#Klaas Verplancke
Explore tagged Tumblr posts
Text
44 notes
·
View notes
Text
Klaas Verplancke
0 notes
Text
Klaas Verplancke’s “Chilling”
Another lovely illustration by cartoonist Klaas Verplancke for the cover of the latest New Yorker. It has been an unseasonably hot June in Toronto!
View On WordPress
1 note
·
View note
Text
The New Yorker, July 1, 2024, cover by Klaas Verplancke
59 notes
·
View notes
Photo
Selfie de lectores (ilustración de Klaas Verplancke)
#Illustration#art#Klaas Verplancke#selfie#reading#reading and art#book#lectura#lectura y arte#libro#ilustración
119 notes
·
View notes
Link
I read this book with my students and they absolutely loved learning about the artist René Magritte and his imaginative artwork! 
1 note
·
View note
Text
‘Tirol inferno’, een graphic novella van Annelies Verbeke en Klaas Verplancke of de nachtmerrie van elke wintersporter
Het literaire voorjaar opent meteen met een topper van formaat: auteur Annelies Verbeke en illustrator Klaas Verplancke slaan de handen in elkaar en tekenen met Tirol inferno voor een origineel en bijzonder onderhoudend boek. Of moet ik zeggen ‘grafische novelle’? Hoe het zij, in Tirol inferno komt door een technisch mankement een bont gezelschap van 40 wintersporters vast te zitten in een geblokkeerde kabelbaan, metershoog boven de sneeuw maar als ratten in de val. Naarmate het verhaal vordert, raken de gemoederen steeds meer verhit, met als apotheose een heus bacchanaal. Verbeke haalde het onderste uit de kan en schreef een tekst volledig in verzen – straffer nog: in jambische pentameters op rijm. Het resultaat is een in onze contreien zelden geziene krachttoer. Hetzelfde geldt voor de illustraties van Klaas Verplancke, wiens tientallen tekeningen in een brede waaier van stijlen het perfecte complement vormen op een soms hilarische maar steeds beklijvende tekst.
Hoe is deze samenwerking er gekomen?
Klaas Verplancke: “Ik had voor Manteau twee klassiekers geïllustreerd, Van den vos Reinaerde en Tijl Uilenspiegel. Op een dag was ik bij de uitgeverij om te spreken over een eventueel nieuw deel. Maar al snel kwamen we tot de conclusie dat je niet zo maar een vervolg kan bedenken bij teksten van dat kaliber. Die teksten konden beter op zichzelf blijven bestaan, leek ons. We vonden het niet opportuun om die reeks verder uit te bouwen met minder sterke verhalen. Een dergelijke beslissing zou de uitstraling van de eerste twee als het ware afzwakken. Dat was dus niet langer een optie. Ik wilde wel iets in die trant doen voor volwassenen maar dan met een nieuwe tekst, een nieuwe klassieker, zeg maar. Toen zei onze uitgever dat hij mij de geknipte persoon zou voorstellen, iemand die een nieuwsoortige klassieker kon schrijven. Zo kwam ik in contact met Annelies en al snel ging de bal aan het rollen. Dat was het startpunt.”
Annelies Verbeke: “Mijn kant van het verhaal is gelijkaardig. Mij hadden ze aanvankelijk gevraagd om de Kama Sutra te hertalen, maar dat zag ik echt niet zitten. Toen ontmoette ik Klaas en het zat meteen goed.”
KV: “Dat was de eerste denkpiste. Iets geheel anders doen met klassiekers. Maar omdat die mogelijkheden niet zo uitgebreid zijn, kwam het idee om te vertrekken van een geheel nieuwe tekst. Illustraties van teksten voor volwassenen zijn een belangrijk onderdeel van mijn werk. Het is natuurlijk ook de sterkte van Harold Polis, de uitgever van de Bezige Bij Antwerpen, dat hij een nieuw soort boeken wil uitgeven. Hij denkt verder dan het boek als een verzameling van papier. Een boek is zoveel meer voor hem. Het is een object en een medium waar niet alleen in te lezen valt. Het is niet voor niets dat Harold steeds samenwerkt met vormgever Gert Dooreman, die als een soort boekenarchitect echte kunstwerkjes van boeken maakt. Dat was een dimensie die mij erg aansprak. Het is ook de reden waarom ik graag met Harold wilde werken. Je vertrekt van een oerboek, waarna je het boek maakt in functie van het verhaal. Harold heeft ons steeds de ruimte gegeven om in alle vrijheid aan de slag te gaan. Je zit niet in een stramien, begint letterlijk van nul.”
