Tumgik
#Pluim
Text
‘De zoete inval’ en ‘Zeeangst’ van L.H. Wiener: herinneringen van een weemoedige zeerot
Tumblr media
L.H. Wiener (1945) vierde begin dit jaar zijn vijfenzeventigste verjaardag. Zijn nieuwe uitgever Pluim brengt de auteur hulde met De zoete inval, een gulle bundeling met recente korte stukken, én Zeeangst, een bijna-roman in de vorm van een nautisch logboek over een negen weken durende zeiltocht van Haarlem tot het Britse graafschap Devon en weer terug.
De zoete inval
Jeroen Brouwers noemde Wiener ooit de meest verwaarloosde schrijver van de Nederlandse letteren, maar inmiddels staat de ‘vogelman van Zandvoort’ te boek als dé grootmeester van het korte verhaal, alom geroemd en bejubeld omwille van zijn onnavolgbare stijl en zijn krachtige vertelstem. Autobiografie, zelfspot en milde misantropie kenmerken zijn literair werk, geschreven in een loopbaan die nu ruim vijfenvijftig jaar omspant.
De zoete inval bundelt achttien nieuwe korte stukken, waarvan het merendeel al eerder in druk is verschenen, tien zelfs bij kleine bibliofiele uitgevers. Zo goed als alle bekende Wiener-thema’s passeren de revue: de dood, de liefde, het verleden, zijn half-Joodse achtergrond, zijn zelfverklaarde misogynie, het schrijverschap, zijn liefde voor de natuur (in het bijzonder vogels) en de tirannie van alcohol of ‘Koningswater’, om de belangrijkste te noemen. Voor wie vertrouwd is met de vroegere verhalen en romans zijn deze verhalen, herinneringen en brieven (aan F. Starik en A.L. Snijders) dan ook een feest van herkenning, terwijl ze voor de nieuwkomers de perfecte inleiding vormen.  
De opener en het titelverhaal ‘De zoete inval’ is meteen raak. In dit tragikomisch verhaal denkt Victor — Van Gigch, een van Wieners alter ego’s en net als Wiener een gepensioneerde leraar Engels — terug aan een dronken liefdesnacht van 38 jaar geleden. Tegenover de vissportwinkel waar hij net een doosje maden heeft gekocht, bevindt zich een fourniturenhandel. De stoffen in de vitrine doen hem denken aan de rozenjurk van Lena (op de cover van De zoete inval prijkt een verwelkte roos), de vriendin van een kroegvriend die hij ooit oppikte en meetroonde naar zijn vrijgezellenflat om haar ‘langdurig te overmeesteren’.
Lena blijkt een emotioneel wrak te zijn: ze is ongewenst zwanger van haar vriend, flirt met de dood op het balkon van Victor, kotst haar ziel uit en blijkt ondanks haar jeugdige leeftijd een kunstgebit te hebben. ‘De zoete inval’ is onversneden Wiener: humor (zie ook ‘Een kimono staat mij goed’) en tragiek, heden en verleden, vermengen zich naadloos tot een weergaloos verhaal vol pathos en retoriek, waarin de auteur de draak steekt met zichzelf en de zelfgenoegzaamheid van zijn medemens.
‘De zoete inval’ is een prachtig voorbeeld van hoe Wiener het fictieve van de werkelijkheid of het werkelijkheidsgehalte van fictie voortdurend in vraag stelt. De lezer herkent moeiteloos  Wiener in de verteller, maar het doet er niet toe of dit alles hem werkelijk is overkomen of niet. In zijn sleutelwerk De verering van Quirina T. (2006) stelt Wiener: ‘Literatuur is per definitie fictie, alle literatuur, ook autobiografische.’ In Zeeangst doet hij er nog een schepje boven op enverdraait het reviaans axioma ‘Echt gebeurd is geen excuus’ tot ‘niet echt gebeurd evenmin’: ‘Literaire waarachtigheid onttrekt zich aan zowel feit als fictie.’
De waarheid heeft natuurlijk ook te maken met de betrouwbaarheid van herinneringen, nog een belangrijk thema in Wieners werk. Het verleden haalt het heden steeds maar in. Zo ontmoet de verteller in ‘Komt tijd, komt onraad’ op café de bejaarde ‘Meneer Brand’, zijn oude leraar Frans die ooit zijn klaslokaal met ijzeren hand bestierde. In ‘De dood in Zandvoort’ blikt hij vol heimwee terug op schoonheid van de kustplaats waar hij opgroeide, maar stelt met groeiende weerzin de vergane glorie ervan vast.
Wieners geheugen spreekt in de eerste plaats weliswaar over het familieverleden. ‘Familieportret’, een fijn staaltje zwarte humor, gaat over zijn Joodse achtergrond, een kwestie die reeds in In zee gaat niets verloren werd uitgediept, en opent met de geweldige zin: ‘Ik kan mij niet herinneren of ik op mijn elfde wist wat joden waren, toen mijn moeder mij vertelde dat de ouders van mijn vader en zijn jongere broer een einde aan hun leven hadden gemaakt.’ Met de hulp van een oud-leerling wringt de verteller zich in allerlei bochten om op een veiling een portret van die oom te bemachtigen: vintage Wiener.
De herinneringen zijn steeds gloedvol, maar telkens weer zit er een angel in de staart. ‘Moederdag’ bijvoorbeeld, is een warme voordracht gehouden in de Haarlemse Janskerk op het feest van de moeders, waarin Wiener de gekneusde ambities van zijn behoorlijk excentrieke moeder memoreert. Hij kan zich niet ontdoen van de indruk dat ze nooit een kans heeft gehad op een ‘waarachtige levensvervulling’. Op zesenzeventigjarige leeftijd, kort voor haar dood, flapt ze uit dat ze eigenlijk prostituée had moeten worden. In ‘Ippon’ ziet Wiener zijn zoontje een judowedstrijd verliezen tegen een grotere en oudere tegenstander, zoals hij zelf meemaakte als jonge judoka, al was dat tegen een meisje. Wanneer de judostudio afbrandt, wentelt hij zich in leedvermaak: ‘Die brand is niet door mij aangestoken. Echt niet. Je kunt niet aan alles denken.’
In ‘Buizerd’ licht Wiener zijn poëtica verder toe, startend met een knipoog naar W.F. Hermans: ‘Er valt in mijn werk geen mus van het dak zonder dat ik er een verhaal aan wijd. Fantasie speelt geen rol. Verzinnen kan men alles wel. Vormgeven is de kunst.’ Hij vertelt ronduit hoe hij de realiteit soms naar zijn hand zet ten voordele van ‘de literaire werkelijkheid’. Zo was de gewonde kauw in het verhaal ‘Jonge kauw te Katwoude’ in het echte leven niet dood toen Wiener die overhandigde aan het vogelasiel. Waarna — typisch Wiener — een op gelijke leest geschoeid verhaal volgt over de redding van een uitgemergelde buizerd. Fictie blijft fictie, of niet?
