermuizen fladderden nog verward rond buiten het krachtveld. Toen ze de kabouter naarbuiten zagen stappen vol bloed en vuil, vlogen ze weg. Naar de menhir die in stilte boven de bergtop bleef zweven. Met een gebogen hoofd stapte Bolderik de vele lijken voorbij. Hij stapte door de magische barrière en liet het paleis achter zich. Duistere ogen in het dal zagen vanop de torens van de forten een zwaluw van de bergtop wegvliegen. Maar de vogel was te snel om te volgen. Het dook de bossen in en werd pas aan de andere kant van het dal opnieuw gezien. Daar verdween het in een grot.
Amia zat stil. Versteend. Ze voelde niets meer. Ze dacht niets meer. Ze bleef in de kelder. Ze zag de dood niet toen hij in een ononderhandelbare woede door de vallei raasde, en alle andere feeën met zich mee nam. Ze voelde het zonlicht niet toen voor het eerst na jaren de zon plots weer opkwam, om diezelfde avond nog weer onder te gaan. Ze zag de dans van dag en nacht niet die de nieuwe norm werd in een wereld zonder toverkracht. Ze zag ook de winters en de zomers niet. Ze zag zelfs de planten niet groeien. Ook niet toen ze de standbeelden van haar voorouders begonnen te overwoekeren, en de klimop er na jaren met een sterke greep de hoofden van af brak. Ze zwom nooit in het water dat krachtiger dan ooit uit de bergen stroomde en rivieren in het dal vormde die doorheen de eeuwen over het landschap dansten in bochten en meanders. Ze hoorde de rotsen niet afbrokkelen van de grote bergen, onder het gewicht van het ijs en de regen. Ze had het niet koud, al slok een gletsjer de bergtop op met paleis en al. Ze bleef stil zitten. Voor jaren, voor eeuwen, voor millennia. Onder het paleis, onder het krachtveld, onder het ijs, onder de zon van de dag en de sterren van de nacht en alle andere hemellichamen die om haar heen kolkten in de meedogenloze stroom van de tijd.
De tuinen werden een wildernis en in die wildernis woonde niemand meer. In de forten lagen enkel nog de lijken van de gevallen feeën, die eeuwen geleden al verteerd waren door de wormen. En de wormen gaven het door aan de mieren, de mieren aan de kevers, de kevers aan de vliegen en de vliegen aan de spinnen. Het is moeilijk te zeggen wat ze precies door gaven. Een vreemde soort muziek die was achtergebleven. Iets waar de wormen over droomden. Iets waar de insecten over begonnen te praten. Iets waar de spinnen over zongen. Een lang lied dat de dieren zongen in afwachting tot hun eerste toverspreuk.
#schrijven#schrijfsel#schrijversvantumblr#nederlands#vlaams#verhaal#kabouter#elfje#fee#feeën#toveren#sprookje#sprookjes#tuinen#magie#duister#fantasie
1 note
·
View note
Text
I think thats it
net een ongemakkelijk gesprek gehad met snow. hij bleef maar over zijn toekomst plannen praten. maar blijven zeggen oh wat zou je viinden als ik in een van ga wonen. oh wat zou je ervan vinden als ik in mf japan zou gaan werken. En elke keer probeerde ik wel suuportive te zijn maar deze keer ging het gewoon niet meer. het is niet eerlijk. waarom gaat alles altijd om hem. waarom is het altijd ik en niet wij. nee ik vind het niet leuk als jij in japan gaat wonen want waar ben ik in dit verhaal. ja maar jij wilt nooit wat. ja dus??? je weet toch hoe ik ben. het is niet eerlijk.
Hij heeft 0 commitment voor me. hij wilt niks van me. en ik denk dat hij zichzelf lange term ook niet bij me ziet. hij denkt ik verhuis en dan gaat t toch uit. dus dan kan ik alvast gaan kijken wat ik hierna ga doen. ik zei het net al tegen hem maar hij denied het; ik ben gewoon nog een levensstijl. hij wilt geen kinderen maar de echte reden is dat hij niks permanents bij zich wilt hebben. hij wil altijd zijn opties open houden. ik ben verdomme fucking land verhuisd om bij hem te zijn denk je dat dat ook niet een deel van mijn toekomst aanpast en mijn plannen? liefde is dingen opgeven voor elkaar maar als hij iets moet doen is het gelijk nee gaan we niet doen want wat als ik zometeen in een busje in canada wil gaan wonen om alleen te streamen. wat een egoistische mindset. en dan niet eens fucking sorry tegen me zeggen. de kamer binnen komen van ja ik wist niet dat JIJ zo zou zijn. WAUW THANKS. godsamme wat is iedereen nep. ik ben boos maar het boeit me toch niet meer, nog 2 maandjes samen en dan ben ik weg. voor altijd. kan hij lekker reizen wat ie wilt. hoop dat ie gelukkig is.
