#Thom Mercuur
Explore tagged Tumblr posts
Text
MUSEUM BELVÉDÈRE 20 JAAR: EN VERDER...
DE JONGENSDROOM IS GEEN BEDROG
De kleine Thomas ging de deuren langs met zijn zelfgemaakte kijkdoos. Voor een stuiver mocht je door het gat kijken naar een landschap. Dit was zijn eerste museum. De grote Thom zet een kijkdoos in de bossen van het Friese Oranjewoud. Binnen laat hij zijn smaak in de moderne en hedendaagse kunst zien. Buiten past de natuur in zijn beeld: water, riet en veen, de uitgestrekte bossen. In dat landschap bracht Thom Mercuur zijn jeugd door, daar ging hij stropen, vissen en eieren zoeken. Met die schilders heeft hij affiniteit, daar ligt zijn gevoel, dat is mooi. Mercuur toont de eenvoudige schilder van het platteland, die groot is door de eigenzinnigheid. De provinciaal die zijn gevoel legt in de zichtbare omgeving. Het is de eenvoud in de manier waarop het landschap wordt benaderd.
Eenvoud spreekt uit het gebouw en de omgeving. Een zwarte doos is geplaatst over het water wat eens het grand canal van een stadhouderlijke buitenplaats was. Platen basaltsteen zijn onregelmatig in de gevel gezet, waardoor er spleten vallen die worden bewoond door vleermuizen en vogels. Het gebouw ligt op de grens van natuur en cultuur, land en water, en sluit een park af dat barokke lijnen uit de zeventiende eeuw volgt. Huize Oranjewoud, het oude hoofdgebouw van dat park, was ooit lustslot en zomerverblijf van verschillende adellijke families. Staatsbosbeheer heeft, om het verdwenen noordelijke deel van de parkaanleg te reconstrueren, de landschapsarchitect Michael van Gessel de opdracht gegeven de vergeten heldere structuur terug te brengen. Om oud en nieuw samen te laten gaan, het museum aan het eind van de zichtas van het landgoed en de stijl van de Franse tuinarchitect Daniël Marrot in ere te herstellen. Nu ligt er weer een eenvoudig park in formele aanleg met lange lanen en grachten. Gezien vanuit het huis lijkt de Prinsenwijk dwars door het museum te stromen om op te lossen in de oneindigheid van het waterrijke open Friese landschap.
Elke kamer een kunstwerk
De architect Eerde Schippers heft de rechtlijnigheid van het park en het landschap rondom doorgetrokken in zijn ontwerp van het museum. Het langwerpige gebouw, 104 meter lang en 13 meter breed in één bouwlaag, zal in de loop van de tijd door haar omgeving worden opgenomen, wanneer de bomen en struiken zijn volgroeid en de gevels verkleurd. Het museum is vrijwel geheel gesloten, enkel ter hoogte van de kantoorruimten zijn de muren onderbroken door de sfeer van nauwelijks brekende ramen. Het rust op een glazen voet, bij avond lijkt vanwege het licht van binnen het geheel te zweven. Het museumcafé is een open ruimte boven het water van waaruit de bezoeker aan de ene kant over de wijk het woud inkijkt en, wanneer hij zich omdraait, over het water de boerderijen en boswallen ziet.
De doos is globaal door het café in twee stukken gedeeld. De rechterkant geeft plaats aan de vaste collectie, waarbij de diverse expositiekamers van maat kunnen wisselen door verplaatsbare tussenwanden. Mercuur ziet elke kamer als een kunstwerk, dat voor de bezoeker rust uitstraalt. De lange diagonaal door de ruimte moet de nieuwsgierigheid in de volgende kamer trekken. Links van het café is ruimte voor wisselende tentoonstellingen. De getoonde kunst wordt enkel door kunstlicht beschenen, vanwege de geslotenheid van het gebouw. Er is een klein beetje strijklicht van buiten door het glas op maaihoogte.
Vormgeving straalt rust uit
De vormgeving van het gebouw straalt rust uit, zoals Staatsbosbeheer de omgeving wil laten ademen. Er schijnt weinig licht van binnen naar buiten om de dieren in het donker niet al te veel te storen. Bij de aanleg van museum en park is rekening gehouden met de bestaande natuur. Het gebouw is wel af, maar de omgeving zal nog enkele jaren nodig hebben zich te vormen. De natuur is nu nog modderig, de paden soms nog onbegaanbaar. Het heeft de tijd nodig zich in oude glorie te herscheppen.
Rust en ruimte, eenvoud en eigenheid, dat is wat museum zowel als park willen uitstralen. Voor Thom Mercuur is het een levensmissie, die is uitgekomen. Maar het is niet enkel een vervulling van zijn droom. Begint de kunst van Mercuur bij de schilder Jan Mankes, Boele Bregman geeft hem in de jaren vijftig de opdracht een museum te stichten. De doeken van beide schilders hangen niet bijzonder te zijn tussen al het andere werk in het museum, maar hebben wel een speciale plaats gekregen. Want Mercuur geeft op zijn gevoel de kunst een plek. Hij is galeriehouder, kunsthandelaar, verzamelaar en was conservator van het Coopmanshûs in Franeker en het Fries Museum te Leeuwarden. Zestien jaar geleden begon zijn kruistocht voor het museum voor moderne en hedendaags kunst in Friesland. Eerst met het plan om een buitenmuseum te zijn van het Fries Museum aan de oevers van et Tjeukemeer. Een groots en duur bouwplan werd door architect Aldo van Eijck ontworpen. Maar het provinciebestuur doorkruiste deze plannen en het Fries Museum, verwikkeld in een reorganisatie, had genoeg aan zichzelf. Mercuur vestigt zich in een monumentaal gemaal aan de rand van natuurgebied De Deelen ten noorden van de plaats Heerenveen. Het is een gebied waar de door hem bewonderde kunst uitstekend past. Daar toont hij oud gereedschap uit de veenderij en schilders van het Friese landschap. Maar Thom blijft dromen van een echt museum.
“Discussie over kunst is zinloos”
Dan valt zijn oog op het Tjaarda’s Bos in Oranjewoud, met aan de voet van een gerestaureerde betonnen uitkijktoren een door Eerde Schippers ontworpen eenvoudig ogend gebouw. Het restauratiebestuur van de toren, geformeerd uit de plaatselijke Rotary Club, had wel oren naar zijn plannen. Een museum namelijk zou de exploitatie van de toren ten goede komen. Mercuur had zijn bestuur gevonden en ging vol goede moed van start. Toen al had Thom rust en stilte voor ogen.
“Want”, zei hij destijds, “belvédère betekent mooi zien en dat geldt niet alleen voor het uitzicht vanaf de toren, dat zal straks ook het geval zijn in het museum. Het moet een museum van de stilte worden, geheimzinnig en boordevol mystiek.”
Maar staatssecretaris Geke Faber gooit in het jaar 2000 roet in het eten door het plan af te keuren. In de beslotenheid van het – ooit door hotelier Tjaarda aangelegde – bosperceel mocht geen museum verrijzen. Hij had het zijn laatste poging genoemd en leek een illusie armer. Maar doordat veel bruikleengevers steun hadden toegezegd en he bestuur niet meteen wilde afhaken zette Mercuur door. In samenspel met de gemeente Heerenveen en Staatsbosbeheer werd de huidige plek gekozen. Het geheel is volledig op de schop gegaan en heeft als het ware het karakter gekregen van wat ooi het plan was bij het Tjeukemeer: land en water, rust en riet.
Degene, die een dwarsdoorsnede van de Friese kunstwereld verwacht hoeft niet naar Museum Belvédère te gaan, want dat is niet wat Mercuur laat zien. Er hangt juist die kunst waarbij hij een bepaald gevoel heeft, een emotie die zich niet laat omschrijven. “Een schilderij dat technisch niet goed is, kan juist mooier zijn dan iets dat wel goed is”, zegt hij daarover. “Het heeft het of het heeft het niet. Gevoel is niet te benoemen. Heel mooi is niet altijd mooi. Daar zijn geen regels voor. Discussie over kunst is zinloos: je vindt het mooi of niet, punt.”
“Het gaat er niet om hoe je schildert”
In Friesland is in de vorige eeuw veel kunst gemaakt die te maken heeft met het landschap waarin ze is ontstaan. De mensen komen naar Friesland voor dat platteland en daarom moet die kunst ook te zien zijn in de provincie, vindt Mercuur. “Het Tjeukemeer was een goede plek, maar dit is meer uniek. Hier valt alles op zijn plek. Ik eb het onbewuste bewust gemaakt, want de vorm is ontleend aan de schoenendoos van vroeger. Ik kan niet schilderen, dus laat ik in deze kijkdoos het werk van anderen zien, dat ik mooi vind. De mensen zullen het gevoel zien waarmee het is gemaakt en waarmee ik het heb opgehangen. Friezen als Jan Mankes, Boele Bregman en Gerrit Benner zijn heel diep gegaan. Ik ben niet zo voor de realistische schilderkunst, daar heb ik weinig mee. Het gaat er niet om hoe je schildert, als je je ziel er maar inlegt.”
Mankes heeft een eigen kamer gekregen en Benner, die erg belangrijk was voor de Friese schilderkunst, kreeg er zelfs twee. Thijs Rinsema wordt getoond in samenspel met Kurt Schwitters en Theo van Doesburg in een speciale DaDakamer. Daarnaast gaan de stijlen van Chris Beekman, Vilmos Huszar en Lou Loeber goed samen. Tames Oud is verbonden aan Jean Brusselmans, James Ensor en Floris Jespers. Zo heeft Mercuur naar eigen inzicht en idee lijnen gemaakt en relaties gelegd. De opstelling van de vaste collectie kan wijzigen door te putten uit de bron van bruikleengevers, zij zijn als het ware het depot van het museum. De wisselende tentoonstellingen zullen altijd iets te maken hebben met die vaste collectie.
“Een museum moet de tijd overal op laten inspelen”, zegt Thom. “Bepaalde dingen zijn niet uit dit museum weg te denken, daar zal het ook bekendheid door krijgen. Er kunnen dingen bijkomen, maar nooit ten koste van de fenomenen waar het om draait: Sjoerd de Vries, Willem van Althuis, Jan Snijder, Christiaan Kuitwaard. Een Picasso krijgt ze hier niet weg, want die past niet in de collectie. Het gaat mij erom een beeld te geven van hier en de raakvlakken met elders, stijlgenoten in binnen- en buitenland. Het is een museum waarin de emotie een grote rol speelt. Geen museum van het grote geweld, maar rust en stilte. Dat wil ik vijf jaar leiden en dan waait er een frisse wind, omdat iemand anders – met andere inzichten – de leiding zal overnemen. Maar het moet wel telkens met hetzelfde gevoel worden ingedeeld.”
Gepubliceerd in Stoockx, vakblad voor makelaars/taxateurs in het hogere marktsegment, uitgave van REG Media (nu Qualis Media), januari/februari 2005. Geïllustreerd met foto’s van Dolph Kessler.
0 notes
Quote
Kunst en kitsch, echt en vals, hoog en laag. Maar als een expositie, of hij nou goed is of niet zo goed, je zo aan het denken zet, heeft hij bij voorbaat al zijn nut gehad, zou je zeggen.
Feb 7, 2017 Thom Mercuur over 'zijn' museum - 2008
1 note
·
View note
Text
A local celebrity in Friesland, but still not known outside this province of the Netherlands is Rienold Postma. Thom Mercuur who initiated the Museum Belvedere was an admirer and he organized several exhibitions with this painter , who is a master in smaller paintings. With a minimal composition he transforms his small works into a work with maximum exposure and effect. Just look at these two examples
left : “a girl struggling with her sweater” and on the Right “Two girlfriend walking on the dyke”. These are examples of his art and i think they are impressive. When you leaf trough the book on Postma ( available at www.ftn-books.com) you will soon experience the power of these small paintings. These are realistic paintings that are on the border of being completely abstract.
The works by Rienold Postma can be seen at the Museum Belvedere near Heerenveen.
https://www.museumbelvedere.nl
Rienold Postma (1950) A local celebrity in Friesland, but still not known outside this province of the Netherlands is Rienold Postma.