De afdwingbaarheid van de literaire werkelijkheid voert Wiener ten top in ‘Life imitates art’. In een verdere demystificatie onthult hij hier de ware toedracht over het zeemansgraf dat hij zijn ontslapen kat Lolitapoes gaf in zijn ‘dodenboek getiteld’ In zee gaat niets verloren (2015), een passage die overigens nog terugkomt in Zeeangst. In realiteit begroef Wiener de kat in een lange bloembak in zijn tuin en was het zeemansgraf niet meer of minder dan ‘een onontkoombare literaire eis’. Maar omdat de auteur naar eigen zeggen alleen ‘werkelijk’ bestaat in zijn boeken en enkel die zijn bestaan ‘rechtvaardigen’, haalt de fictie het nog maar eens op de werkelijkheid: na een jaar graaft Wiener de poes op en laat haar, precies zoals hij eerder had beschreven, te water voor de kust van Zandvoort.  
Wie stelt alleen in zijn zelfgeschreven boeken werkelijk te bestaan, eigent zich bij wijze van overlevingsstrategie ook de literatuur van anderen toe, om die tweede werkelijkheid te kunnen assimileren en uit te breiden. Wiener ziet dan ook waarlijk overal literatuur en doorspekt ongegeneerd zijn verhalen met citaten of verwijzingen (‘La vie devant soi’, ‘Brief aan A.L. Snijders’), een procedé dat hij in Zeeangst tot het uiterste drijft.
Voor Wiener is schrijven naar eigen zeggen het ‘tijdloos fixeren’ en ‘op literaire wijze tot expressie brengen’ van emoties die zijn gemoed doen vollopen. Zo schreef hij een pakkend portret van de hoogbejaarde, officieuze havenmeester van de Haarlemsche Jachtwerf (‘Freek’), die tijdens een roofoveral om het leven kwam. Wanneer hem wordt gevraagd waarom hij schrijft, antwoordt Wiener steevast: ‘Om niet anoniem te passeren’. In ‘Over niet anoniem passeren’ begint de auteur te twijfelen aan Oscar Wildes credo dat schrijven een ‘volstrekt zinloze bezigheid’ is, zeker wanneer hij ontdekt dat een schipper zijn verhaal ‘Freek’ heeft opgehangen aan  het wachthuisje van de haven en verschillende wandelaars en zelfs een jogger stoppen om het stuk te lezen.
De zee als vijand
Bulkte De zoete inval van de referenties aan de dood, dan zijn die nog prominenter aanwezig in Zeeangst en dat vanaf de eerste pagina’s. In de proloog al doet Wiener uit de doeken waarom zeezeilen voor hem een dualistische uitdaging is (enerzijds fascinatie, anderzijds angst): als dertienjarige ontsnapte hij op het nippertje aan de verdrinkingsdood tijdens een zeiltochtje met drie vrienden vlak voor de kust van Zandvoort. Omdat hun zeilbootje te zwaar geladen was, kantelde het. In een poging de mast terug recht te trekken raakte Wiener onder water verstrikt in een touw. Een van de vrienden wist hem bijtijds terug boven te halen. Deze gebeurtenis transformeerde de zee tot een vijand. Sindsdien is zee kiezen voor Wiener opgaan in de natuur en genieten van de schoonheid, maar tegelijk ook het tarten van de dood (‘De zee is te veel de baas. En ik steeds minder.’).
Wieners traumatiserende ervaring doemt regelmatig op in zijn dromen en herinneringen, waarin hij steevast níet wordt gered, maar wel degelijk verdrínkt. De auteur spreekt in dat geval van ‘opdringing’, een begrip dat hij eerder al uitwerkte in De verering van Quirina T.: ‘herinneringen aan gebeurtenissen die zich in de werkelijkheid als zodanig niet hebben voorgedaan, maar zich niettemin als voltrokken vonnissen manifest in het geheugen hebben vastgezet’. Het is weinig verwonderlijk dat het incident ook in Wieners teksten hier en daar opduikt. In ‘Tweemaal is scheepsrecht’ bijvoorbeeld, een verhaal uit de bundel Ochtendwandeling (1996), waarin Wiener zijn angst beschrijft om onder zijn boot te duiken om de kiel schoon te maken, een actie die hem terug slingert naar die noodlottige dag op zee.
Wie bekend is met Wieners werk weet dat de auteur een ervaren zeiler is en een eigen schip heeft (vroeger de Archimedes, vandaag de Argos, the good ship). Ook zijn ‘huidige vriendin voor het leven’ Antje Noordwest is een gediplomeerd zeilster. Het koppel beslist om gedurende 9 weken en over een afstand van meer dan 800 mijl hun favoriete zeilgebied langs de Britse zuidkust en het eiland Wight te bevaren (voorin zitten kaartjes met de uitgestippelde route). Deze keer hebben ze ook twee doelen voor ogen: een bezoek aan het graf van Malcolm Lowry en de plaats waar Virginia Woolf de Ouse (en de dood) instapte. Bijzonder is dat de reizigers ook de jonge poes Loes (is zij vernoemd naar de tante uit In zee gaat niets verloren?), aan wie Zeeangst bovendien is opgedragen, mee aan boord nemen.
In zijn badinerende en mijmerende stijl tekent Wiener hun wederwaardigheden op in ‘een logboek’, niet voor niets de ondertitel van Zeeangst, hoewel de bijdrages niet gedateerd zijn. In ‘Tweemaal is scheepsrecht’ en In zee gaat niets verloren hanteerde hij eerder al de logboek-vorm, hoewel hij voor laatstgenoemde liever de term ‘scheepsjournaal’ gebruikt. Als voorbeeld neemt Wiener Coasting (1986) van Jonathan Raban, een zeilklassieker die hij ooit in vertaling kreeg van Mizzi van der Pluijm, vroegere redactrice en huidige uitgever van de auteur: ‘Langs dezelfde lijnen als Coasting wil ik Zeeangst opzetten: deels als nautisch logboek, maar in essentie als een autobiografisch geschrift, waarin mijn verhouding tot de zee, de literatuur en het leven, als een reis door mijn heden maar vooral door mijn verleden, gestalte krijgt. Toekomst bestaat niet.’ De inzet van de reis is hoog.
Voor een schipper in de herfst van zijn leven wordt ‘toekomst’ een steeds ijler begrip (‘de zee is een bedding van de dood’). Meer dan eens suggereert Wiener dat dit misschien wel de laatste keer is dat hij deze geliefde kusten zal bezeilen. De dood lijkt soms mee te reizen: er is niet alleen het korte saluut aan het graf van Lolitapoes, maar ook de bezoeken aan de laatste rustplaatsen van literaire helden zoals Malcolm Lowry, Virginia Woolf en Cyril Connoly zijn telkens een aanleiding voor de reiziger om het levenseinde te contempleren, het liefst overdadig gelardeerd met Engelstalige citaten. Voor Wiener is de dood ‘de schaduwkant van de oplichtende levensdrift’: tijdens een fietstochtje wordt hij in een moment van onoplettendheid ei zo na omvergereden door een voorbijrazende truck en aan de zelfmoordkliffen van Beachy Head wrikt hij een steenbrokje los voor Anton Dautzenberg, die droomt van een sprong in die bekende diepte (‘Een koorddanser tart de val, een schipper de zee’).