Annelies, dit is uw eerste werk voor een andere uitgever… Hoe verliep dat?
AV: “Ik ben heel erg trouw aan mijn vaste uitgever De Geus, dat klopt. Buiten teksten uitlenen voor bloemlezingen of inleidingen verzorgen had ik inderdaad nog nooit iets voor een andere uitgever gedaan. Ik vond het best wel moeilijk om aan te kondigen dat ik een écht boek ging uitgeven bij een andere uitgever. Dat was een primeur. Voor alle duidelijkheid, voor De Geus is het nooit een probleem geweest, omdat zij als uitgever met een ander soort boeken bezig zijn en auteurs koppelen aan illustrators doen ze ook al niet.”
KV: “Ja, ik vind trouwens dat we voor het soort boek dat we gemaakt hebben, een nieuwe benaming zouden mogen uitvinden. Zo sprak ik al eens van een “graphic novella”, naar analogie met de “graphic novel”. Het is het ideale moment om een nieuwe term te ijken, nu het boek verschijnt, moeten we de benaming juist hebben.”
AV: “Schitterend! Ik ga die term vanaf nu gebruiken…”
In de perstekst wordt Tirol inferno omschreven als een klucht of een parabel… Wat denken jullie daarvan?
AV: “Op een manier kan ik mij daar wel in vinden, ja. Ik heb de personages met opzet karikaturaal gehouden omdat ik weet dat we van onze lezers al veel vragen door de specifieke vorm, het rijm en de versvoet. De tientallen illustraties vragen ook een extra inspanning. Er is niet alleen veel te lezen, maar ook veel te kijken. Om dan de personages heel erg uit te gaan diepen was eigenlijk geen optie voor dit soort tekst. Het is op een bepaalde manier wel degelijk een klucht, althans zo zag ik het zelf ook bij het schrijven.”
KV: “Het is een beetje een bittere klucht. En een parabel, natuurlijk.”
AV: “Ja. Zo was het voor mij een belangrijke zet om onszelf als personages op te voeren. Ik laat Klaas en mijzelf spelen met de fictie. Door zelf in de tekst te verschijnen, stel ik de dunne grens tussen fictie en werkelijkheid in vraag. Dat vond ik dan weer nodig om de tekst een grotere gelaagdheid te geven.”
KV: “Voor mij is dat de pointe van het boek, het feit dat we er zelf in zitten. In die zin vind ik het een parabel. Omdat de tekst over de mens als mens gaat, de ‘condition humaine’, zij het zoveel meters boven de sneeuw. Daarin zie ik de parallel met het werk dat ik deed voor Reinaert de Vos en Tijl Uilenspiegel, daar zit het op dezelfde golflengte. Maar voor Tirol inferno heb ik gezocht naar een meer specifieke vorm, een vorm die past bij een dergelijk verhaal. Zoals ik daarnet al zei, dit moest een nieuw soort boek worden. Ik probeer nooit te refereren aan wat ik eerder heb gedaan en ook in die zin was dit een ‘punt nul’-boek, juist omdat ik nu geen enkele referentie had. Dat is natuurlijk de uitdaging, maar tegelijk is dat ook beangstigend. Maar de tekst van Annelies is zo grandioos, dat ik me met plezier in het ongewisse heb gestort.”
AV: “Het is een vrij misantropische tekst, zoals bijna alles wat ik schrijf (lacht). Toen ik het voorstel van de Kama Sutra afwees, vroeg Harold mij of ik misschien zelf iets wilde schrijven. Ik zag dus mijn kans schoon om iets geheel anders te doen dan wat ik gewoonlijk doe. Een tekst waar ik zelf het ritme en de versvoet kon bepalen? Laat maar komen, dacht ik. Dat was trouwens voor mij de grootste uitdaging, die versvoet. De eerste helft ging heel moeizaam. Iedere dag vroeg ik mij af waarom ik dit mijzelf had aangedaan! De tweede helft ging zeer vlot, toen had ik het al goed in de vingers.”
In de tekst lezen we ergens wat Klaas ervan vindt: ‘Die versvoet gaat je anders wel goed af’ / ‘Merci, ik ben het beu hoewel op dreef / ‘Waarom ook nog dat rijm? ’t Was mijn idee!’ / ‘Ah nee, geen twijfels, weer naar wat je schreef!’