0 notes
Text
etnografische kunst thom mercuur
Naast moderne kunst verzamelt Thom Mercuur, directeur van Museum Belvédère in Oranjewoud ook etnografische kunst. Tot en met 8 mei 2005 is een deel van zijn verzameling te zien in de Kunstruimte van Museum Willem van Haren in Heerenveen. Mercuur interesseert zich vooral voor de kunst uit Oceanië en Indonesië. Zijn interesse voor dat deel van de wereld werd al op de lagere school gewekt. Daar werd gelezen uit de schoolboekenserie ’Blond en bruin’ waarin de Nederlandse jeugd van die tijd vertrouwd werd gemaakt met het leven in wat toen nog ’Ons Indië’ heette. Een hoofdrol in de boekjes werd vertolkt door ’Oom Jan de koloniaal’ die zijn Nederlandse neefjes en nichtjes spannend kon vertellen over De Oost. Later maakte Mercuur in het Tropenmuseum opnieuw kennis met de cultuur uit het Oosten. Hij raakte vooral onder de indruk van de kunst van de Indonesische eilanden Sumatra, Borneo en de Molukse eilanden Leti, Babar, Kei, Tenimbar en Wetar. Later kwam Nieuw Guinea daar nog bij. Van dat eiland gaat zijn interesse uit naar de kunst van de Asmat, de Sepik, de Geelvinkbaai en het Santanimeer. Er is een direct verband tussen etnografische kunst en moderne kunst. "Het is grappig dat mensen zich vaak afzetten tegen abstracte kunst Hier kun je zien dat die ouder is dan de figuratieve kunst. Die schriftloze volken hadden een natuurlijk gevoel voor abstractie. Het is niet voor niets dat grote kunstenaars als Picasso en Max Ernst etnografica verzamelden", aldus Mercuur
1 note
·
View note
Text
MUSEUM BELVÉDÈRE 20 JAAR : HET BEGIN
THOM MERCUUR EN ZIJN MUSEUM VAN DE STILTE
“De contrasten moeten het museum leuk maken. Het is beslist niet alleen een Friese aangelegenheid. Dat zou voor de Friezen ook niet goed zijn. Daar hebben ze te veel niveau voor. Ze zijn het waard om naast de internationale schilders te staan. Ik probeer ze op een plaats te zetten waar ze thuis horen, en dat ze beslist niet minder zijn. Dat probeer ik met het museum te bereiken. Voor mijn gevoel laat ik het neusje van de zalm van de Friese moderne kunst zien.”
Op woensdag 24 november opent het museum Belvédère in Oranjewoud haar deuren. Een museum voor 20e eeuwse en hedendaagse kunst in een historisch gereconstrueerd park. Een jongensdroom komt dan uit. In de jaren 50 bedachten Boele Bregman, Thom Mercuur en Sjoerd de Vries dat het aardig zou zijn een museum te stichten voor 20e eeuwse en hedendaagse kunst. En dat hun werk dan naast tijdgenoten en stijlgenoten zou hangen. Mercuur is er 16 jaren mee bezig geweest om een en ander voor elkaar te krijgen. Tweemaal is het mislukt, maar uiteindelijk heeft het plan vorm gekregen op een unieke plek in de historische bossen van Heerenveen.
Innerlijke bewogenheid
“Zonder Boele was Belvédère er niet gekomen. Ik was 16 jaar toen hij voor mij de deur naar de kunst opende. Nu kan ik zeggen: nou Boele, het hangt jongen, allemaal. Daar denk ik ook aan terug, want zo praatten wij er vroeger over. We hadden het over politiek, over literatuur, over film, maar vooral over beeldende kunst. Boele heeft mij leren kijken. Wij waren de jongeren en hij was de oudere. Die rol speel ik nu ten opzichte van jonge kunstenaars als Christiaan Kuitwaard, Jan Snijder en Jochem Hamstra. Ik ben altijd gericht op kijken. Het zien is voor mij heel essentieel. En dat zien heeft niets met intelligentie te maken, dat heeft met gevoel te maken. Schilderijen hebben altijd mijn fascinatie gehad. En bij wie het is begonnen? Eigenlijk bij Jan Mankes.”
Het wordt geen museum van het grote geweld, maar van de rust en de stilte. Hij toont vrij ingetogen schilders. En dat de meeste daarvan autodidacten zijn is toeval.
Een geweldige man
“Het gaat om de persoon en de innerlijke bewogenheid. Ik heb niets met kunstenaars die hun vaardigheid willen bewijzen. Ik houd van duidelijkheid. De fascinatie van de kunstenaar van wat hem bezig houdt, de innerlijke noodzaak, zijn leven lang. Met die schilders heb ik iets. Door die bril kan ik het alleen maar zien en hang ik ze in het museum. Ik trek lijnen van de Friezen in tijd en stijl naar vakgenoten in binnen- en buitenland. Het gaat om de stilte die het uitstraalt. Ik praat veel met kunstenaars die me aanspreken. Alleen in hen kan ik mij verplaatsen. Van anderen, die ik veelal niet begrijp, sluit ik me af. Ik heb daar niets mee, ik kan daar niets mee. Veel kunst gaat dan ook aan mij voorbij. Kunstenaars die misschien wel heel goed zijn, maar ze sluiten niet aan bij mijn gevoel en passen dus niet in de collectie en spelen daarom geen rol in het Belvédère museum. De beperking die ik mijzelf stel moet de kracht van het museum Belvédère worden. Volledig omschrijven kan ik het niet en wil ik het niet. Wanneer de deuren open gaan kan iedereen het zien. Een trainer heeft de meeste moeite met de lui die op de bank zitten. Zo werkt dat en als je daar niet tegen kunt dan moet je er niet aan beginnen. Daarom vind ik ook dat ik het maar kort moet doen – 4 of 5 jaar. De tijd heeft ook een oordeel. Het museum draagt mijn stempel, maar dat verdwijnt wanneer er een ander komt, die het ook goed doet of misschien wel beter. Een frisse wind erin als ik eruit ga, zo moet het. Het moet dan iemand zijn met een duidelijke visie en die voeling heeft met de collectie.”
Subjectief beeld
“Gerrit Benner en Boele Bregman zijn heel interessant. Het zijn tijdgenoten. Boele is de dichter en veel met taal bezig. Benner is de expressionist, hij moest verf zien. Twee fenomenen in eenzelfde tijd na de oorlog, dat moet ik in de ophanging laten zien.En dan natuurlijk de relatie naar buiten de provincie. Dat ontstaat al filosoferend en denkend en slapend en lopend en pratend. Daarnaast zijn er de wisselende tentoonstellingen, die hebben inhoudelijk te maken met de vaste collectie. Er moet een verband in zitten, ik kan geen uitersten aan brengen in de tentoonstelling en in de vaste collectie. De eerste tentoonstelling is van Willem van Althuis. Willem is een geweldige man, zo één die de kunst zelf heeft uitgevonden, in zijn eigen abstracte vorm. En in de jaren ’70 al exposeerde in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Van Willem wil ik graag een mooie stille tentoonstelling maken, een tentoonstelling die hij verdiend. Willem’s schildersleven was kort, door de ziekte van Parkinson schildert hij al 15 jaar niet meer. Soms jeuken zijn handen, maar eens zei hij tegen me: ‘alles wat ik te zeggen heb Thom dat heb ik toch al gezegd, waarom zou ik nog verder schilderen’.”
Friesland heeft een aantal belangrijke schilders. Thom ergert zich eraan dat deze nooit in een permanente opstelling op een goede manier getoond zijn. Wel eens incidenteel, maar later is er dan niets van terug te vinden in de permanente collectie. Van Gerrit Benner is nooit een goed retrospectief te zien geweest.
Thom Mercuur is een doener, geen vergadermens. Hij wilde ook geen directeur zijn, maar moet dat nu wel worden. Hij moet de baas zijn, anders gaan anderen zich met de collectie bemoeien.
“Daar kreeg ik een ontevreden gevoel over. We hebben het hier in Fryslân altijd over cultuur. Daar hoort alles bij, daar hoort het landschap bij, skûtsjesilen en reedride, daar hoort zelfs voetballen bij, maar daar hoort natuurlijk ook de beeldende kunst en de poëzie bij. Dat is een totaal, dan krijgt het kracht. Maar cultuur wordt op incidenteel gesubsidieerd, daardoor mist het kracht en treedt het niet genoeg naar buiten. Ik hoop dat het nu met dit museum anders wordt. Wat ik doe heeft altijd een subjectief beeld, het is mijn idee. Objectief kun je nooit een museum maken, want er is zoveel. Ik sluit me af van video en dat soort dingen, omdat het me niet ligt en ik er geen gevoel bij heb. Het wordt bij mij een olieverf en terpentijn verhaal. Dat is de beperking die ik mezelf stel. Het moet dus een heel geconcentreerde collectie worden. De mensen moeten de liefde voelen waarmee het is uitgezocht en met wie het heeft gemaakt. Daar gaat het mij om. Dat probeer ik over te brengen.”
“Naast de pasbenoemde zakelijk directeur Stiena van der Ploeg en een groep enthousiaste vrijwilligers wil ik verantwoording afleggen aan het bestuur van museum Belvédère. Met ons allen gaan we ervoor. En als tentoonstellingenmaker en ideeënman wil ik het museum gezicht geven. Ik maak er geen kermis van, dan wordt het ordinair. Het is heel gemakkelijk om dat te bedenken. Een museum van de stilte dus, naar de geaardheid van de collectie. Wat niet betekent dat het niet veel bezoekers mag trekken. Het gaat mij altijd om een artistieke kwaliteit, daar moet het museum ook in uitblinken. Door een fijnzinnigheid, door het gevoel, door smaak. Dat moet het zijn.”
Gepubliceerd in Friesland Post, november 2004.
0 notes
Text
MUSEUM BELVÉDÈRE 20 JAAR : UIT DE KINDERSCHOENEN
Uniek project in overgang tussen bos en huizen
HET UITZICHT VAN BELVÉDÈRE OP DE HEDENDAAGSE KUNST
Na 16 jaar is Thom Mercuur’s droom realiteit. Op woensdag 24 november wordt Museum Belvédère aan de Oranje Nassaulaan geopend door koningin Beatrix. Het gebouw staat als landgoed afsluitend gebouw aan de rand van Oranjewoud. Het vormt de overgang tussen bos en huizen. In een gereconstrueerd parkachtig landschap houdt het museum de balans tussen oud en nieuw in evenwicht. Staatsbosbeheer heeft door een landschapsarchitect de oude lijnen van het barokke park opnieuw laten zetten. Zo is natuur en cultuur een geheel geworden en maakt deze combinatie tot een uniek project.
Dat park wordt ook op 24 november ontsloten, maar zal minder toegankelijk zijn nog als het museum. De maanden komen aan waarin de natuur in winterslaap is en dus slechts de omtrekken van het plan zichtbaar zijn. Wanneer het voorjaar aankomt en de flora ontwaakt, zal deze krant zich in het park laten gidsen door SBB om te weten te komen waarom natuur plaats moest maken voor natuur.
Wanneer de deuren van het museum open gaan is er veel werk verzet door zowel bestuur en directie, als vrijwilligers. In grote aantallen hebben zij zich de afgelopen maanden aangemeld om het museum op poten te zetten en voor nu en in de toekomst staande te houden. Zakelijk directeur Stina van der Ploeg regelt en controleert. Thom Mercuur maakt de tentoonstellingen en verzorgt de vaste collectie. Zo zal dit museum op particulier initiatief zichzelf gaande houden.
“Voor een gemeente is het een uniek gebeuren om zo ver en zo lang mee te denken in een particulier plan”, zegt wethouder Frans Bouwers. “Veel andere gemeenten hadden wellicht met meer aarzeling gereageerd, maar Heerenveen heeft als een soort makelaar alle partijen bij elkaar gekregen voor die plek in Oranjewoud.”
Zonder de steun van de gemeente Heerenveen, de provincie Fryslân en Rijks- en Europese fondsen via SNN (Samenwerkingsverband Noord-Nederland) zou het museum niet gerealiseerd zijn. Maar in de exploitatie wordt niet gesubsidieerd. De schilderijen en tekeningen die getoond worden komen voor een groot deel uit privé collecties en zijn in bruikleen aan het museum gegeven. Ook een deel van het bezit van Mercuur is aan de vaste collectie toe gevoegd. Het museum laat moderne en hedendaagse kunst zien, waarin de Friese kunstenaars de kern van de collectie vormen.