Wiener zou Wiener niet zijn mocht er naast de schaduwkant ook niet flink wat worden afgelachen. Reizen met een poes zorgt hoe dan ook voor burleske situaties, al zeker over water. Schitterend zijn de passages waarop Wiener en Ant de jacht op Loes inzetten wanneer die aan land voor de zoveelste keer pleite is. Even hilarisch is de woordenwisseling met een gepensioneerde dierenarts die Loes als een illegaal dier het land wil uitzetten of de brief die Wiener schrijft aan een schipper wiens boot hij zou geraakt hebben bij het aanmeren. Wanneer Loes Ant al spelend verwondt aan het oog moet ze naar het ziekenhuis: de beschrijving van de consultatie bij de knappe jonge oogarts Hannah Fieldhouse is Wiener op z’n best.   
Aangrijpend en ongebruikelijk zijn de talloze momenten waarop de schrijver-schipper zijn onzekerheid uitdrukt, zijn angst om fouten te maken, blunders die op zee fatale gevolgen kunnen hebben. De druk is zo hoog dat de zeilers beslissen om bij de terugreis de route af te snijden en over binnenwater terug naar Haarlem te varen. Nochtans weet Wiener zich ettelijke keren, met de hulp van Ants expertise en ten koste van zware fysieke arbeid, uit hachelijke situaties te redden, dankzij zijn goed zeemanschap en alertheid. Soms is de verantwoording heel technisch, vakjargon dat enkel begrijpelijk is voor doorgewinterde zeilers. Gelukkig is er achterin een verklarende woordenlijst, voorafgegaan door een Wieneriaanse vermaning: wie niets weet over zeilen, mag er niet over schrijven. Voor de zekerheid is er dan ook een bibliografie toegevoegd, met waardige zeilklassiekers die niet mogen ontbreken in elke zichzelf respecterende boordbibliotheek.
De geweldige epiloog is een lange brief aan Paul Léautaud, een van de grootheden uit de autobiografische literatuur en ‘de grootste kattenman allertijden’, waarin Wiener vertelt hoe hij het baasje van Loes werd. Met een naar de keel grijpende wending op het einde maakt Wiener van de zeilende poes het uiteindelijke hoofdpersonage van zijn uitzonderlijk reisverslag. 
Verschenen op: De Lage Landen (volledige tekst achter betaalmuur) en op papier in Ons Erfdeel, november 2020
De zoete inval van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928917, 108 pp. & Zeeangst Een logboek van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928894, 284 pp.
Ter gelegenheid van L.H. Wieners 75ste verjaardag verscheen in een oplage van 75 exemplaren een ‘visuele bibliografie’, alleen verkrijgbaar via antiquariaat Hinderickx & Winderickx: Theo Rabou, Schrijven heeft geen enkele zin… Bibliografie van de reguliere en bibliofiele uitgaven van L.H. Wiener., Vught 2020, 220 p.
0 notes
rikwintein · 11 months
Text
Pijntranen
Laatst lagen pijn en vreugde in elkanders armen. Aficionado’s weten het: de Via Prosperità houdt het graag sportief. Maanden reeds staat op de digitale agenda van Mijn Groote Liefde en de piot een specifieke datum in virtueel vet aangestreept. Die zondag presenteert zich in en rond het Venetië van het Noorden de befaamde Athora Great Bruges Marathon. Bij het openen van de inschrijvingen…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
booksnotbombs · 1 year
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
APRIL 2023 WRAP UP
I realized as I was putting this Wrap Up together I only read dutch books this month... which I normally don’t ready many of them... O.o
Enigma : Het geheim van de Kraken - Guido Eekhaut : a YA book I was a bit hesitant about. It was good, but did not really ‘wow’ me in the end...
Dagen van zand - Aimée De Jongh : graphic novel about a young photographer that gets send on a photo mission to the Dust Belt in the USA... it is beautiful drawn and tells three stories in one...
❤️ Mot en de metaalvissers - Sanne Rooseboom + Sophie Pluim : A girl called Mot lives in a wonderful world/city where everything is rusty and submarines are as normal as trains and cars. A children’s book that surely will become a classic for all ages, with also such beautiful drawings
112 verhalen met over en op spoed - Stef Vanlee : A nonfiction book about a nurse doing his job at the hospital and all the adventures he had and people he met... really loved reading this, also because of the short chapters.
4 notes · View notes
gosulsel · 1 year
Text
Kasihan, PSM Makassar Pecat Wiljan Pluim Gegara Tidak Kuat Lari - Gosulsel
MAKASSAR, GOSULSEL.COM - Manajemen PSM Makassar secara resmi memutus kontrak dengan Willem Jan Pluim atau Wiljan Pluim. Wiljan Pluim merupakan salah satu pemain berposisi gelandang yang sudah bermain bersama Juku Eja sejak tahun 2016 lalu. Pemain berkebangsaan Belanda ini selalu menjadi...
http://gosulsel.com/2023/10/09/kasihan-psm-makassar-pecat-wiljan-pluim-gegara-tidak-kuat-lari/
#PSMMakassar #WiljanPluim
0 notes
l5-gbsdehorizon · 8 months
Text
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Op de uitvindersbeurs worden de gekste ontwerpen voorgesteld.
Wie krijgt een pluim voor origineelste ontwerp of beste uitleg?!
8 notes · View notes
leibal · 2 years
Photo
Tumblr media
Pluim is a minimal home located in Gent, Belgium, designed by Delmulle Delmulle. The building project was situated next to a residence created by architect Marie-José Van Hee. Vermeer’s “Het Straatje,” a painting, served as Van Hee’s inspiration.
86 notes · View notes
devosopmaandag · 8 months
Text
Doodstijding
Binnen drie dagen kreeg ik drie keer een doodstijding. Dat woord drong zich op. Eerst kwam er het bericht dat J terminaal was. Ik schrok ervan, al meende ik al langer dat er iets met haar was. Toen kwam het onverwachte bericht dat G kanker had, enkele maanden na de dood van haar man. Er kwam geen bericht van de dood van Katja Krol. Enkele dagen terug stelde ik verbaasd vast dat de viskraam op de markt dicht was en eergisteren zagen we dat er kaarten waren opgehangen aan de gesloten voorgevel. Op de grond stond een prentje van 'De zoete vrouw' van de Sint Jan. Dichterbij gekomen werd het duidelijk. Nu weet ik dat ze op 33-jarige leeftijd plotseling is overleden. Doodstijdingen kunnen komen in de vorm van een rouwkaart, een e-mail, een WhatsApp-bericht of in de vorm van een gesloten viskraam.