Ik fuckuing haat iedereen want iedereen is zo godverdomme nep. Familie waar je geen zak aan hebt. iedereen die maar zegt moet je leren accepteren. vriend die je niet in de toekomst met je samen ziet. waarom ben ik hier nog. Weetje ik begon me de laatste tijd een beetje schuldig te voelen vanwege mijn plannen dit jaar omdat snow zo liefelijk was en zo romantisch. Maar dat is nu toch weer weg. hij is zo al weer verder met een andere levenstijl. Zoek dan gelijk een fucking meid die ook van reizen houdt. Ga mijn niet de schuld geven dat ik niet avontuurlijk ben. Dit WEET JE VAN ME. ik heb een heel leven in 1 fucking huis gewoond en dan verwacht je dat ik hier gewoon chill mee moet zijn. zoek het uit. Ik ben toch zo dood dan is iedereen lekker van dat probleem af. Dan is ons liefelijke nederlands gezinnetje weer compleet en kunnen ze lekker samen praten over denial van mentaal misbruik en kan jij lekker je fucking wereldreisje maken. iedereen doet alsof ze het menen als ze zeggen dat je niet dood moet. maar weetje wat het echt is he. ECHT IS. ze willen gewoon niet moeten dealen met je shit. en als je dood bent zitten zij ermee. ik zie het nu al. Als ik iets zeg over hoe ik me voel is het toch daar gaat ze weer. ik kan niet wachten tot ik dood ben.
1 note
·
View note
Text
'Laat een personage geconfronteerd worden met een mythische god' Opdracht
Serge had een moeilijke werkdag. Tussen neppe glimlachen, kleverige klanten en het gehuil van Babette. Serge had een drankje nodig. En zelfs dat, moest hij thuis doen. Wat zou er gebeuren als de kranten morgen schreeuwen dat Serge Lohman de politicus gedronken in publiek lag?
Met een fles whiskey en een fles bourbon ging hij de keuken in. Babette en de kinderen waren al aan het slapen wanneer hij te dronken begon. Een paar uren later ging Serge het huis door met slordige stappen naar zijn kamer in. In volslagen stilte kroop hij in het bed zonder zijn vrouw te wakkeren. Het slaap kwam in een paar seconden en Serge kon eindelijk zich ontspannen.
Dat dacht hij wel voordat hij de nachtmerrie in ging. Zelfs in zijn slaap kon Serge Lohman niet rusten.
Zijn ogen knipperden open, maar Serge wist dat hij wakker niet was. Deze zaal was zijn kamer niet. Met een plafon hoger dan tien meter en een deur ver van hem, Serge concludeerde dat hij in een soort oud tempel zat, een tempel met oud Grieks-achitecture. Serge bracht zijn pijnlijke hoofd naar rechts wanneer hij op zijn voeten ging staat. Hij stond dan stil. Daar, in het midden van de tempel lag een standbeeld, een standbeeld van een Griekse God. Het standbeeld gaf een gedetailleerde afbeelding van Hades, de God van de onderwereld. Serge wist dat toch, Hades, zoals Zeus, Poseidon en Hera was een heel bekende Griekse God. Serge neemt zijn benen naar voren en gaan te tempel meer in. Daar gaat zijn ogen ontploffend open. Een dode schaap lag daar op de grond, het oud, bruin bloed die zijn wol vervuilde. Naast het schaap stond er andere soorten aanbiedingen zoals melk en olie.
Met zijn gedachten gedirigeerd aan de dode dier hoorde Serge de voetstappen eerst niet. Met een sprong, schreeuwde hij van angst wanneer een gigantische hand op zijn schouder kwam. Serge keek met grote ogen naar de man, of nee, niet een man, maar een God. Dezelfde God die Serge had geïdentificeerd door de standbeeld van de tempel. Een drie meter hoge bebaarde man met een koude blik.
Serge voelde zich net als een opossum die geschrokken werd, zijn lichaam bewoog niet meer. Hades, de God van de onderwereld, de equivalent van Pluto in de Romeinse mythologie, stond een paar centimeter voor hem. Serge deed zijn ogen dicht en fluisterde, "Ik ben gewoon aan het dromen, ik moet wakker worden. Alstublieft iemand, maak me wakker!"