“Belvédère is een versterking en een aanvulling op museum Willem van Haren”, vindt directeur Minette Albers. “We hebben afgesproken regelmatig met elkaar te spreken over de afstemming van het tentoonstellingsbeleid.”
“ER IS RUIMTE VOOR DIT MUSEUM”
“Het museum draagt mijn stempel”, zegt Thom Mercuur. “Mijn opvolger zal wel uit een andere generatie komen met mogelijk andere inzichten. Wat ik doe heeft een subjectief beeld, het is mijn idee. Objectief kun je geen museum maken. Dit is een olieverf en terpentijn museum. Dat is de beperking die ik mezelf stel. Een geconcentreerde collectie. De mensen moeten de liefde voelen waarmee het is uitgezocht en met wie het heeft gemaakt.”
“Ik heb eigen ervaring en kennis van de verschillende andere facetten van het museumbedrijf”, zegt Stina van der Ploeg. “Dat is een goede aanvulling op de inhoudelijke kennis van zaken die Thom meebrengt. Het is belangrijk dat deze podia voor moderne en hedendaagse kunst er zijn in Friesland. Dat je niet voor alles naar de Randstad hoeft. Er is ruimte voor dit museum. Het heeft uitstraling. Op het hele museumbestand in Friesland is het een goede aanvulling. Er is geen museum specifiek voor moderne hedendaagse kunst. Er is wel eens een tentoonstelling met moderne kunst, maar het is niet structureel in de collectie terug te vinden.”
Geboren is Stina niet van hier, wel getogen. Ze studeerde kunstgeschiedenis en werkte bij een uitgeverij als redacteur. Daarna was ze beleidsmedewerker kunst en cultuur bij de gemeente Hengelo en in Leeuwarden. Hiervoor was zij interim-hoofd bureau collecties van het Rijksmuseum in Amsterdam.
“Nu ben ik zakelijk directeur van museum Belvédère. Het is geen kant en klare organisatie, maar van de grond af nieuw. Dat is voor iedereen spannend en voor mij een enorme uitdaging. Er is al veel werk verricht en er is aan beeldvorming gedaan. Ik zal dat beeld verder versterken en uitdragen.”
“We kunnen niet alles laten zien”
“Ik spreek met kunstenaars waar ik wat mee heb”, laat Thom weten. “Van de anderen sluit ik me af, daar kan ik niets mee. Veel kunst gaat aan mij voorbij. Ik zou me alleen bezig houden met autodidacten. Dat slaat nergens op, want wat kan het mij interesseren of iemand wel of niet op de academie heeft gezeten. Maar het toeval wil dat. Puur daarom.”
“Het wordt geen museum van het grote geweld. Er moet een innerlijke bewogenheid zijn. Het gaat om de stilte die het uitstraalt. Er moet een emotie in zitten.” Mercuur vindt niet dat zijn idee zich laat omschrijven. Het zal te zien zijn wanneer het museum open gaat. “De schilder heeft een fascinatie, die hem zijn leven lang bezig houdt. Ik vind het leuk om relaties aan te brengen. Er zullen veel mensen in het museum komen, die daaraan voorbij gaan. Maar je doet het altijd voor die enkeling. Naast de vaste collectie zijn er de wisselende tentoonstellingen, die hebben inhoudelijk altijd iets te maken met de vaste collectie. Er moet een verband inzitten, ik kan geen uitersten aan brengen tussen de tentoonstelling en de vaste collectie.”
“We kunnen niet alles laten zien”, vult Van der Ploeg aan. “De collectie van de bruikleengevers is vrij groot. De vaste collectie kan daardoor wisselen, want er is blijvend te putten uit die bruiklenen.”
“Het is een breed bedrijf”
Het zijn niet alleen Friese schilders. Dat zou niet goed zijn, daar hebben de Friezen te veel niveau voor. Ze zijn het waard om naast de andere internationale schilders, waarmee ze raakvlakken hebben, te hangen. Mercuur probeert ze op die plaats te zetten waar ze thuis horen, omdat ze beslist niet minder zijn.
“Waar Thom vooral de inhoudelijke kant doet”, zegt Van der Ploeg, “doe ik de financiële en de personele zaken, de pr en marketing. Thom zorgt voor het inhoudelijke deel van de publicaties en gezamenlijk werven we fondsen of subsidies. Er is een museumwinkel en een restaurant. De bibliotheekcollectie is door Thom samengesteld, waarvoor samen met de vrijwilligers een systeem wordt opgezet. De kunstcollectie wordt beheerd en digitaal geregistreerd. Een heel pakket voorzieningen om de collectie te kunnen ontsluiten. Het museum is een breed bedrijf. Dit is een unieke omgeving met een prachtig pand. Wanneer de stofwolken straks zijn opgetrokken en de natuur weer tot leven komt, dan staat daar een mooi gebouw wat zich zal vullen met kunstwerken.”
“Een artistieke kwaliteit”
Het museum heeft een enthousiast en betrokken bestuur, vindt Thom. “We weten van elkaar wat we niet kunnen. Dat is belangrijker dan te weten wat we wel kunnen. Ik hoef niet uit te leggen wat ik doe. Ze weten dat ik geen tentoonstellingen louter als publiekstrekker maak. Dat wordt een ordinaire toestand. Het gaat mij om een artistieke kwaliteit, daar moet het museum in uitblinken. Door fijnzinnigheid, door gevoel, door smaak. Dat moet het zijn.”
“Nu het steeds concreter wordt is er al veel aandacht voor het museum”, ondervindt Stina. “Op dit moment verkoopt het zichzelf. Het wordt goed gevolgd, de mensen zijn heel enthousiast. Er zijn al vragen voor bezoeken, voor rondleidingen van grotere groepen en bedrijven. We zijn bezig met arrangementen en buigen ons over cultuureducatie.”
Het museum is gemakkelijk bereikbaar. Langs de plek waar Jan Mankes woonde, terwijl even verderop Boele Bregman begraven ligt, het museum hoort hier thuis. Voor zijn gevoel laat Thom het neusje van de Friese kunst zien. Er kunnen echter maar een beperkt aantal werken van iedere schilder hangen.
“Hoeveel dat er precies zijn is een gevoelskwestie. Bij het inrichten ben ik alleen in een leeg gebouw, en heb al die kunstwerken om me heen. Dan dient zich ineens iets aan. Dat is altijd zo. Er komt altijd iets uit de hemel vallen. Daar is die hemel ook altijd voor geweest. Zelfs twee dagen voor de opening komt er nog een schilderij binnen, waarvan ik denk: tjongejonge, had ik dat maar eerder gehad!”
“VERTROUWEN IN DE IDENTITEIT”
In 1998 benadert Thom Mercuur het stichtingsbestuur van de uitzichttoren Belvédère. Hij wil een museum voor moderne en hedendaagse Friese kunst in Tjaarda’s Bos zetten. Dat spreekt het bestuur aan, omdat daarmee de mogelijkheid er is de combinatie toren en museum goed te exploiteren. Het plan wordt echter in 2000 door de staatssecretaris weggestemd, omdat het niet past in de ecologische structuur. Hans Wezenaar en Jaap van den Kerkhoff staan op het punt de handdoek in de ring te gooien, maar willen toch nog een keer Oranjewoud in en iedere mogelijkheid bekijken. Nog steeds zien ze iets in het plan en de gedachte die erachter zit. Het terrein achter landgoed Oranjewoud blijkt de geëigende plek.
Museumbestuur voorzitter Hans Wezenaar is van mening dat kunstliefhebbers en ondernemers best samen kunnen gaan.
“Wij houden het zakelijke, het commerciële en het haalbare in de gaten. Terwijl de kunstman het creatieve deel ziet. We hebben elkaar goed leren kennen en respect gekregen voor de visie die Thom met betrekking tot de realisatie van dit unieke museum heeft. Wij, als “cultuurbarbaren” wat de schilderkunst betreft, kenden de kunstwereld niet maar vinden die uitermate interessant. In het bedrijfsleven heb je ook lang niet van alles verstand, maar je luistert naar argumenten waarom men iets doet. De argumenten om dit museum in te richten zijn goed. Wij denken altijd in heel simpele formules, de kunstmensen hebben vaak een andere benadering. We luisteren naar elkaar en laten Thom vrij in de identiteit van het museum. Daar hebben wij alle vertrouwen in. Thom heeft een heel speciale gevoelsmatige benadering, daarmee krijgt een tentoonstelling extra inhoud. In iedere tentoonstelling zit een emotioneel element, wat het meer dan alleen maar een commerciële benadering geeft. Thom is heel belangrijk. De collega directeur Stina van der Ploeg en een grote groep vrijwilligers, mensen die zich inspannen om dat museum goed te laten werken, zijn net zo belangrijk. De totale identiteit, in onze terminologie de marketing van dit museum, is niet Thom. We maken daar gebruik van. De mensen die met deze materie bekend zijn geven daar een invulling aan die aanvullend is op de kennis van Thom. Hij is een belangrijke initiatiefnemer, hij bepaalt de creatieve kant van het geheel. Maar het museum heeft een breder platform dan één persoon.”
“Een uniek geheel”
“Belvédère is het enige Nederlandse museum dat is gespitst op regionale kunstenaars. Die identiteit is de basis van het museum. Dat is de kern, daarnaast zijn er verbindingen met stijlverwanten. Dat is een heel sterke identiteit, die is verbonden met stilte en natuur. Dat wordt buiten in het museumpark gerealiseerd. Die combinatie maakt het uniek. Het geeft een extra dimensie. Natuurliefhebbers kunnen zich in Oranjewoud prachtig vermaken en zullen belangstelling hebben voor de kunst. Mensen die voor de kunst komen zullen het geweldig vinden buiten van het fantastische gereconstrueerde Oranjewoud te genieten. Het is nu kaal, maar daar moeten we doorheen kijken. Als het straks klaar is, het begint te groeien, komt er echt een uniek geheel naar voren. Staatsbosbeheer heeft het over 111 soorten paddestoelen, over verschillende vogels en vleermuizen. Wanneer je die mensen hoort spreken wordt je erg enthousiast. Wij hebben net zoveel moeite met het kappen van al die bomen als vele bewoners van Oranjewoud en Heerenveen. Maar wanneer je iets bijzonders in de toekomst wilt hebben, dan was deze kap en deze reconstructie noodzakelijk. Het is een prestigeproject van Staatsbosbeheer, die er bekendheid aan geeft in de communicatie. Door deze twee facetten samen te nemen wordt de uitstraling naar buiten toe in belangrijke mate bepaald.”
Voordat een museum draait moet alles bestuurlijk goed georganiseerd zijn. Het bestuur van de stichting Museum Belvédère exploiteert het museum . Onder de stichting Museum Belvédère Oranjewoud valt het onroerend goed. De stichting Vrienden van Museum Belvédère zorgt financieel voor de private ondersteuning.
“Het is een stuk cultuur in Heerenveen dat een prachtige aanvulling is op de sport en andere activiteiten. Daarom wordt de link van Sportstad naar Belvédère gelegd. Dat betekent een wederzijdse kruisbestuiving. Het museum is een levenswens van Thom. Hij zit nu in een periode dat het er op aan gaat komen. Nu is er de vertaalslag. Dat maakt hem nerveus en dat is logisch. Iedere artiest is vlak voor het opkomen nerveus. Anders werkt het niet.”
Archiefstuk: Heerenveense Courant november 2004.
#heerenveense courant#thom mercuur#stina van der ploeg#hans wezenaar#jaap van den kerkhoff#museum belvédère
1 note
·
View note
Text
MERCUUR VERLAAT HET TRIPGEMAAL, GELUKKIG HEBBEN WE DE TEKENINGEN NOG
Herinneringen maak je niet. Herinneringen ontstaan. In en door de loop van de tijd. Toch heeft Theo de Feyter herinneringen gemaakt. Herinneringen op papier aan het Tripgemaal. Maar doet niet iedere min of meer realistisch werkende kunstenaar dat, herinneringen maken. Hij of zij zet op papier of doek, in steen of staal, een moment vast. Bevriest de idee, het gevoel van die ene tel die daarmee lange tijd kan duren. Het is een herinnering aan toen, dat moment. Maar ook de meer abstracte kunstenaar zet zijn of haar gevoel vast, spijkert de emotie op een plankje bij wijze van spreken. De emotie van een gedachtegang.