Onlangs bespraken we met de filosofieleesgroep 'De toekomst van het sterven' van Marli Huijer, waarin ze onderzoekt hoe we omgaan met de dood, maar vooral met het ouder worden en wat voor maatschappelijke gevolgen het heeft dat we steeds ouder worden, steeds ouder willen worden. Er lijkt zelfs een onuitgesproken recht op zo oud mogelijk worden te zijn ontstaan. Het boek gaf aanleiding tot veel discussie. Iemand vond dat het boek sluipend normatief was, dat ze ons lezers voorhield hoe we moesten denken over dat oud worden. Ook werd haar kwalijk genomen dat ons eigen sterven zelfs politiek geduid werd. In ons leven zijn er maar een paar existentiële momenten. Ons sterven is daarvan de grootste. Daar niet vrij over kunnen beschikken raakt aan onze soevereiniteit. En dus begreep ik die kritiek wel. Maar toch voelde ik me geroepen om Huijer te verdedigen. Dat vrij kunnen beschikken is wel een privilege van de verzorgingsstaat waarin we leven, een privilege dat niet eindeloos is. Want er is toch ook zoiets als maatschappelijke verantwoordelijkheid? Of is het zo dat het eigen sterven door zijn absoluutheid daar toch van gevrijwaard moet zijn?
Huijer voert ook Hannah Arendts 'nataliteit' of 'geboortelijkheid' aan. Na onze eerste geboorte is er een tweede: het bewust intreden in de openbare wereld van cultuur en politiek. Keer op keer. Zo wordt steeds een nieuw begin gemaakt door nieuwe generaties, redeneert Huijer. Plaats maken voor nieuwe generaties, daarvan moeten we ons bewust zijn in ons streven steeds langer te willen leven. Daar voel ook ik een zeker ongemak. Over dat toegeworpen leven hadden we bij geboorte helemaal niets te zeggen, over het einde van dat leven zouden we toch zelf moeten kunnen beslissen. Dat kan een laten afglijden zijn, een afgeven, desnoods onwillig, of een afwerpen. We worden geboren met een doodstijding. Dat maakt van ons denkende wezens, en ja, ook morele wezens.
* 'De toekomst van het sterven' | Marli Huijer | Uitgeverij Pluim / De Groene Amsterdammer 2022
2 notes · View notes
bloemetjesklas · 1 year
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
C. werd deze week 3 jaar! HOERA. Ze mocht belletjes blazen, kriebelen met de pluim en toveren. 
2 notes · View notes
rotterdamvanalles · 19 days
Text
Het Rotterdam Van Alles Weerbericht Vandaag: zomers warm. ☀️😎🥵🌡
Vandaag zijn er perioden met zon, in de loop van de middag is er landinwaarts kans op een bui. De maximumtemperatuur varieert van 24 graden langs de kust tot 28 graden in het oosten van de regio. De wind waait zwak tot matig uit het westen tot zuidwesten.
Vanavond en vannacht overheerst de bewolking en met name landinwaarts kan er een bui voorkomen. De temperatuur daalt niet veel verder dan een zwoele 18 graden, met een zwakke tot matige wind uit een westelijke richting.
Morgen is er tamelijk veel bewolking, en in de loop van de dag valt er af en toe regen. Ondanks de bewolking loopt de temperatuur toch nog op tot ongeveer 23 graden. Er staat een zwakke tot matige zuidwestenwind.
DE VOORUITZICHTEN
De komende dagen blijft het licht wisselvallig, met een mix van zon, bewolking en hier en daar een regenbui. De maximumtemperatuur ligt eerst rond de 21 à 22 graden, maar vanaf vrijdag wordt het waarschijnlijk enkele graden warmer. Wel moet worden benadrukt dat de verwachting de komende tijd behoorlijk onzeker is, aangezien de temperatuurspreiding in de welbekende pluim enorm groot is.
GEMIDDELDE ROTTERDAM AIRPORT:
Tussen 1 en 10 september bedraagt de gemiddelde maximumtemperatuur 20,4 graden en de minimumtemperatuur 11,7 graden. Er valt gemiddeld 31,6 mm neerslag
Tumblr media
0 notes
felawnie · 2 months
Text
have I driank another half literb of my plum wine? Mind your fuckin business. you know pluim wine isn';t wine? It's not fermented fruit. They jyust fucking soak the plums in the alcohol(dealer's choice!!() until the spirits got the FL;AVOR. Why the fuck is it called wine.
1 note · View note
regioonlineofficial · 3 months
Text
Tegenwoordig zijn veel ondernemers actief met duurzaamheid. Ook in Bronckhorst. Sommigen doen dat zelfs zo goed dat ze een Groene Pluim verdienen! Gemeente Bronckhorst wil graag kennismaken met deze ondernemers. Ondernemers die voldoen aan een aantal criteria en daarom zo’n pluim krijgen. Geef je op als ondernemer en kijk of je voor deze stimuleringsprijs in aanmerking komt. Dat kost niets en levert veel inspiratie, goede publiciteit en vooral een warm hart op. Gemeente Bronckhorst reikt jaarlijks al de Duurzame Ster uit, aan een inwoner of stichting die een duurzaam voorbeeld is voor de samenleving. We doen daar nog een schepje bovenop met de Groene Pluim, voor een bedrijf dat hiervoor in aanmerking komt. Zo wil de gemeente ook lokale ondernemers een impuls geven om duurzaam te ondernemen. Richtlijn voor de prijs zijn de Global Goals, ook wel SDG´s genoemd, van de Verenigde Naties. De Groene Pluim toetst op vier van de zeventien doelen (Goals): eerlijk werk, duurzame productie, klimaat en partnerschap (www.sdgnederland.nl). Door jezelf als ondernemer aan te melden doe je automatisch mee aan het doel ‘partnerschap’, wat je een interessante uitbreiding oplevert van je netwerk. Bedrijven kunnen zich aanmelden tot 20 juli via www.bronckhorst.nl/groenepluim. De uitreiking van de Groene Pluim is op 13 november. Eerste Groene Pluim vorig jaar naar Boerderij Ruimzicht  Vorig jaar ging de eerste Groene Pluim van Gelderland naar Boerderij Ruimzicht in Halle. Wilko Pelgrom, wethouder duurzaamheid, overhandigde deze aan eigenaren Gerjo Koskamp en Jara van Rooij van dit biologisch dynamische landbouwbedrijf met melkvee, varkens, schapen, kippen, een tuinderij en zorgboerderij. Het bedrijf is koploper op circulariteit en klimaatactie en levert ook op sociaal gebied haar bijdrage aan de maatschappij. Er werken veel vrijwilligers, deels met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast is Boerderij Ruimzicht een gecertificeerd leerbedrijf, waar stagiaires ervaring kunnen opdoen en alles leren over het boeren op een biologisch dynamisch landbouwbedrijf.  Inspirerend voorbeeld Bronckhorst gelooft in de voorbeeldfunctie van ondernemende koplopers. Wethouder Wilko Pelgrom van duurzaamheid: “Veel ondernemers zijn al actief met duurzaam ondernemen maar hangen dat niet aan de grote klok. Ze vinden het heel normaal. Maar het is goed om duurzaam ondernemen juist wel aan de grote klok te hangen. Dat inspireert andere ondernemers! En juist daarvoor is De Groene Pluim in het leven geroepen. Om bedrijven in het zonnetje te zetten die vooroplopen. Als winnaar van de Groene Pluim inspireer je andere ondernemers om te werken aan een duurzame toekomst. De noodzaak is er al veel langer, nu moeten we het samen waarmaken.” Stichting de Groene Pluim Stichting De Groene Pluim stimuleert ondernemers in heel Nederland om duurzaam te ondernemen. Niet door te controleren, maar door te belonen. Ondernemers die klimaatverandering aanpakken of moeite doen voor duurzame consumptie verdienen de Groene Pluim. Door aan te sluiten maakt een ondernemer deel uit van een groep ondernemers die positief van zich laat horen. Zij delen hun kennis door interactieve kennissessies, bedrijfsbezoeken en events en inspireren elkaar met mooie voorbeelden. De Groene Pluim is een landelijk initiatief met inmiddels 425 aangesloten bedrijven en 56 Groene Pluimhouders. www.degroenepluim.nl Op Morgen: voor de toekomst van Bronckhorst Voor de toekomst van Bronckhorst is een duurzame betrokkenheid van inwoners en ondernemers onmisbaar. Samen maken we Bronckhorst tot een fijne plek om te wonen en te werken. Op het platform Op Morgen bundelen we onze krachten: www.op-morgen.nl.