Serge liet zijn ogen open en nam een onstabiele stap naar links. Door zijn snelle beweging struikelde Serge op zijn eigen voet. Met het koude vloer terug tegen zijn wangen, Serge voelde zijn hoofdpijn vergroten.
"Als je niks anders heb te doen dan mijn tempel te vervuilen zou je beter mij een glas wijn maken."
Verward stond Serge terug op zijn benen en begon zijn gedachten te draaien om en glas wijn te vinden. Nog geen seconde later kwam er een gevulde glas in zijn hand. Serge stopte zijn bewegingen, opnieuw. Hij keek daar de wijn in zijn hand met een verwarde blik. Zonder het te merken viel rode druppels van zijn voorhoofd in het glas.
"Wat ben je nu hier aan het doen als je zelfs geen glas wijn aan een God kan dienen." Vroeg Hades terwijl hij het glas van wijn en bloed tegen zijn mond stak.
"Uh.. Ik sliep" antwoordde dan Serge met een idiote expressie op zijn gezicht.
"Dat is een lange slaap dat je in bent gekomen, sterveling."
"Ik ben toch niet... Dat ben ik toch niet?" Vroeg Serge met stap naar achteren.
"Dood? Ja, dat bent u zeker wel. Wie denkt jij dat ik ben, sukkel?"
"Hades?, Pluto?"
"Ja, Hades, en wie is Hades?"
"Hades is de God van de onderwereld in de Griekse mythologie."
"Nou dan, hoe dom ben je? Natuurlijk ben je doodt! Waarvoor zou je hier anders zijn?!"
Geen idee, Serges gedachten waren verknalt. Was hij nu echt dood? Tussen het alcohol in zijn bloed en de botsingen die hij tegen zijn hoofd kreeg, Serge kon niet meer denken. Zonder een ander woord, ging Hades de tempel uit, het glas wijn verdwenen. Zonder te discuteren begreep Serge het bevel dat hij het God moest buiten volgen.
"Dode mensen zouden normaal gezien niet bij mijn tempel aankomen, maar direct naar Tartaros keren. Wat dan ook je speciaal hebt, je kunt nog levend niet zijn. Ik ben het God van het dood, ik praat tegen levende mensen niet."
Stap-voor-stap ging de God van de onderwereld met een trap naar beneden naar een speciale destinatie. De God was gevold door Serge Lohman die elk paar stappen struikelde. De temperatuur en de vochtigheid ging omhoog terwijl de licht zich minder liet zien.
"Waar brengt u me, Hades?"
"Waar je verdient te zijn, Lohman."
0 notes
Text
Nabij De Zon | Gratie voor een terdoodveroordeelde Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. 1 Petrus 2:24 Een gevangene werd uit de gevangenis gehaald om opgehangen te worden en toen hij op de kar naar het galgenveld reed, was zijn hart zeer bezwaard bij de gedachte aan de dood en niemand uit de menigte kon hem opvrolijken. De galg kwam in zicht en de zon werd voor hem verduisterd. Maar zie, zijn vorst kwam met grote haast aangereden om hem gratie te verlenen. De man opende zijn ogen en het was alsof hij uit de dood verrezen was en weer terugkeerde tot een blij bewustzijn. Het zien van zijn vorst had alle somberheid weggevaagd. Hij verklaarde dat hij nog nooit in zijn leven zo’n schoon gelaat had gezien en toen hij het papier las waarop zijn gratie vermeld stond, beloofde hij plechtig dat er nooit een vers zou zijn dat hem dierbaarder zou zijn dan die paar regels van soevereine genade. Vrienden, ik kan mij nog goed herinneren dat ik op die dodenkar zat en Jezus naar mij toe kwam met Zijn vergeving. Dood en hel lagen voor mij, maar ik verblijdde mij zeer toen ik de tekenen van de nagels in Zijn handen en voeten en de wond in Zijn zijde zag. Toen Hij zei: 'Hoewel uw zonden vele zijn, zijn ze allemaal vergeven’, toen dacht ik dat ik nog nooit zo iets lieflijks gezien en nog nooit zulke muziek gehoord had. Nee, ik dacht dat niet alleen, ik wist heel zeker dat dit zo was. De eeuwigheid zelf zal mij nooit iets openbaren wat nog lieflijker is. Mijn vergevende Heere heeft geen gelijke of mededinger. O, wat een Christus is Hij, Die mij, een schuldige, veroordeelde zondaar, verscheen op weg naar de hel! Gezegend zij Zijn naam. Hij droeg aan het hout mijn vloek, schande en dood en ik ben in vrijheid gesteld.
0 notes