De Feyter in dit geval heeft de bewoners van het Tripgemaal in beeld vastgelegd. Als aandenken aan de tijd dat Thom Mercuur het monument bewoonde. Eigenlijk een gedenken van de periode dat het gemaal plek was voor ontmoeting en samenzijn. Die bewoners, dat zijn de lokeenden die met gebruiksmaterialen en werktuigen in verzameling aldaar stonden opgesteld. Een verleden tijd, want de zaal van het gemaal is nu leeg, klaar voor nieuwe bewoning. Voor nieuwe verhalen, voor het ontstaan va nieuwe herinneringen. Maar nu nog even duiken in het verleden. Voor nu, om herinneringen op te halen. Dat doen we graag.
In één van de kamers, voorheen kabinetten genoemd, in de westvleugel van Museum Belvédère is een opstelling gemaakt met als centrale blikvanger de stamtafel van het Tripgemaal. De tafel waaraan in de periode dat Mercuur er de scepter zwaaide menige samenkomst tot een hoogtepunt is gekomen. Alle materialen, attributen, schriften, boeken, schrijfgerei en andere vertrouwde spullen liggen er slordig op uitgestald. Precies zoals aangetroffen in het Tripgemaal. De oude kaas gesneden liggend op een plankje, de befaamde droge worst en een flesje wijn.
Thom zou zo weer kunnen binnen stappen en plaats nemen. Het is zijn plek. De tafel waaraan hij meerdere creatieve gedachten had en uitschreef. De tafel waaraan ooit de plannen voor het museum werden besproken. Verhuist van zijn galerie naar zijn museum. Eigenlijk zou de tafel ergens in Belvédère moeten blijven staan als tastbare herinnering aan degene die zich er sterk voor heeft gemaakt dat het er is gekomen. Bedacht in de jaren 50 met vrienden in de kunst en, na veel vijven en zessen - tegenslag en tegenwerking, is het in de eerste jaren van de nieuwe eeuw gerealiseerd. Maar het Tripgemaal bleef altijd de veilige haven, een plek om op terug te vallen. Een plaats van inspiratie.
Maar terug naar die kamer in Belvédère. Rond de tafel in de museale inrichting wordt de herinnering aan Mercuur's Tripgemaal levend gehouden. Vooral door de tekeningen van Theo de Feyter. Hij heeft de lokvogels gedetailleerd in beeld gebracht in hun eigen habitat. Precies zoals Mercuur deze smaakvol had uitgestald in de ruimte. Het leek altijd knus en vooral rommelig, maar het was een overdachte opstelling. Gewikt en gewogen. Alles stond op de plek waar het volgens Thom thuis was. De Feyter heeft het zo aangetroffen in de laatste weken dat Trip nog kunstgalerie en veenkamer was. Hij verbleef in die weken daar als artist in residence, ging op in de sfeer om deze als beleving in beeld te brengen. Als aandenken. Een gemaakte herinnering. De stillevens van lokeenden, blikvangers, glasservies, blocnotes, boekjes en ander verzameld materiaal, zijn zo in gouache en potlood op papier gezet zoals het er was. Daaraan heeft De Feyter wel zijn eigen beleving toegevoegd. Hij tekende niet slechts één op één, maar heeft de sfeer van de plek in beeld weten te brengen. Gevatte weergaven.
Naast dit kleurige werk hangen meerdere vlotte schetsen. Tekeningen waarop het gemaal is volgelopen met kooplustige bezoekers. Als registratie van de verkoopdagen van boeken en lokvogels die in de nadagen van het bestaan van Mercuur’s Tripgemaal zijn gehouden. In deze tekeningen weet De Feyter in rake lijnen de situatie vast te leggen. De mensen die geïnteresseerd hun gading zoeken als bewijs van het bestaan. Een aandenken, een souvenir, een herinnering. De tekenaar weet de karakters te treffen. Bijna in een karikaturale zetting, een stripverhaal, cartoonesk. De toeschouwers die zich verlekkeren aan de zo zorgvuldig opgebouwde verzameling. De geïnteresseerden die iets mee willen nemen als aandenken aan een afgesloten periode. De vrienden die weten welke de meest belangrijke stukken in de collectie zijn. Ze staan alle vereeuwigd in de getekende beschouwingen van De Feyter. Als afsluiting van een tijdperk.
Niet de stillevens van hoeken in het Tripgemaal zijn de indrukken van Theo de Feyter. Die opstelling bestond al en was smaakvol neergezet door de grote afwezige. De Feyter voegt aan dat schouwspel nog wel een eigen inzicht toe. Maar een echte indruk maakte de publieke verkoop van de souvenirs uit het gemaal op hem. Als vliegen op de stroop komen de mensen erop af. Als warme broodjes gaan de lokeenden, boeken en blikken van de hand. Een ieder wil graag een relikwie mee naar huis nemen. Met alle goede bedoelingen en met de meeste hoogachting. Dat enthousiasme, die animo of soms zelfs deze begerigheid heeft Theo de Feyter nauwkeurig verbeeld. Met enkele lijnen weet hij een gezicht, houding of beweging vast te leggen. Contouren van een gebeurtenis.
Naar aanleiding van de verkoop van het Tripgemaal en de afsluiting van de periode Mercuur heeft Museum Belvédère een nummer van het eigen tijdschrift gewijd aan dit monument en zijn bewoners. Direct betrokkenen, familie, vrienden, doen een boekje open. Over het gevoel bij, de ervaring van het pittoreske gebouw en de landelijke omgeving. Over het leven en omgaan met de typische bewoner. Eigenlijk geven zij een blik achter de schermen. Het zijn bijzondere verhalen met alle een hoogstpersoonlijke tint. Niet roze gekleurd, maar zwart, wit en grijs zoals het leven is. Een en ander wordt niet mooier voorgesteld dan dat het was, maar het was mooi en zal een gemis zijn voor de Friese kunst. Maar gelukkig hebben we de tekeningen en foto’s nog. Deze MB en de kleine tentoonstelling in Museum Belvédère markeren het einde van een lange periode waarin de familie Mercuur het gemaal bewoonde en op zo bijzondere wijze kleur gaf.
Het Museum Belvédère als nalatenschap doet voortdurend van zich spreken. Het koestert de herinneringen in de collectie, tentoonstellingen en gesprekken. Het Tripgemaal was de voedingsbodem, de bakermat voor dat museum voor Friese hedendaagse kunst en alle daarmee in relatie staande kunst rondom. Het museum van de stilte. Het museum waarin water en lucht, het landschap samen komen. En er zal zeker weer een nieuwe invulling van de ontstane leegte komen. Het gemaal zal onder leiding van de nieuwe bewoners ook wel weer een plek worden van ontmoeting en samenzijn. En zullen er nieuwe herinneringen ontstaan. Maar het zal altijd blijven herinneren aan deze voorbije tijd. De plek zal de door Thom Mercuur gemaakte sfeer blijven ademen. Dat staat vast.
Tentoonstelling Herinneringen aan het Tripgemaal; Theo de Feyter – Herinneringen op papier. Museum Belvédère, Oranje Nassaulaan 12, Oranjewoud. Tot en met 24 september 2023. MB, tijdschrift van Museum Belvédère, 15e jaargang no.48, juli 2023.
0 notes
Text
NATUURGEBIED DE DEELEN WEERGEGEVEN IN VEERTIG SCHILDERIJEN
Om de emotie te doorvoelen die Sjoerd de Vries en Jan Snijder aan de petgaten en langs de rietkragen ervoeren, trok Han Steenbruggen natuurgebied De Deelen in. De plek kort ten noorden van de plaats Heerenveen kent de museumdirecteur tot dan van schilderijen, van een kort bezoek waarbij hij nauwelijks verder kwam dan de dijk en van een boek dat Thom Mercuur in het jaar 2000 samenstelde en uitbracht. Verder was Steenbruggen niet gekomen met het gebied, maar hij wilde toch verder kijken dat zijn zicht vanaf de weg kon reiken. Vooral toen Bruno van Dijck en Christiaan Kuitwaard het voornemen hadden om een week en plein air te werken langs de boorden van De Deelen. Voor de sfeer die De Vries en Snijder opriepen in hun werk koos Steenbruggen echter het verkeerde seizoen. Hij was er in het voorjaar, net als Van Dijck en Kuitwaard er in mei 2023 waren. Om de stemming van gele rietkragen en diep zwart water te vatten bleek de herfst het juiste jaargetijde. Het moment dat de natuur zichzelf afbreekt om opnieuw te kunnen beginnen. Zich te ruste legt om in winterslaap te gaan en uitgerust en lentegroen een volgend jaar aan te vangen. Het strijklicht van de lage zon door de maanden waarin de r zit geeft het waterrijke landschap een bijzondere kleur. Tinten die op andere momenten nauwelijks worden gehaald, of het zal de schemer zijn, het ogenblik dat de dag door de nacht breekt en andersom.
Over zijn beleving op verschillende momenten in het natuurgebied schreef Han Steenbruggen een drietal essays voor het boek met schilderijen van De Deelen. Een veertigtal kunstwerken van Van Dijck en Kuitwaard, plus nog enkele sfeerfoto´s van het gebied en de kunstenaars aan het werk. Deze foto´s in zwartwit om de kleur over te laten en aandacht te geven aan het schilderwerk. Het is bijzonder te ervaren hoe twee kunstenaars op dezelfde plek tot diverse vertalingen van de werkelijkheid komen. Op de eigen manier met enige invloed van de ander heeft het duo boeiende sfeerbeelden gemaakt. Wanneer ik in dezelfde maand van het voorjaar het gebied bezoek zoals zij deden, kan ik hun versies van het landschap zo geografisch en naadloos daarin plaatsen. In latere maanden heeft de natuur zich geïnnoveerd tot een betere versie van zichzelf of de uitvoering juist zo bewerkt dat het amper in de eigen schaduw kan staan. Maar ieder moment heeft schoonheid en stemming. ‘De eeuwigheid duurt ieder ogenblik’, citeer ik Steenbruggen die een schilder die ook dichter was aanhaalt.
Op de plek zelf hebben de kunstenaars in de open lucht gewerkt en geschapen. Van Dijck heeft dan thuis in het atelier nog schetsen uitgewerkt waarbij de herinnering aan het verblijf in het gebied bruikbaar was. Kuitwaard heeft later nog De Deelen op diverse momenten bezocht, maar voor Van Dijck bleek het minder waardevol om vanuit België voortdurend naar het noorden te reizen. Hij had genoeg aan tekeningen en zijn geheugen. Van Dijck heeft dus de natuur gevat vrijwel aan het begin van de cyclus van haar jaarlijkse bestaan. Het gebied schudt zich de kou van de winter af en straalt omfloerst de zomer tegemoet. Er is veel ontluikend groen dat zich fluisterend spiegelt in het water. De omgeving is vooral landschappelijk en horizontaal bekeken, maar deze vlakheid verdiept zich en vindt grond in stil water. Er is geen leven nog van vogels en insecten. De kunstenaar heeft geen oog voor langstrekkende snelle bewegingen. De blik kleeft aan het struikgewas en het kabbelende water. De verfhuid wordt wel bewerkt met de achterkant van het penseel of het zwart van houtskool. Het trekt lijnen door de sfeer, geeft contour aan het gevoel.
Kuitwaard geeft dan het licht meer ruimte in zijn werk. Het stille water spiegelt de tonen van het voorjaar. Leliebladeren liggen als een school vogels op dat water. Hoewel dit liquide oppervlak zich monumentaal in het portret uitspreidt, het egaal en ongerimpeld over de drager ligt, is de verfhuid kalm in beweging. Kuitwaard weet met subtiele verfvegen dynamiek te brengen in de stille gelatenheid. Het is niet een opvliegende gans die gakkend de stilte doorbreekt, maar de wind die het water doet golven in de vroege ochtend. Vooral dat tijdstip van de dag maakt de stemming, bouwt de sfeer. In latere uren is die magie in werkelijkheid verdwenen, maar voegen de schilders deze in abstractie aan hun werk toe. Kuitwaard is er niet alleen in die maand mei, maar ook nog in september en november. In februari weet hij ook eenzelfde bezieling van het landschap te bereiken. Duidelijk niet in de hardvochtige en te zonlichte zomermaanden. De tijd waarin de mens tot leven komt, maar de natuur in stemming omslaat. Het hoogtepunt van de dag is ook niet het middaguur, wanneer de zon op het hoogste punt staat. Een dag is als een jaar, met eenzelfde afwisseling van seizoenen. De uiterste sfeer is er in de vroege morgen en het begin van de avond, in het voorjaar en het najaar. Bij uitspruiten en afsterven.