1 note · View note
Text
Het wilde denken van A.H.J. Dautzenberg
Tumblr media
Polemist, provocateur en querulant: A.H.J. Dautzenberg is het allemaal, maar deze veelschrijver is ook de schepper van een oeuvre dat zijn gelijke niet kent in de Nederlandstalige literatuur. Met sardonisch genoegen zet hij de lezer voortdurend op het verkeerde been.
“Er komt een leuk boekje naar je toe”, schreef A.H.J. Dautzenberg mij een paar maanden geleden. Sinds ik de auteur een vijftal jaar terug in zijn thuisstad Tilburg interviewde, houdt hij mij met wisselende regelmaat op de hoogte van nieuwe publicaties, ook van de kleinere, bibliofiele uitgaves, zoals Drie wandelsprookjes, het boekje in kwestie. Wanneer ik het kleinood in handen heb, blijkt het verkleinwoord meer dan gerechtvaardigd: het is een onooglijke hardcover in een strak A5-formaat, met vinnige sprookjes geïllustreerd door schilder-tekenaar en mede-Tilburger S. Lloyd Trumpstein.
De drie verhalen zijn onversneden Dautzenberg: geëngageerd, absurdistisch, intellectueel uitdagend en stilistisch verfijnd. Benen die onder het wandelen ruzie met elkaar krijgen, een huilende wijngaard die om verlossing smeekt en een kloostertuin waarvan de gistende lijkenlucht een helend effect heeft op karakterstoornissen: welkom in de wondere wereld van Anton Dautzenberg.
Engagement en provocatie
De econoom en taal- en letterkundige Antonius Hedwig Jozef “Anton” Dautzenberg (Heerlen, 1967) debuteerde in 2010 met de verhalenbundel Vogels met zwarte poten kun je niet vreten. Sindsdien is hij een vaste waarde en een regelmatig in de media opduikende BN’er. Hij schreef in tien jaar tijd meer dan twintig boeken: romans, verhalen, essays, gedichten en toneel. Op de valreep van 2019 verscheen Geestman, een experimentele roman van het soort dat tegenwoordig te weinig te lezen valt. P.F. Thomèse noemde elke publicatie van de Limburger “een baksteen door de glanzende etalageruit van de Nederlandse winkel vol tevredenheid”.
Dat elke nieuwe Dautzenberg hoe dan ook stof doet opwaaien, heeft veel te maken met zijn extraliteraire interventies, stuk voor stuk acties die hem niet in dank worden afgenomen. Zo blies hij de literaire hoax nieuw leven in door gefingeerde interviews te publiceren, doneerde hij een nier aan een onbekende (en schreef er in 2011 de roman Samaritaan over), en werd hij lid van de vereniging Martijn om de heksenjacht op pedofielen aan te klagen.
Dat engagement komt niet uit de lucht vallen. Dautzenberg lijdt naar eigen zeggen aan een Messiascomplex: hij kan niet anders dan het opnemen voor de underdog, de onderdrukten van deze wereld. Een van de resultaten van deze afwijking is zijn bromance met de verguisde “fraudeprofessor” Diederik Stapel, een psycholoog die jarenlang had gesjoemeld met onderzoeksgegevens. Met Stapel schreef hij De Fictiefabriek (2014), een “bevrijdingsroman in brieven” waarin de twee geslagen honden steun vinden bij elkaar en op beklijvende wijze de kracht van fictie verkennen. De samenwerking met Stapel kostte Dautzenberg zijn baan: omdat hij té controversieel werd bevonden, werd hij door de Fontys Hogeschool ontslagen als stagedocent.
De door Dautzenberg samengestelde en ingeleide bloemlezing Vuur! (2015) verzamelt Nederlandstalige schrijvers die het maatschappelijke engagement niet schuwen, van Erasmus en Multatuli, over Menno ter Braak en E. du Perron tot Auke Hulst en Arnon Grunberg. De verzameling wil tegelijkertijd een hommage én een aansporing zijn. Dautzenberg zelf past ook in het rijtje, hij is zonder meer een vuurvreter en verzet zich steevast tegen wat hij het “opschonend realisme” van onze tijd noemt: de neiging om alles door een roze bril te zien en beter voor te stellen dan het is.
De culturele elite en de geborneerde goegemeente moet er dan ook regelmatig aan geloven. Provocatie, polemiek en querulantisme gaat Dautzenberg nooit uit de weg, integendeel, hij gaat graag tegen de stroom in en roept op tot waakzaamheid, rechtvaardigheid en bewustzijn. We hoeven niet alles te slikken wat een uitverkoren groep opwerpt, zo stelt hij. Vraag maar aan Ed Schilders, A.F.Th. van der Heijden, Rob Schouten, Wiel Kusters of wijlen Joost Zwagerman, die allemaal ten prooi vielen aan Dautzenbergs scherpe pen.
Een andere belangrijke exponent van Dautzenbergs maatschappelijke betrokkenheid is Quiet 500, “de glossy die schuurt”. Met dit voor het eerst in 2013 verschenen magazine geven sociaal ondernemer Ralf Embrechts en Dautzenberg de stille armoede in Nederland een gezicht. De niet mis te verstane verwijzing naar de Quote 500, waarin juist de rijkste Nederlanders worden geportretteerd, kreeg veel media-aandacht en viel niet in dovemansoren: een hele community stond op en verschillende Quote 500-ers droegen hun steentje bij. In 2016 verscheen de tweede Quiet 500 en mocht Dautzenberg voor dit breed gedragen initiatief de Impact Award in ontvangst nemen, een prijs voor kunstenaars wier werk maatschappelijke impact heeft.
Dubbele bibliografie
Gezien de felheid van zijn doorgaans gegronde en goed onderbouwde aanvallen, belandt Dautzenberg vaak in het oog van de storm en krijgt hij veelal de wind van voren. Kijk je echter voorbij al die ongerichte mediaruis en richt je je op zijn literaire productie, dan kun je alleen maar besluiten dat zijn oeuvre er stáát én dat het op dit moment zijn gelijke niet kent in onze letterkunde. “A.H.J. Dautzenberg” een merk noemen is een brug te ver, maar je kunt hem wel degelijk omschrijven als een eenmansschrijversgilde. Wie Dautzenbergs productie wil bijbenen, moet bij de pinken zijn: hij schrijft met een verbazingwekkend gemak en publiceert, zo lijkt het wel, aan de lopende band.
Zo verscheen alleen al in 2019 een dichtbundel met “tinnitusgedichten” (Niet het krassen van de kraai), en de eerder vermelde roman Geestman en Drie wandelsprookjes. Tussendoor maakte hij met Diederik Stapel voor het Zuidelijk Toneel het theaterstuk De achterkant van,en startte hij een gastredacteurschap bij het oude studentenblad Propria Cures (de eerste bijdrages zijn vlijmscherpe maar hilarische brieven aan Joost de Vries, schrijver en  redacteur bij De Groene Amsterdammer). Sinds augustus 2019 is Dautzenberg ook de negende stadsdichter van Tilburg, een twee jaar durend “experiment” dat hij documenteert op de regelmatig geactualiseerde website De Tao van de T.
Op zijn website etaleert Dautzenberg een dubbele bibliografie. De eerste is een droge opsomming van al zijn publicaties, inclusief bijdragen aan tijdschriften en kleinere edities zoals de wandelsprookjes. De tweede bibliografie, genaamd ‘Het wilde denken’, is zijn “officiële” lijst met korte verhalen, essays, gepubliceerde romans en opgevoerde toneelstukken. ‘Het wilde denken’ verzamelt ook samenvattingen of stukken van recensies, inclusief de negatieve, en opmerkingen bij projecten waar de auteur niet langer achterstaat, zoals het toneelstuk Een avondje armoede (2018).
Tussen de mainstreamuitgaves door zit Dautzenberg niet stil. Heel geregeld publiceert hij bij kleine, onafhankelijke en bibliofiele uitgeverijen (een aantal mooie teksten zitten onder meer bij Hof van Jan, een “stichting tot behoud van (typo)grafisch erfgoed”). Voor een auteur met Dautzenbergs eruptieve creatiedrang is het internet vanzelfsprekend één grote speeltuin. Op het web zijn dan ook tientallen teksten van hem te vinden: van verhalen en zkv’s (“zeer korte verhalen”) tot essays en opiniestukken.
Underground, onder de radar en in een parallel circuit, zo is Dautzenberg ook gestart. Als Troy Titane publiceerde hij een hele reeks cartoons, samen met tekenaar Bandirah. De uitgaven bij De Blauwe Bloem zijn inmiddels heuse collector’s items. In 2008 droeg Dautzenberg Titane in een YouTube-video ten grave. De auteur heeft duidelijk een voorliefde voor het grafische: sinds 2017 publiceert hij regelmatig in het Tilburgse stripblad Wobby en in 2014 maakte hij, opnieuw met Bandirah, een hoofdstuk van het geflipte compilatieboek Fauser.
Theater en concrete poëzie
Vaak wordt over het hoofd gezien dat Dautzenberg ook een theaterman pur sang is. Naast de eerdergenoemde stukken De achterkant van en Een avondje armoede schreef hij ook Horrible Homeless Man (De Eenzamen, 2015), het “zeer korte toneelstuk” Barmhart (Zuidelijk Toneel, 2014) en De wet-deel 1 (Wunderbaum/KVS, 2014), dat in Brussel in première ging. Algemeen gesproken zijn al die stukken goed tot uitstekend ontvangen.
Dat Dautzenberg van vele markten thuis is, bewijst hij ook door genreoverschrijdend te werken. Zo maakte hij samen met schrijvers Maartje Wortel en Pepijn Lanen (ook bekend van De Jeugd van Tegenwoordig) de muziektheaterinstallatie PSSST (2015), bewerkte hij de song ‘Golden Hands’ van Smutfish, maakte een prozagedicht voor de virtuele band DANZMAN, hield hij feestredes voor bevriende dichters, ging hij tekeer in de noise-opera De stad Dis (2007), transponeerde hij het middeleeuwse dierenepos Van den vos Reynaerde naar deze tijd in een dertiendelig feuilleton voor het NRC (Van de Vos, 2016) en schreef hij samen met Stapel, zijn vaste bioscoopvriend, Van licht en donker (2017). Die essaybundel is een langgerekte liefdesverklaring aan de cinema – Dautzenberg is een hartstochtelijke cinefiel en bekijkt meer dan vierhonderd films per jaar, voornamelijk in zijn “thuisbioscoop”.
In de beste traditie van het literaire experiment vindt Dautzenberg wanneer nodig gewoon een genre uit. De eerder genoemde tinnitusgedichten werden in 2013 voorafgegaan door een uitzonderlijke reeks snookergedichten: Na de punt (asterion). Beide bundels lijken visueel en qua vorm op concrete poëzie, maar genereren op een alternatieve manier betekenis.
In het eerste geval bestaan de gedichten uit de fonetische weergave van de “schrille horrorklanken” veroorzaakt door de “auditieve kanker” waaraan de auteur al jaren lijdt. In het tweede geval zijn de woorden en letters vervangen door snookerballen – Dautzenberg is een fervente kijker van snookerwedstrijden op televisie. In zijn recentste roman Geestman is een bundel “natuurgedichten” opgenomen, geschreven door “het vogeltje”, een op Vergilius geïnspireerde dichtersfiguur, die het hoofdpersonage tegen het lijf loopt in een droomwereld: de betekenis ligt hier in esthetisch en harmonisch op de bladspiegel geplaatste geometrische vormen.
Fantasie en werkelijkheid
“Critici verwijten mij dat ik in mijn werk geen onderscheid maak tussen fictie en werkelijkheid, en laat dat nu net mijn hoofdthema zijn: de ‘werkelijkheid’ onderzoeken door haar te duiden, te manipuleren, te transponeren, te vermenigvuldigen of te negeren (…).” Dat schrijft Dautzenberg in het voorwoord van zijn pamflet Rafelranden van de moraal (2013), een felle aanklacht tegen de “Nieuwe Braafheid”, waarin de schrijver probeert aan te tonen hoe verworvenheden als tolerantie en vrijheid van meningsuiting bedreigd worden.
Op de titelpagina van Rafelranden van de moraal staat dat het boek een novelle is, hoewel het overduidelijk geen fictie betreft. Het boek is opgedragen aan Marthijn Uittenbogaard, voorzitter van de pedofielenvereniging Martijn, een organisatie waar Dautzenberg in 2011 lid van werd en die sinds 2014 wettelijk werd verboden. Met zijn lidmaatschap wilde de auteur protesteren tegen de “heksenjacht” op pedofielen, hoewel hij het gedachtegoed van Martijn niet ondersteunt en het uitoefenen van pedofiele neigingen verwerpt. Zijn standpunt kwam hem op veel kritiek en zelfs doodsbedreigingen te staan. Die intimiderende dreigementen herschikte Dautzenberg tot gedichten en hij bundelde het geheel in Smerig gezwel wat je bent (2012), dat gratis op zijn website te downloaden is.