Han Steenbruggen weet in zijn korte verhalen de tendentie van de schilders te schetsen. “Kuitwaard blijkt gevoelig voor milde tonen van strijklicht en schaduwvelden”, schrijft hij. “Zijn atmosferische impressies zijn als dagdromen. Ze koesteren de diepere geheimen van het landschap, zijn vervuld van lichte melancholie, maar dragen nooit de sporen van een zwaar gemoed.” Van Dijck kent een onrustiger natuur vindt Steenbruggen. Hij schildert met lossere toetsen en vegen die structuur vinden dankzij lijnen of krassen. In zijn schilderijen ritselen bladeren en rimpelt water. Maar beide kunstenaars geven vooral de stilte van en in dit gebied een plek. Terwijl op de achtergrond het verkeer over de snelweg raast is serene rust en welkome eenzaamheid in deze natuur ter plaatse te ervaren. Wie De Deelen bezoekt of heeft bezocht zal dit beamen. Dit vredig zwijgen van de ooit door mensenhanden gemaakte omgeving is te doorvoelen in de schilderijen van Bruno van Dijck en Christiaan Kuitwaard. Zij portretteren een gebied waar de natuur weer bezit van heeft genomen nadat de mens het heeft verlaten. De petgaten herinneren nog vaag aan de modderige landarbeid van turfstekers. De natuur heeft teruggenomen wat het eerder is ontnomen. De mens zorgde voor afbraak, de natuur voor herstel. Die gesteldheid is daar nu te vinden, deze toestand is realiteit en zal gewaarborgd moeten worden voor de toekomst. Dus komt de mens weer om de hoek kijken om de natuur een hand te helpen. Zo werken we samen aan een betere wereld.
Die betere wereld weten Van Dijck en Kuitwaard, en voor hen De Vries en Snijder, nu al vast te leggen. Zij bieden een blik vooruit, behouden de sfeer en fixeren de emotie bij het gebied. Steenbruggen probeert dat in woorden te doen door te proeven van het landschap. Zich erin te begeven, de geest die de kunstenaars in hun werk legden ter plekke aan te voelen. Met een scherp mes kerfde Sjoerd de Vries rietkragen in karton, Jan Snijder veegt het vermoeden van wind en de meewarige stilte in elk schilderij. Steenbruggen spreekt met de boswachter over de toekomst van het gebied. Het boek De Deelen is zo een almanak voor wie het gebied daadwerkelijk intrekt. Een wegwijzer om deze natuur te doorgronden. En zie ik daar het silhouet van Sjoerd de Vries in Kuitwaards’ compositie 22.11.2023? Ik zal het onderzoeken wanneer Museum Belvédère de schilderijen in de zomer van 2025 zal tonen. Dan kan de echte sfeer worden gepakt die het duo in het natuurgebied heeft ervaren. Want het boek, hoewel met een uitstekende vormgeving waarin de werken goed tot uiting komen, is als catalogus best geslaagd maar blijft toch surrogaat voor het bekijken van de ‘echte’ schilderijen. Ik verheug me op de tentoonstelling.
De Deelen. Het natuurgebied in 40 schilderijen van Bruno van Dijck & Christiaan Kuitwaard en 3 teksten van Han Steenbruggen. Uitgeverij Wijdemeer, 2024.
0 notes
Text
HET MUSEUM BELVÉDÈRE IN MIJN BOEKENKAST
Met het boek "verzamelde werken" laat Museum Belvédère zien wat deze in huis heeft. Geeft inzicht in zijn verzamelbeleid en toont in meer dan 300 afbeeldingen en een volledige lijst van kunstobjecten een collectie met een geheel eigen signatuur. En met die lijvige catalogus in de kast kan ik zo weer het depot inlopen, zoals ik destijds deed als collectiebeheerder van dat museum. Voor mij is het een feest van herkenning, daar ik vele van de werken letterlijk door mijn handen heb gehad bij het inrichten van tentoonstellingen. Iedere bezoeker die zich het boek heeft aangeschaft kan al bladerend achter de schermen kijken, in het heilige der heiligen zeg maar. Daar waar weinig mensen een blik mogen werpen en een kijkje kunnen nemen, staan met het boek de deuren van deze opslag figuurlijk wagenwijd open.
Vele van de opgeslagen werken zullen nauwelijks van de stellingen van het depot komen, vooral omdat dit veelal eenlingen zijn die welhaast nergens aan relateren, waarmee de conservator geen verbinding kan leggen om een evenwichtige presentatie op te bouwen. De collectie van Belvédère is een verzameling namelijk met oneindig veel verbindende lijnen die per tentoonstelling gekoppeld kunnen worden. Vanuit bijna ieder kunstwerk is wel een verbinding te maken met een of meerdere composities elders in de schappen. Of een relatie te leggen met werk buiten het museum wat dan in bruikleen wordt genomen voor de duur van een tentoonstelling. Maar enkele blijven toch achter gesloten deuren, terwijl het wel belangrijke stukken zijn. Met "verzamelde werken" van Museum Belvédère heb ik dus het museum in huis, opgeslagen in de boekenkast.
Op dit moment toont Belvédère een dwarsdoorsnede van die inmiddels voor een relatief klein museum omvangrijke verzameling. Werk van de kunstenaars die de kern van de collectie vormen krijgen daarin extra aandacht. Om die werken heen is verzameld en wordt nog steeds verzameld. De pit heeft een dikke schil gekregen in de loop van het bestaan van het museum, nu bijna 20 jaar. Begonnen als verzameling bruiklenen is het nu een uitgebreide museumcollectie. Het collectieboek zoals het er nu uitziet is echter een momentopname. Over enige tijd zal er een nieuwe uitgave moeten komen of kunnen aan deze katernen worden toegevoegd.
De Friese kunstverzamelaar, kunsthandelaar, galeriehouder en curator Thom Mercuur stond aan de wieg van Museum Belvédère. Het was zijn verzameling waarvoor hij een passend onderkomen zocht. Hij spande zich daarom jarenlang in om ergens in Friesland een museum voor hedendaagse kunst te stichten. Een plek waarin zijn collectie kon worden getoond, en waarmee verbindingen gelegd zouden kunnen worden met dat wat er in de kunst rondom gebeurd. Uiteindelijk werd het de plaats waar het museum nu staat, op de rand van de bebouwde kom van Heerenveen in de lommerrijke omgeving van de bossen van Oranjewoud. Een stille karaktervolle plek uitkijkend op nieuw aangelegd water waar ooit vroeger een min of meer natuurlijk meer lag. Het museum werd ook een plek van rust, het museum van stilte waarin vooral de interpretaties op het Friese landschap een plek hebben gekregen. Een plek van wind, water en wad - eb en vloed.
Het museum is een kijkdoos, een lang gerekt gebouw met zichtlijnen. Waarin het de bedoeling was om iedere kunstenaar binnen de verzameling van toen een kabinet te geven. Zo zag Mercuur dat voor zich, dat op huiskamerformaat de kunst kon worden bekeken. Het zijn uiteindelijk twaalf aparte ruimten geworden, die in de westvleugel plaats kunnen bieden aan het tonen van de vaste collectie. Zo was dat in de beginjaren toen Mercuur nog directeur was, bij het aantreden van Han Steenbruggen heeft deze een herschikking gedaan en wordt de vaste collectie ook elders in het gebouw getoond terwijl de kabinetten plaats kunnen bieden aan bruiklenen en gastkunstenaars.
Van de acht kunstenaars 'van het eerste uur' wordt nu werk getoond dat zichtbaar is in acht kamers. Met de verplaatsbare wanden in de oostvleugel namelijk kan worden gespeeld met de indeling van de zaal. Deze kan bij iedere tentoonstelling een ander aanzicht hebben, maar op dit moment is het de verdeling zoals Mercuur dat in de beginne voor zich heeft gezien. Onder de noemer “Acht Friese kunstenaars” toont Museum Belvédère karakteristiek werk van deze kunstenaars.
De mist op de nevelende horizon van Willem van Althuis, die op een half uur afstand lopen van het museum atelier hield. Het draadstaal en de golfplaten als dragers van de abstracte landschappen van Harmen Abma. De imaginaire landschappen van Jan Snijder, waarin het water stroomt en de atmosfeer trilt en die veelal de Wadden als inspiratiebron hebben. Het monumentale Friese land in de vertaling van Gerrit Benner, expressief emotioneel met beide benen in de klei verzot op de hoge luchten. De rietkragen van het natuurgebied De Deelen door Sjoerd de Vries gekerfd in karton van boekbanden. Zijn poëtische weeklaagsters gaan zichtbaar door merg en been. Van Jan Mankes, op een steenworp afstand van het museum gewoond hebbende, worden de bekende werken uit eigen collectie getoond; dieren, landschappen en mensen. Het werk van Jan Mankes is wel de kurk waarop het museum drijft. Maar ook het Friese kubisme van Boele Bregman is een belangrijk onderdeel in de verzameling. Mercuur, De Vries en Bregman hebben in de jaren 50 van de vorige eeuw het plan opgevat een museum in te richten. Waarvan Thom directeur zou zijn en waarin Sjoerd en Boele, en daarnaast al hun schildervrienden, hun werk konden laten zien.
Als laatste is van de constructivistische schilderijen en meubels van Thijs Rinsema een stijlkamer ingericht. Tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling verzuchtte een bezoekster wat die Rietveld daar deed. Een vreemde eend in de bijt, die overbekende leunstoel naar model van de bekende ontwerper? Net als het sculptuur van Tony Cragg misplaatst lijkt te zijn in deze opstelling. Maar het past naadloos aan de werken. Het heeft evenveel speelse creativiteit. Het is een toonbeeld van de verbindingen die gelegd kunnen worden.
Heeft de tentoonstelling een indeling naar kunstenaar, het boek is opgedeeld in hoofdstukken naar thema’s. In combinaties die in tentoonstellingen zijn beproefd en in combinaties die nog niet eerder zijn toegepast. Aldus is het een tentoonstelling op papier waardoor naar hartenlust gebladerd kan worden. En openen, volgens Han Steenbruggen in zijn voorwoord, de afgebeelde kunstwerken hun eigen werkelijkheid en nemen de toeschouwer mee in het waarnemen, beleven en denken van hun makers. De huidige directeur gaat in op het ontstaan van het museum en legt het verzamelbeleid en de manier van presenteren van de collectie uit. “Met de verzameling kunstwerken die Thom Mercuur in de oprichtingsfase bijeen bracht als inhoudelijk geweten, heeft Museum Belvédère in de jaren die volgden zijn grenzen verlegd.” Het zou een kunstcollectie zijn die een afspiegeling is van de moderne en eigentijdse kunst in het noorden van Nederland, die in relatie tot kunst van elders permanent wordt getoond. “Nu de belangrijkste modernisten uit Noord-Nederland met één of meerdere werken vertegenwoordigd zijn in de verzameling van Museum Belvédère, mag het collectieboek verschijnen, (…) als verantwoording van zo’n 25 jaar museaal verzamelen.”
Museum Belvédère, verzamelde werken. Bezorgd door Nico Gijsbers en Han Steenbruggen. Uitgave Museum Belvédère in samenwerking met Uitgeverij Noordboek, 2022.
Tentoonstelling “8 Friese kunstenaars” bij Museum Belvédère, Oranje Nassaulaan 12 in Heerrenveen – Oranjewoud. Tot en met 4 juni 2023.
0 notes
Text
MUSEUM BELVÉDÈRE 20 JAAR - IN DE KINDERSCHOENEN
Wordt Thom Mercuur’s droom werkelijkheid?