Dautzenberg neemt graag een loopje met de werkelijkheid en zet de lezer met sardonisch genoegen op het verkeerde been. Bij hem moet je altijd op je hoede zijn, want voor deze auteur dient een schrijver te fabuleren. Een eerste manifestatie van Dautzenbergs mythomanie kwam er met een reeks nepinterviews. Een aantal werd verzameld in het pamflet Rock € Roll Economie voor en door leken verklaard (2011), waarin onder meer rocker Ian ‘Lemmy’ Kilmister en voetballer Ronald de Boer opgetrommeld worden als respectievelijk euro- en beleggingsspecialist. Een interview met Arnon Grunberg, waarbij de interviewer vooral focust op een mee-eter op het linkerjukbeen van zijn gesprekspartner, blijkt eveneens verzonnen. Dautzenberg nam het stuk op in zijn verzamelbundel Vijftig verhalen (2018), een best of samengesteld door de auteur ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag.
Mystificatie en autobiografie
“Ik geniet van transgressie, van het verkennen en overschrijden van ogenschijnlijke grenzen. Verwarring zaaien, raadsels vergroten, ongemakkelijke vragen stellen, ik kan er geen genoeg van krijgen”, schrijft Dautzenberg in Rafelranden van de moraal. Een hoogtepunt van deze drang tot mystificatie is Dautzenbergs debuutroman Samaritaan (2011), waarin een man de strijd met een logge bureaucratie aangaat nadat hij heeft besloten aan een onbekende een nier af te staan. Opvallend is niet alleen dat de roman geheel uit dialogen bestaat, maar ook dat de auteur in het echte leven eveneens een nier afstond. Hoewel Dautzenberg de nierdonatie al in gang zette voor Samaritaan verscheen, werkte hij de verwarring of hij nu wel of niet een nier had afgestaan in de hand door later in zijn verhalenbundel En dan komen de foto’s (2015) het Reviaanse zelfinterview A.H.J. Dautzenberg2 op te nemen, waarin hij – hoe kan het anders – alles ontkent.
In het bejubelde Extra tijd (2012) brengt Dautzenberg een ontroerende ode aan zijn overleden vader. De roman verhaalt de laatste levensdagen van de terminaal zieke Gustaaf Meulenberg, gezien door de ogen van zijn zoon Marcel. De zoon heeft veel trekken van Dautzenberg: econoom, drie minuten oudere tweelingbroer, Limburger... Marcel vreest dat zijn vader zal sterven wanneer diens favoriete voetploeg Roda JC zou degraderen. Het spel met de grens tussen werkelijkheid en fictie drijft Dautzenberg ten top door het opvoeren van een mysterieuze doodsfiguur in de vorm van een zwarte cowboy (de vader is gek op westerns) en door een losse katern bij de roman te voegen: Windkracht nacht, de dichtbundel die Marcel Meulenberg schreef na de dood van Gustaaf.
In Wie zoet is (2015) kruipt Dautzenberg in het hoofd van een getormenteerde eenzaat met een Sinterklaasobsessie. Het Martijnverhaal zindert duidelijk nog na in deze ingenieus vertelde postmoderne roman. Op het einde volgt een verantwoording, die stelt dat het verhaal gebaseerd is op ware feiten: die verklaring maakt nog deel uit van de roman zelf en is dus louter fictioneel. Fictie en realiteit vloeien nog maar eens in elkaar over. Of zoals Dautzenberg in een interview stelde: elke roman is tot op zekere hoogte autobiografisch, ook Wie zoet is, dat helemaal “onderkelderd” is, inclusief autobiografische kelders.
Dé apotheose van Dautzenbergs autobiografische proza is het bijzonder goed onthaalde dagboek Ik bestaat uit twee letters (2018), dat in de reeks Privé-domein verscheen. Dautzenberg schreef het in de aanloop naar zijn vijftigste verjaardag. Niet eerder gaf de auteur zich zo bloot: hij schrijft honderduit over zijn huwelijk, zijn zeventien jaar durende verslaving aan antidepressiva, zijn moeilijke relatie met zijn tweelingbroer, zijn emotieloze opvoeding en jeugd (zie “Indianen huilen niet”, een uitspraak van de vader uit Extra tijd), het Reveschrijn in zijn “gloppenhol” in Tilburg-Noord, het NSB-verleden van zijn grootouders en de nasleep van zijn buitenliteraire acties zoals Martijn en de nierkwestie.
Maar Dautzenberg zou Dautzenberg niet zijn als hij een ordinair egodocument had geschreven. In Ik bestaat uit twee letters zet hij het genre volledig naar zijn hand en maakt er een bont amalgaam van verschillende tekstsoorten van, gegoten in de mal van een journaal. Zo wemelt het boek van zkv’s en brieven. Andere documenten die Dautzenberg naadloos in het geheel verwerkt zijn: een recept (‘Eilandsoep’), enkele bewerkte cartoons uit zijn favoriet magazine Donald Duck, een aantal gedichten, een tiental foto’s, ontroerende telefoongesprekken met zijn overleden vader, partituren van liederen, reisverslagen, twee door Dautzenberg verzonnen en ‘vertaalde’ verhalen van Daniil Charms en grafieken of schema’s ter illustratie van een psychologische toestand.
Ongebreidelde verbeelding
De zkv’s in Ik bestaat uit twee letters zijn stuk voor stuk bewijzen van Dautzenbergs sterkte op de korte baan. Daarin kan hij ongegeneerd zijn fabuleringsdrang botvieren. En dat doet hij, grandioos: zijn verhalen zijn brutaal, gruwelijk, hilarisch en herkenbaar. Nu eens zijn het grotesken (maar zonder ooit vulgair te zijn), dan weer autobiografische schetsen, (maar zonder sentimenteel te zijn) of meer maatschappelijk verankerde verhalen (maar zonder belerend te zijn). De verhalen zijn hoe dan ook de perfecte introductie tot Dautzenbergs werk. Zoals op de binnenflap van Vijftig verhalen,een gulle selectie uit zijn drie eerdere verhalenbundels aangevuld met niet eerder gebundeld werk, staat vormen zijn verhalen de slagaders van zijn oeuvre.
De verhalen uit zijn debuut Vogels met zwarte poten kun je niet vreten sloegen in als een bom. Nooit eerder waren in ons taalgebied kortverhalen te lezen over twee mannen die een katoenplantage beginnen in de Achterhoek, een diepgelovige vrouw die wakker wordt met een kraantje op haar rug of een topmanager die wordt ontvoerd door Eskimo’s. Literatuurpaus Theo Sontrop sprak van “een nieuwe meester-verteller”.
De veertig verhalen uit En dan komen de foto’s (2014) zijn eveneens een lofzang op de verbeelding. De bundel haalde de shortlist van de Biesheuvelprijs voor korte verhalen en werd door de jury geprezen als “een vrijplaats voor literaire hoogstandjes en maatschappijkritiek”. In zowel de verhalen als eerbetonen aan literaire helden zoals Gerard Reve, Marcellus Emants en J.M.H. Berckmans, demonstreert Dautzenberg zijn uitgeklaarde, directe en heldere stijl, een stijl in de lijn van Joop Waasdorps verhaal ‘Het kerstfeest der vissers’ (1988), een persoonlijke favoriet zo blijkt uit Ik bestaat uit twee letters: “Ik houd van zijn stijl, de effectieve soberheid waarmee hij zijn verhalen vertelt. Geen barokke beeldspraak. Geen processie van ellenlange zinnen die het ego van de schrijver moeten dragen.”
Ook met zijn derde verhalenbundel De dag dat de gieren buigen (2016) – “een ode aan de scheppingskracht van de geest”, volgens de achterflap – haalde Dautzenberg de shortlist van de Biesheuvelprijs, opnieuw zonder de hoofdvogel af te schieten. Bijzonder is hoe die bundel is opgebouwd: de verhalen zijn opgetekend door de zich onzichtbaar wanende, blinde schrijver Tamalone (een rechtstreekse verwijzing naar de gelijknamige zwerver uit de romans van Arthur van Schendel) die allerhande dialogen en verhalen “opvangt” en verzamelt in wat uiteindelijk De dag dat de gieren buigen vormt.
De Tamalone-figuur is een mooi voorbeeld van hoe de breed belezen Dautzenberg aan de slag gaat met de literatuurgeschiedenis. Zijn werk wemelt van de literaire verwijzingen, in het bijzonder naar de Nederlandstalige literatuur. Dat is ook het geval in het recente Geestman. Naar eigen zeggen liet de auteur zich inspireren door Nazomer (2003), het vijftigste boek van Willem Brakman (1922-2008), een bevreemdende en beklemmende roman over de discrepantie tussen een binnen- en buitenwereld. In Ik bestaat uit twee letters kondigde Dautzenberg aan dat hij bezig was aan een nieuwe roman, “een Druckkammerspiel dat zich afspeelt in een trein. Een Zugkammerspiel, haha”. In wat “een behoorlijk abstract boek” zal worden, wil de schrijver het spanningsveld tussen binnen- en buitenwereld verkennen, en “de destructieve (des)oriëntatie” die daardoor kan ontstaan.
Geestman is geen treinroman geworden maar een “reis im Kopf”, ver voorbij de poorten van het onderbewustzijn. Een man ontvangt via een internetdate een vrouw bij hem thuis. De man klimt in paniek uit het raam en ontmoet een vogeltje dat hem aanmoedigt in een regenplas te duiken: de start van een “groot vallen” in de trant van Alice in Wonderland en Jean Cocteau. Plots verandert de binnenwereld van de man in “een gebroken spiegel” en neemt de auteur van het dagboek Ik bestaat uit twee letters het over: de vertelling over de man wordt vervangen door dagboeknotities, een soort vervolg op Dautzenbergs journaal uit 2018, maar nu over de huwelijkscrisis waarin de auteur zich momenteel lijkt te bevinden. De binnen­ en buitenwereld van de man annex auteur vallen steeds meer samen.
De speelse manier waarop Dautzenberg in Geestman met zijn eigen oeuvre omgaat, is kenmerkend voor een auteur die voortdurend zijn eigen werk bevraagt door er eindeloos creatief mee om te springen. Met Geestman – een indrukwekkend eerbetoon aan de kracht van de verbeelding en het wilde denken – houdt Dautzenberg zijn lezerspubliek scherp en blijft hij verrassen. In zijn volgende werk zal hij dat ongetwijfeld opnieuw doen. Wie weet wordt het deze keer dan toch het fameuze Zugkammerspiel?
De boeken van A.H.J Dautzenberg verschijnen bij Atlas Contact en diverse kleinere uitgeverijen, zie www.ahjdautzenberg.nl
0 notes
rikwintein · 2 years
Text
8 minuten
Laatst schouwde de piot een “open mic“. Het thema was “comedy“. Het label van het event alleen al, vertelt alles over hoe de tijden veranderd zijn. In de prehistorie – zoals de piot zijn jeugd pleegt te noemen – heette zo’n manifestatie een “vrij podium” en vond het plaats in schimmige en slecht verluchte jeugdclubs of achterkamers van duistere cafés (het begrip “bruine kroeg” was toen nog niet…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
steininbeeld · 4 months
Text
Tumblr media
6 juni 2024.
"Zonnebloem"
Deze sympathieke dames trof ik vanmiddag aan op onze weekmarkt. Ze zijn als vrijwilligers van de Zonnebloem afd Stein-LB en op pad om de jaarlijkse loten aan de man of vrouw te brengen. Waar zouden we zijn zonder deze vrijwilligers?? Ze verdienen een grote pluim en we zijn dankbaar dat ze dit willen doen voor de medemens.
(6 juni 2024)
0 notes
joostjongepier · 8 months
Text
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Wat?   Zelfportret ((1623-1630) door Peter Paul Rubens, Zelfportret met bloemenhoed (1883) door James Ensor, Christus en Johannes (ca. 1312) door Meester Heinrich von Konstanz en Koning en koningin (1952-1953) door Henry Moore
Waar?   Tentoonstelling Zeldzaam en Onmisbaar – Topstukken uit Vlaamse collecties in MAS, Antwerpen
Wanneer?   7 januari 2024
Van Peter Paul Rubens zijn vier zelfportretten bewaard gebleven. Het portret op deze tentoonstelling stelt de schilder voor met een zwierige zwarte hoed. Ruim tweeënhalve eeuw later schildert James Ensor zichzelf, net als Rubens tegen een neutrale achtergrond. Vijf jaar later verandert hij een aantal elementen aan het werk. Zo voegt hij een fleurige bloemetjeshoed met pluim toe. Wie de werken van Rubens en Vermeer naast elkaar ziet, moet wel constateren dat Ensor het werk van zijn illustere voorganger als inspiratiebron gebruikte. Maar wat wil hij ermee zeggen? Parodieert hij zijn collega of zet hij zich zelfbewust neer als de Rubens van de negentiende eeuw?
Meester Heinrich von Konstanz vervaardigde in de veertiende eeuw het beeld Christus en Johannes. Toen zes eeuwen later beeldhouwer Henry Moore dit beeld zag, ontroerde dit hem sterk. Het vormde mede inspiratie voor het werk Koning en Koningin. De maker verklaarde dat het hoofd van de man ‘iets dierlijks en iets koninklijks’ heeft. Ook schijnt het werk mede-geïnspireerd te zijn op Egyptische faraobeelden. Daar kan ik me veel bij voorstellen. De gewaden en de positie van de voeten doen beslist denken aan beelden zoals dat van Nahotep en Nofret in het Egyptisch Museum in Caïro of Maya en Merit in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
0 notes
l5-gbsdehorizon · 1 year
Text
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Vandaag mochten we met onze spaarkaart naar de turnzaal voor de boekenruilbeurs.
Alvast een dikke pluim voor de cactusklas voor de prima organisatie! 🪶
Veel leesplezier iedereen! ❤️
11 notes · View notes