MUSEUM EN DOOLHOF BIJ BELVÉDÈRE IN TJAARDA’S BOS: EEN UNIEKE 3-EENHEID
“Het is mijn laatste poging. Wanneer dit project verzandt, probeer ik het niet opnieuw. Dat kan ik ook niet maken tegenover de particuliere bruikleengevers.” Thom Mercuur wil een museum voor moderne kunst in Oranjewoud. Het eerdere idee om een dergelijk museum aan de oevers van het Tjeukemeer te laten ontstaan ging roemrijk ten onder. Maar Mercuur is een doorzetter en probeert het opnieuw in het Tjaarda’s Bos aan de voet van de vorig jaar gerestaureerde uitkijktoren. Belvédère, museum voor 20ste eeuwse kunst. “Want”, zegt Mercuur, “belvédère betekent mooi zien en dat geldt niet alleen voor het uitzicht vanaf de toren, dat zal straks ook het geval zijn in het museum. Het moet een museum van de stilte worden, geheimzinnig en boordevol mystiek.”
Was de opzet aan het Tjeukemeer groots en duur, met een bouwplan van top-architect Aldo van Eyck - nu wordt het een sober en relatief goedkoop gebouw geboren uit de pen van de mindere god Eerde Schippers. Maar de inhoud blijft nog telkens kwalitatief gezien van een hoog gehalte. Is het de Nederlandse musea eigen om het nationale produkt opzij te schuiven en de internationale kunstenaar meer te roemen, Mercuur is daarentegen meer dan trots op de schilders van eigen Friese bodem. Zelfs zo trots dat de vaste collectie van Belvédère zal bestaan uit werk van onder meer Jan Mankes, Gerrit Benner, Sjoerd de Vries, Willem van Althuis, Tames Oud, Tinus van Doorn en Thijs Rinsema. Aan vriend Boele Bregman zal in het bijzonder veel aandacht worden besteed, hoogstwaarschijnlijk krijgt hij een eigen zaal toegemeten.
Het uitstallen van Friese kunst alleen geeft echter een te eng draagvlak. Daarom wil initiatiefnemer Mercuur de zaak breder maken door vanuit de basiscollectie lijnen te trekken naar medestanders en stijlovereenkomsten. De Friese kunstenaars hebben zich nooit verenigd in een bepaalde groep, maar zaten en zitten ook niet alleen te werken op een terp. Er zijn voldoende relaties te leggen met nationale en internationale kunstenaars, die met eenzelfde manier van werken bezig zijn en waren. De mogelijkheden om zo een boeiende collectie aan te leggen lijken onuitputtelijk. Vertrekpunt voor de exposities blijft steeds het werk van die Friese kunstenaars. De collectie zal, ondanks dat deze vast is, blijven wisselen. Er is zoveel voorradig en er kan een scala aan werk in bruikleen genomen worden, dat de tentoonstelling in september van een ander gehalte kan zijn dan deze in januari was. Zo blijft Belvédère springlevend en kan Thom Mercuur emotioneel met de kunst bezig zijn. “Het nieuwe museum voor 20ste eeuwse kunst wordt in eerste opzet een museum waar mijn stempel op drukt. Er zal werk hangen dat ik mooi vindt.”, vertelt de oud-conservator van het Coopmanshûs te Franeker en het Fries Museum te Leeuwarden, en eigenaar van het Tripgemaal Museum te Gersloot. “Ik sta open voor nieuwe stromingen, maar niet alles spreekt mij aan. Vanuit de vastgestelde museumformule kan ik bijvoorbeeld het werk van Gerrit Benner combineren met dat van leden van kunstenaarsvereniging De Ploeg en is de sociaal bewogen Boele Bregman te relateren met Bart van der Lek en Chris Beekman. Er zijn lijnen te trekken vanuit de constructieve kunst naar het socialisme. Het sociaal-realisme van De Stijl komt dan in beeld. Johan van Hel, voor mij één van de beste schilders in Nederland. Herman Kruyder, waarvan alleen werk in particuliere collecties is weggestopt en daarom nooit in een museum te zien zal zijn. Met een Picasso kan ik niets, maar een Mondriaan sluit uitstekend aan bij deze formule.”
Een persoonlijk museum
Doordat Thom Mercuur voor het Tjeukemeer-project al verscheidene particuliere bruikleengevers had benaderd, is de vaste collectie nog morgen op te halen. Zo zullen er tenminste 8 schilderijen van Jan Mankes te zien zijn, terwijl deze schilder op andere plaatsen in Friesland niet of nauwelijks vertegenwoordigd is. Geen profeet is geëerd in eigen land. Daarnaast zal Mercuur de warmte moeten vinden om werk in bruikleen te krijgen, zodat deze Mankes’ galerij nog is uit te breiden. Verder komt veel werk uit de eigen collectie van Mercuur.
Naast de permanent ten toon te stellen vaste collectie, zullen er jaarlijks 5 wisselende exposities worden georganiseerd. Over de inhoud daarvan staan nog geen vast omlijnde plannen op papier. “Een expositie als van bijvoorbeeld Jochem Hamstra of Jan Roos in Theater Romein te Leeuwarden, kan dan in dit museum worden gemaakt. Dergelijke goede jonge kunstenaars van eigen bodem, met mogelijk weer een blik terug op de vaste collectie, passen in de formule. Het zijn niet alleen de Friese kunstenaars waaraan in dit Friese museum aandacht wordt besteed. Een kunstenaar krijgt een tentoonstelling omdat hij bijzonder is, niet om zijn Friese achtergrond. Het museum had op een willekeurige andere plaats in Nederland of waar dan ook op de aardbol kunnen komen te staan. Datgene wat de streek heeft voortgebracht dient getoond te worden, voor mij is die streek Friesland. Ook een Klaas Gubbels, waarvoor ik al diverse exposities heb georganiseerd, sluit aan op deze zienswijze. Zo zal het een persoonlijk museum worden, dat mijn smaak vertegenwoordigd. Daarom wil ik het ook maar 5 jaar runnen en het dan aan een ander overlaten. Ik ben een voorstander van het werken in termijnen, anders raak je te veel verbonden met de zaak. Directeur word ik niet van het nieuwe museum, er is een stichting in het leven geroepen. Ik wil wel veel doen, maar ik kan onmogelijk alles tillen.”
Een gepotdekselde laarzendoos
Belvédère, museum voor 20ste eeuwse kunst, wordt een 65 meter lang eenvoudig ogend gebouw. Met een breedte van 12,5 meter en de in verhouding geringe hoogte heeft het geheel het aanzien van een laarzendoos. Het bouwsel komt in de lengterichting van het strook bos te staan met de voorzijde gericht naar de Bieruma Oostingweg. Pal voor de entree komt op een bed van grind een kunstwerk van Ids Willemsma te staan. De lange wanden zonder ramen van het museum worden aan de buitenzijde gepotdekseld, de horizontaal aan te brengen planken worden dakpansgewijs over elkaar gezet. Het bouwwerk krijgt daardoor de sfeer van een oude boerenschuur. De planken krijgen het intense rood als van de eerste cementsteenhuizen op landgoed de Eese, de kleur die past in het complementaire groen van het bos. Het museum zal een unieke drieëenheid vormen met de uitkijktoren en het doolhof. Want deze verloren gewaande speeltuinattractie zal in een iets gewijzigde vorm in het Tjaarda’s Bos worden herplant. Op de oorspronkelijke plaats, bij Hotel Tjaarda en nu verworden tot een kaalgeschoren voetbalveld, waren de afmetingen hoegenaamd vierkant. Bij de Belvédère zullen de paden in de hof meer langgerekt zijn, maar vastgehouden wordt wel zoveel mogelijk aan de bestaande tekening en plattegrond. In het midden komt als vanouds een gebouwtje met lachspiegels. Verder wordt het geheel gecompleteerd met de bestaande ponybaan en het theehuis “Oebele”. Het oude wandelpad vanaf de Marijke Muoiwei zal in ere worden hersteld. Zo is het Tjaarda’s Bos in de toekomst aantrekkelijk voor het hele gezin. Vader en moeder gaan het museum in, kijken naar kunst en drinken wat. De kinderen kunnen de toren beklimmen, zich een weg uit de doolhof zoeken en een ritje op de pony maken. Bij het theehuis is er voor iedereen een versnapering. Althans wanneer de grootse plannen tot uitvoering gebracht kunnen worden. Aan Thom Mercuur zal dat niet liggen. “Ik vond de situering aan het Tjeukemeer destijds zeer goed voor een museum voor moderne kunst en ben van mening dat dat in de bossen van Oranjewoud weer het geval is. Het museum alleen is echter te elitair en heeft geen overlevingskans, het moet hier in dit bos en dan in samenspraak met de andere attracties. Het enige voorbeeld in de lande van een dergelijke opzet is het Kröller-Möller museum op de Hoge Veluwe.”
Culturele verrijking
De iets naar binnen geschoven glazen gevel herbergt een ruime entree met informatiebalie en boeken- en reproduktieverkoop. De permanente collectie wordt getoond in het voorste gedeelte van het museum, dan volgt een flexibel in te delen ruimte voor de wisselende exposities. Achter de diverse expositiezalen bevindt zich een multifunctionele ruimte met een buffet of klein restaurant. In deze ruimte kunnen milieuorganisaties tentoonstellingen inrichten onder auspiciën van Mercuur. In het reataurant of op het terras kan de bezoeker zich te goed doen aan milieuvriendelijke produkten.
De stichting Belvédère, verantwoordelijk voor de restauratie van de betonnen uitkijktoren, staat vierkant achter de plannen van Mercuur. En ook mevrouw Gerda Graafsma, eigenaresse van het Tjaarda’s Bos, wil alle medewerking verlenen aan dit project. Stichtingsvoorzitter Hans Wezenaar hierover: “Al tijdens het plannen en uitwerken van de restauratie hadden wij het idee dat er meer dan alleen die belvédère in dat bos moest zijn. Onze gedachten gingen toen al uit naar zoiets als een museum of een beeldenroute. Besloten is om ieder individueel initiatief daartoe te ondersteunen.” Het museum is er echter nog niet, want eerst moeten er nog de nodige vergunningen van de gemeente Heerenveen komen. De plek heeft geen bestemming als bouwterrein, dus er dient een bijzondere toestemming voor te komen. Daarna moet het project met behulp van sponsors financieel rond gemaakt worden. De stichtingskosten zijn begroot op ruim anderhalf miljoen gulden. In Belvédère kunnen 3 mensen werken op vrijwillige basis. Men rekent op een jaarlijks bezoekersaantal van 25.000 mensen. Volgens Wezenaar is dit voor Heerenveen een unieke kans om ook haar culturele kant op te vijzelen. “Voor de hele provincie zal het een bijzondere culturele verrijking betekenen. Ik hoop daarom dat dit project gerealiseerd zal kunnen worden.”
Archiefstuk: Heerenveense Courant juli 1994.
1 note
·
View note
Text
ARCHIEFSTUK: recensie januari 1999
CHRISTIAAN KUITWAARD SCHILDERT DE HERINNERING
Op zijn missie nieuwe Friese kunst aan te boren en een kans te geven, lijkt kenner Thom Mercuur de opvolger van schilder Willem van Althuis gevonden te hebben. Van Althuis was de man die welhaast alles in zijn verfschappen wegliet, geen afbeelding van de werkelijkheid maakte, en enkel monochrome landschappen van het innerlijk overhield. Hoewel appels niet met peren te vergelijken zijn en iedere kunstenaar leeft en werkt vanuit een eigen identiteit en stijl, gaat Christiaan Kuitwaard uit van een zelfde idee en soortgelijk standpunt. Van Althuis, de voormalige stratenmaker, die qua schildervaardigheden op dit moment helaas in de goot ligt, vereenvoudigde de werkelijkheid om zich heen tot een ijle overgang van kleuren. Er is slechts nog een herinnering, een gedachte over van het beeld dat het oog ving. Kuitwaard, ooit marinier op de grote vaart, versimpeld ook de tastbare omgeving maar blijft zich nog vasthouden aan de laatste strohalm van wat invoelbaar is. De herinnering aan bomen in een bos of een bord op tafel blijft in een sfeer tussen licht en donker over. Het beeld dat op het netvlies staat wanneer je de ogen sluit.
De nabeelden schuiven als schimmen over de doeken, stiekem kijkt de werkelijkheid van om een hoekje toe. Niet het voorwerp op zich is belangrijk, maar wel datgene wat er in de tijd na het afwenden van het hoofd van over blijft. De figuur verdwijnt in het verleden, de gedachte eraan blijft in het heden staan. Daarom verbeeldt Kuitwaard de schaduw van de boom als het zijn, de stam komt los van wat het werkelijk is. Het is een leven na dit leven, de nasmaak van de geproefde sfeer. De uiteindelijke vorm bestaat bij de gratie van de tegenvorm, het is een suggestie die indruk maakt in het beeld. Het is een verstilde realiteit.
Door het palet van Kuitwaard worden de harde realistische kleuren gefilterd tot zachte pasteltinten. In elke gradatie van een enkele kleur zijn de afzonderlijke composities opgebouwd. De vorm slurpt als het ware de kleuren om zich heen op en er ontstaat een enigszins smerige mengkleur. Zo'n kleur als wanneer een negatief bij afdruk naar foto in de donkere kamer te vroeg wordt belicht. De sfeer van de gedachte aan de vorm. In de herinnering wordt de vorm alle details ontnomen en staat er kaal en naakt bij. De scherpe kanten van de werkelijkheid zijn eraf. Het zijn vormen in het laatste stadium van zichtbaarheid, voordat ze helemaal wegzakken in het vierkante kleurvlak.
Christiaan Kuitwaard beeldt veel bomen af in zijn werken, althans het beeld dat de tijd ervan heeft achtergelaten. Zo kunnen abstracte vormgevingen ontstaan, maar de schilder houdt vast aan de boom als boom door zijwaartse takken in de stam te planten. Pas wanneer deze achterwege worden gelaten is er een zuivere stilering, een simpele rechtlijnigheid. Hoewel het speelse karakter is verdwenen, spreekt de afbeelding in eenvoud meer aan en lijkt Kuitwaard zichzelf serieus te nemen. Dan is werkelijk het beeld van de herinnering overgebleven. Bij een duidelijk beeld schildert hij een plaatje, past zich in de stijl in en is nog op weg naar zekerheid. De zin van de vorm verdwijnt allengs, de uiterlijke verschijning is steeds minder belangrijk. Het beeld verstilt, de vorm verdwijnt, de kleur valt weg. Wat overblijft is de herinnering aan, de gedachte van, de blik met gesloten oogleden. Een herinneringsbeeld.
Op dit thema zijn oneindig veel variaties mogelijk. En Christiaan Kuitwaard leeft zich dan ook uit in de veelheid van hetzelfde. De gevonden manier van weergeven, de wijze van uiten, moet verder worden uitgebouwd. Er dreigt even stilstand bij zoveel aandacht ineens. Na de superlatieven bij de debuutexpositie zal er een gat vallen. Het werk komt weer thuis of verhuist naar een nieuwe eigenaar, en dan moet worden verder gegaan op de ingeslagen weg van deze bijzondere stijl. Kuitwaard zal zich meer verstillen, meer verdiepen, want een weg terug is niet mogelijk. De omgeving zal worden losgelaten, maar uiteindelijk omarmt de schilder haar weer.
#christiaan kuitwaard#tripgemaal#gersloot#tekening#bomen#schaduw#vretend licht#schilderij#thom mercuur#nabeelden
0 notes
Text
WILLEM WINTERS: “sjoch, lês, wat fynst derfan?”
Het is niet voor niets dat het boekje “Sjen” getiteld is. Want Willem Winters leert mij zien. Hij kijkt zelf al decennia lang in het rond en schrijft over wat hij zijn ogen treffen en welke dingen hem opvallen. Nu hij 75 jaar jong is word het tijd voor een bloemlezing met korte verhalen, columns en essays die hij uit zijn beschouwen van de wereld liet ontstaan. Een bloemlezing, want er zijn veel mooie rozen, lelies, de prachtigste tulpen, chrysanten, anjers en gerbera’s bij. ‘Sjen’, dat is Fries voor zien, kijken. Dat doet schrijver Willem Winters zijn lange leven lang al. En hij heeft een mening over wat hij ziet. Die mening houdt hij niet voor zichzelf, maar noteert deze en breit er woorden omheen zodat het een leesbaar verhaal wordt. Een kort verhaal waarbij ik een zogenoemd aha-erlebnis krijg. De gedachte bij zijn denkbeelden dat ik het ook zò kan zien. Dat heb ik voordien niet zo geweten en ingeschat. Winters leert mij dus de wereld met andere ogen te bekijken, te doorzien wat ik zie.
‘Digerje’, dat is eigenlijk nog een mooier woord. Zoals de Friese taal doorspekt is mooie beeldende woorden. ‘Digerje’ is Fries voor turen, staren. Beschouwen dus eigenlijk, ‘besjen’. Willem Winters is Fries, in hart en nieren, ‘hikke en tein’. Geboren aan de Badweg te Heerenveen in de jaren vlak na de oorlog. De jaren 50 van de vorige eeuw zitten hem dan ook in het bloed. In de genen, schrijft hij. Hij raakt er niet van af. Het slijt, maar toch blijft het. In de verschenen uitgave komen die jaren sporadisch terug, maar ze blijven voortdurend in denken en doen op de achtergrond aanwezig. Wie meer over leven en werken van Winters wil weten koopt het boekje “Sjen”, want Piter Boersma schreef er een biografische inleiding voor: Willem, yn fûgelflecht: met zevenmijlslaarzen door de Winters van Willem.
Willem Winters leert mij zien. Hij leert mij anders kijken, zoals beeldend kunstenaars dat ook zo fantastisch kunnen doen. Het is geen fantasie waar Winters over schrijft, het is de waarheid maar dan in een ander daglicht gezet. Na het lezen van de teksten in het boek wordt ik mijn omgeving anders gewaar. Merk ik meer details op en beschouw deze op een tegengestelde manier dan dat ik gewoon was te doen. De schrijver doet dat ook. Hij neemt waar, staart en tuurt, bepeinst het geheel en kan dwars uit de hoek komen. Hij heeft zo zijn eigen gedachten over de dingen en geeft duidelijk aan datgene waar hij anders in staat, tegendraads beschouwt, het mee oneens is.
Willem Winters is een geaarde Fries. Vandaar ook dat hij meestentijds in de Friese taal schrijft. Maar ook rolt het Nederlands regelmatig uit zijn pen. Hij heeft voor diverse media binnen en buiten Friesland geschreven. “Sjen” toont in vogelvlucht een keur aan kleur en fleur in deze plattegrond van zijn schrijverschap. Winters schrijft over van alles en nog wat, ieder onderwerp schijnt aan hem te zijn besteed. Van maatschappij tot film en muziek via mensen en beesten. De kunst draagt Willem een warm hart toe. Hij heeft kunde aan diverse kunstenaars en onderhoudt met sommige een briefwisseling. Eigenlijk is het onderhield, want ze leven al niet meer: Sjoerd de Vries, Sies Bleeker, Willem van Althuis. In “Sjen” komen ook deze vriendschappen voor het voetlicht.
Over DADA, de kunststroming uit de eerste helft van de vorige eeuw, schrijft Winters regelmatig. Van de traditie afwijkende kunstenaars, beeldend in woord en beeld, hebben zijn voorliefde. Ze zijn van voor zijn tijd, maar de idee en gedachte leeft voort. Die Sjoerd, Sies en Willem onder andere zijn erfnemers. Aan de hand van Thom Mercuur leert hij ze kennen en krijgt meer dan waardering voor deze tegendraadse kunstenaars die hem en de rest anders leren kijken. Winters schrijft wel over de grote dingen in het leven, maar houdt het ook wel klein en bij zichzelf. Verhalen van op reis met de camper door Frankrijk, of op de fiets langs de Friese kust.
Fotograferen als het vastleggen van droombeelden. De film als in de kritiek van het kijken, over het kijken naar rolprenten. En natuurlijk krijgt de literatuur in zijn geschriften er van langs. Een beschouwing van vooral het Friestalige resultaat van de letterkunde. Het gaat in “Sjen” van de hak op de tak, lijkt het – van hot naar her, schijnt het. Maar de samensteller heeft er, ondanks het grote aantal pennenvruchten waarover hij kon beschikken en waaruit hij kon selecteren, een uitgebalanceerde uitgave van weten te maken. Opgedeeld in rubrieken, geen chronologisch overzicht. Winters heeft geen begin of eind, is in elk artikel even professioneel bezig.
Winters speelt met woorden, want kijken is ook een spel. Over opmerkelijke mensen, de wonderlijke dierenwereld. Na lezing van het boek bezie ik de dingen om mij heen meer gedetailleerd, merk beter de kleine dingen in het leven op. Winters leert mij beter en meer nauwkeurig te kijken. En er iets van te vinden, niet domweg alles voor waarheid aan te nemen. Het eigenzinnige van schrijver en uitgever komt opmerkelijk tot uiting in de dwarse nummering van de pagina’s.
Na “Sjen” zal ik niet zomaar meer een vlieg dood slaan, op een slakkenhuis gaan staan, een worm aan de vishaak prikken en behoedzaam mijn tuinpad bewandelen. De vlakwerking en het lijnenspel van de klinkers in de straat bewonderen – het is een onopgemerkt openlucht museum. Willem Winters is een fantastisch schrijver, die zijn fantasie over de dingen laat gaan maar geen fantast is. Aan het slot van “Sjen” heeft Piter Boersma nog enkele sprookjesachtige stukken geplaatst. Fabels waarin Winters de mensheid via de dierenwereld te kijk zet. Een afsluiter met een glimlach. En vanaf de kaft kijkt Willem mij beschouwend aan: ‘sjoch, lês, wat fynst derfan?’
Sjen, Willem Winters. Utjouwerij Hispel, 2021.
0 notes
Text
ARCHIEFSTUK: recensie februari 1994
PRIMITIEVE EN MODERNE KUNST VERMENGEN ZICH IN HET TRIPGEMAAL MUSEUM
Zonder letters, zonder schrift zijn. Dat is niet eenvoudig voor te stellen. Communiceren zonder te lezen. Dan moet een taal gesproken worden die iedereen verstaat. Gedachten kunnen dan enkel worden overgedragen in beelden. Geen krant vol schreeuwende koppen, geen kolommen vol letters. Nergens een boek met hoofdstukken en voetnoten. Nooit een ondertiteling van een buitenlands gesproken film. Het beeld moet juist die zeggingskracht van het woord overnemen. Het dagelijkse leven dient te worden nagesynchroniseerd. Alles moet gezegd in die enkele lijn, of die ene snede. Zo zit de toeschouwer op het puntje van de stoel, zich volledig openstellend voor het gebodene. Op het scherpst van de snede werkt de performer in het voetlicht, de kunstenaar loopt op zijn tenen. Een volk zonder schrift heet primitief, maar is uit nood kunstzinnig bijzonder hoog begaafd. De meest oorspronkelijke kunstenaar zou daarom analfabeet moeten zijn? Alle mogelijke uitleg van zich afschuivend, enkel en alleen maar beeldend bezig zijn. De kracht zit 'm niet in de titel of het onderschrift; het beeld zelf spreekt boekdelen, zegt meer dan woorden kunnen vertellen.
Thom Mercuur heeft in de loop der jaren een aanzienlijke verzameling kunst van schriftloze volken opgebouwd. De sculpturen, sieraden en wandkleden zijn afkomstig van diverse uithoeken op onze aarde. Mercuur bezit bijzondere voorbeelden van uitheemse kunst, die in musea zelden of nooit gevonden worden. Hij heeft ze tentoongesteld in het Tripgemaal Museum te Gersloot en de stukken vormen één geheel met de authentieke entourage van het veenderijgemaal en de twintigste eeuwse kunst die her en der tussen het andere werk zijn verspreid. Veel houten beelden en beeldjes sieren de stellingen. Opvallend zijn de metershoge totems, waarbij vruchtbaarheid en voortplanting een grote rol spelen. De naamloze kunstenaars van bijvoorbeeld Batak, Kalimantan, Mossi, Sumba, Timor en Toraja passen kunst toe in de dagelijkse rituelen. Kunst is daarbij niet werkelijk een versiering van het leven, maar heeft daarenboven veel meer betekenis. Uiteraard gebruikt men enkel natuurlijke materialen, die onvergankelijk worden door de beeltenis die erin en erop is aangebracht. De leef- en gedachtewereld staat hierbij centraal, experimenten zijn nauwelijks merkbaar. De beelden worden gesneden in de traditie van het volk en moeten voor de makers en gebruikers herkenbaar zijn. Het volk wil kunnen zien om te begrijpen, zelfs in ons westen is dat nu nog zo: een realistisch landschap heeft meer aanzien dan een abstract gevoel. Er is weinig schaamte, althans gezien door onze calvinistische ogen. Taboes lijken doorbroken te worden, maar de beeldhouwer uit de Geelvinkbaai buigt voor een heel ander heilig huisje dan de toeschouwer uit Heerenveen. Hij leeft in duisternis met zijn god en draait zich niet beschaamd om bij een geslachtsdeel in opgeheven stand. Ook dat lichaamsdeel heeft een functie en wel zo belangrijk dat het de soort in stand houdt.
Het is een aangenaam vertoeven in het Tripgemaal Museum. Welhaast iedere vierkante decimeter is bezet met een kunstwerk, dan wel een gebruiksvoorwerp of relikwie. Het is een oudheidkamer en galerie tegelijk. Het één vult het ander aan. De primitieve kunst past uitstekend bij het werk van twintigste eeuwse kunstenaars, daartussen door dringt een uitstalling van het boerenleven zich in een socialistische levensstijl naar voren. Niet voor niets siert een gestileerd profiel van Domela Nieuwenhuis de gevel van het Tripgemaal. In de tentoonstellingsrij van min of meer moderne kunst is een verscheidenheid aan stijlen te herkennen. Werk van reeds gestorven schilders wisselt af met dat van eigentijdse namen. In de grote reeks zoekt de toeschouwer naar een lijn, een rode draad. Die is er niet. Wel is er werk van de vijf Friese kunstenaars, die zich dit najaar in Sint Petersburg zullen laten zien, te ontdekken. Dan maar daar de aandacht op gericht.
De expressieve Jan Roos versimpeld de omgeving tot enkele lijnen en een handvol kleurvlakken. Zijn inspiratie ligt in de Harlingse scheepswerf. Robuust zet hij de gespierde handwerkmannen in beeld. Daarnaast ogen alle eendjes in het water vriendelijk intiem. Door de schilderingen vast te leggen op gehavend papier tekent het de smerigheid van de omgeving. Er is geen diepte, het is een snelle schets van het moment. In de "Steiger" temt Roos zichzelf tot het maken van een regelmatige compositie. Het is even zoeken, maar van Ramon van de Werken is het "Willekeurige principe" tentoongesteld. De schilder wordt knutselaar en laat grijze onregelmatige vlakken in elkaar grijpen tot er een reliëf ontstaat. Het is de weerslag van de reis die ooit begon bij het verbeelden van de regelmaat van een bosje groen. In de te boek gestelde presentatie van de 5 uit te zenden kunstenaars naar onze oosterburen is deze ontwikkeling van Van de Werken te volgen. Sjoerd de Vries heeft nog wat werk van de zojuist beëindigde expositie laten staan. Verder is er een naakt en een portret in de bekende dieptestijl te zien. Jochem Hamstra vangt woonschepen in maanlicht, een heerlijke eenvoud die al eens eerder nader werd omschreven. Frans Walon vormt wat een vreemde eend in de bijt van deze moderne kunst. Hoewel de schriftloze volken het noodgedwongen zonder woorden deden, gebruikt de tegendraadse en bijna anarchistische Walon het woord om zijn compositie kracht bij te zetten. Met het "Holland mesje" sneed hij zichzelf in de tenen.
Verder vallen tussen al de namen enkele nader te noemen werken op. Zo zijn er enkele werken van Gerrit Benner te zien, spontaan in grote felle kleurvlakken opgezet. Die eenvoud is terug te vinden in werk van Sipke Jansma, deze geeft echter meer details in zijn compositie. Van Jan Mankes hangt er naast een jaarkalender een nachtelijke impressie van struikgewas, althans de compositie is zo donker van kleur dat er nauwelijks meer te onderscheiden valt. Een gedetailleerde tekening van een dood vogeltje geeft het vakmanschap van deze jonggestorven kunstenaar weer. Gedreven door emotie is ook het werk van Boele Bregman. In het schemerdonker van een wandelpark ontwaart de toeschouwer een groep van vijf personen. De figuren zijn onpersoonlijk, het zou een gezin kunnen zijn maar ook best wel toevallige passanten. De armen hangen slap langs de tengere lichamen, de sfeer is triest: er is een gestalte aan de galg gehangen. Een zondagse wandeling krijgt een luguber karakter. Heeft vader zich verhangen? Tinus van Doorn zet zijn figuren monumentaal in het vlak. Het landleven is gespierd en het koren wordt gesneden met handen als kolenschoppen. De hond waakt over het kind in de wagen. De omgeving is van alle plaatsen. Zo ook zweeft een hengst in de dromerige atmosfeer. Het strandgezicht van André van de Vossen uit 1945 spiegelt de vreugde van die naoorlogse tijd. Vrouwen baden zich verlost in het groen golvende water. Door wit wiekende vogels over het gehele vlak uit te spreiden ordent de vormgever dat vlak.
#tripgemaal#gersloot#primitieve kunst#moderne kunst#jan roos#ramón van de werken#jochem hamstra#frans walon#jan mankes#gerrit benner#boele bregman#tinus van doorn
0 notes
Text
ARCHIEFSTUK: recensie juli 1997
DORA TUYNMAN AAN HET ROER VAN DE COBRA-BOOT
Over de doden niets dan goeds. Terwijl de grote Cobra-vrienden Appel en Corneille teren op hun roem als vernieuwende kunstenaars - nu sterk grijzend en getekend door het leven, heeft vriendin Dora Tuynman het niet verder gebracht dan een bescheiden bekendheid als schilder en een zelf gekozen te vroeg sterfbed. Haar leven volgend welhaast het prototype voor de legende van een kunstenaar. Met eenzelfde passie en vastberadenheid als de grote broeders inde kunst beet zij zich in de hoogtijdagen van de abstracten vast in die ongrijpbare weergave van de tastbare omgeving. Ze liet zich inspireren door haar vrienden en zij vormde de bron voor haar companen, maar sloeg uiteindelijk een eigen weg in. Een weg die leidde langs eenvoudig realisme tot een expressionistisch uiten en het krachtig abstract werken terug naar een vereenvoudigde werkelijkheid. Voortdurend wist ze met een speelse toets het vlak te vullen. Haar werk mag dan minder bekend zijn, het is en blijft in opzet de beginselen van de Cobra-coryfeeën trouw. Een primitieve, welhaast kinderlijke, manier van weergeven; beelden van dromen met groot gevoel neergezet. Tuynman’s kunst verdiend meer dan enkel het aanzien van een kunstenaar die meevaart in het kielzog van een stroming. Dikwijls zat ze namelijk op de voorplecht van de boot en beroerde ontroerd zelfs het roer om zonder kompas op de toekomst te varen. Kunstkenner Thom Mercuur doorzag dat talent en besteedde in 1968, toen Dora Tuynman met wisselend succes al 20 jaar bezig was, een tentoonstelling aan haar. Een kleine 20 jaar na haar dood toont Mercuur het nauwelijks aan kracht ingeboete werk opnieuw, ditmaal in galerie Tripgemaal te Gersloot.
Het werk is op zich niet gemakkelijk benaderbaar en laat zich moeilijk omschrijven, simpelweg omdat het beeld spreekt zonder woorden. De toeschouwer gaat er stil aan voorbij, kan zich mijmerend inleven in de geëxposeerde composities. Tuynman heeft zich er zonder tastbare vormen in uitgedrukt, althans in het beste werk is van een beeltenis geen sprake. Andere uitingen spreken minder aan door een krampachtig idee toch iets van een realiteit te moeten laten zien. Dit werk heeft meer weg van een schetsmatig zich eigen maken van bestaande beelden om daaruit later een abstracte weergave te kunnen destilleren. Beide vormen van uiten hebben echter de tand des tijds doorstaan en tonen de achtergrond van een willen en kunnen: een sterke wil kunst te maken, het heilige moeten om als kunstenaar te overleven in wezen en zijn. Tot een dergelijk hoogstaande manier van weergeven is Dora Tuynman niet zomaar gekomen. Het was er niet plotseling, maar heeft veel bloed, zweet en tranen gekost. De gang naar een abstracte expressie is niet zonder moeite, de weg naar een primitieve weergave is vol scherpe scherven en diepe valkuilen. Verguist door tijdgenoten trekt de kunstenaar de kar van de toekomst voort, effent de weg - kapt zich een weg door het oerwoud. Uiteindelijk zal het welhaast onbegaanbare pad met asfalt beteerd zijn en kan het heden erop voortrazen. Ondertussen kan de wegvoorbereider zodanig gefrustreerd zijn geraakt dat het bijltje erbij neer wordt gegooid.
De expositie aan Tuynman gewijd in Gersloot geeft niet die chronologische volgorde van toen naar daarna, Mercuur heeft de diverse schilderijen, tekeningen en aquarellen door elkaar gehangen. Het geeft zo wel een goed beeld van waartoe deze kunstenaar in staat was te scheppen. Niet telkens met een even goed uitgevallen resultaat. Voortdurend is geschilderd met een brede toets en zelfs werd de verf zo dik opgebracht dat de uitkomst het karakter heeft van een reliëf: de kunstenaar groef zich in de expressie. De kijker kan zich nu laten ingraven, zich laten grijpen door het beeld. De emotie ligt er dik op en kan er zo worden afgeschept. In de schilderijen, die de sfeer en het monumentale karakter van een muurschildering in zich dragen, kan na langdurige bezichtiging langzaam en onbewust een grijpbare beeltenis ontstaan. Op de manier zoals dat in de kriebels van behang gebeurt of de oneffenheden van een muur of de kleurverscheidenheid van een marmeren plaat. De ogen willen zich een tastbaar beeld vormen en klampen zich vast aan het herkenbare. Opeens blijkt dat Tuynman inderdaad een beeltenis heeft vastgelegd en thema's gebruikt als geborgenheid en een samenzijn. De portretten zijn robuust en vierkant, als een schild getooid met krijgsbanier. Voortdurend komt de natuur als bron van inspiratie terug. In de inktschilderingen is dat een schijnbaar ondoordringbaar bos, waarin een zachte toets de diepte maakt. Opvallend is telkens de prachtige vlakvulling. De uiting is in balans, er is nergens een overmaat.
Dora Tuynman experimenteert zoals ieder ander in de voortgang van de kunst. Veel van haar werk is verloren gegaan, omdat ze het achteraf zelf niet meer als haar eigen kon aanzien en het dus kapot maakte. Toch is veel goed werk bewaard gebleven, dat "staat" - hoewel met een minder bekende nagalm - in de kunstgeschiedenis. Naast het eindresultaat is ook de vingeroefening nu als uitkomst te bezichtigen. Iedere compositie heeft de mystiek van de vergankelijkheid en is daarom waardevol. Want de schepper kan niet meer opnieuw scheppen, de dood is ingetreden en het levenswerk is klaar. Onvermoeid ging de kunstenaar het gevecht aan met de wil om eigenzinnig te uiten. Daarbij kwamen nieuwe en tot dan toe ondenkbare middelen en materialen aan de orde. De vormen en beelden waren al op ontelbaar veel manieren bij elkaar gezet, het was tijd voor een spel met kleuren zonder deze in een vlak te zetten.
Het werk van Tuynman biedt zich aan tussen de oudheden van het museum Tripgemaal. Dat museum is geen voorbeeld van een glad afgewerkte galerie, waarin de wanden wit zijn en de spotjes ieder belangrijk onderdeel uit een schilderij belichten. Het werk hangt bij Mercuur weleens wat schemerig achteraf, in de schaduw van de gerestaureerde bemalingsmachines of net iets te veel hoger dan ooghoogte. Toch ligt daarin geen belemmering het gebodene op waarde te schatten. Eigenlijk hangt het op de manier zoals het leven is, zonder glamour en met veel hoogte- en dieptepunten. Met de expositie is het verhaal niet af, er valt nog veel meer aan dit leven toe te voegen. Een duidelijk beeld van leven en werken van Dora Tuynman staat opgetekend in de catalogus, die uitgeverij de Drijvende Dobber heeft laten drukken. Het boekwerk geeft inzicht in de manier waarop Tuynman met haar uiten is bezig geweest. Wilskracht en strijdlust hebben haar leven, schilderkunst en dood bepaald. En over deze dode valt niets dan goeds te vertellen.
0 notes