KV: “Ik vind het ronduit verbijsterend, hoor. Je staat er als lezer niet bij stil wat voor een prestatie Annelies heeft geleverd. Die jambische pentameters én dan nog dat rijm erbovenop, het klinkt allemaal zo natuurlijk, dat je al het bloed, zweet en tranen dat ermee gepaard ging als lezer niet doorhebt.”
AV: “Harold zei op een bepaald moment tijdens de voorbereidende gesprekken dat ik misschien ook eens moest kijken wanneer het boek zou uitkomen. Ik vond dat zo’n gek idee. Het was aanvankelijk de bedoeling dat het zou uitkomen in het najaar en ik dacht toen waarom niet iets over wintersport. Ik had er voordien nooit bij stilgestaan dat het tijdstip van een uitgave belangrijk zou kunnen zijn. Ik dacht toen wel onmiddellijk aan een kabelbaan die blokkeert en waarin mensen gevangen zitten. Als de inhoud zo gaat ontsporen, dan moest de vorm voor mij dan weer zeer strak, bijna militaristisch zijn. Zo kwam ik op het idee van de jambische pentameters. En het rijm, dat kon er ook nog bij.”
Ik wilde al vragen of jullie iets hebben met wintersport?
KV: “Helemaal niets! Ik heb nog nooit op de latten gestaan!”
AV: “Ik ook niet! Ik heb wel een aantal kennissen en vrienden die fervente skiërs zijn duchtig uitgehoord en talloze vragen gesteld. Zo leerde ik bijvoorbeeld dat snowboarders en skiërs geen dikke vrienden zijn.”
De geblokkeerde kabelbaan is een perfect huis clos. Het is maar één aspect van de tekst waardoor hij theatraal wordt. Zo is er ook een heus koor (‘Allen’ en ‘Wij’, jullie dus) dat commentaar geeft op de gebeurtenissen. “Zij merken ’t niet, maar wij zijn hier de baas” klinkt het ergens. De verteller als goddelijk wezen. “Op fluistertoon bespreken Klaas en ik / wat ’t lot zal zijn van deze kabelbaan”…
KV: “Ja, maar bijvoorbeeld ook dat de personages telkens ze aan het woord komen aangekondigd worden door hun namen in het vet en tussen ronde haakjes, net als in een theatertekst.”
AV: “Waarschijnlijk is het ook daarom, Klaas, dat je koos om 30 portretten van de personages te maken?”
KV: “Ja, inderdaad. Ik maakte 30 voorstellingen van de belangrijkste personages omdat het voor mij ook zo over kwam. Ik koos evenzeer voor een strakke structuur, net als de tekst. Je mag niet vergeten dat wij ook in het boek zitten. Het is opgevat als een soort verslag. Annelies schrijft en ik schets. Wij zitten ongeveer 8 uur vast in de benepen ruimte van die kabelbaan. Tekenkundig heb ik dat ook zo willen overbrengen, met de beperkte middelen die horen bij een schets en de spontane tekenstijl die daar uit volgt, niet te clean. In de lift heb ik geen tijd om te gommen, zeg maar. De cover vat de stijl die ik beoogde goed samen.”
De tekst deed mij bij momenten denken aan Under Milk Wood, het hoorspel van Dylan Thomas. De humor, de vele personages, het speelse, de verzen… Was het de bedoeling vanaf het begin een novelle te schrijven? Wat mij betreft kan de tekst zo op de planken…
AV: “Ik las tijdens het schrijven van Tirol inferno, het prachtige Pale fire van Nabokov, een roman over een 999-regelig gedicht van de fictieve auteur John Shade dat in een tweede deel van commentaar wordt voorzien door een collega-academicus. Dat gedicht is eveneens in jambische pentameters geschreven. Na een derde heb ik het boek opzij gelegd, omdat het zo goed was. Ik begon me af te vragen waar ik mee bezig was! Ik heb wel vaker dat gevoel bij Nabokov: ‘En toen was er Nabokov. Stilte’. Maar goed, ik wijk af. Om te antwoorden op je vraag: het was wel degelijk vanaf het begin de bedoeling een novelle te schrijven. Ik wilde eens iets anders doen. Er was even sprake van een kort verhaal, die schrijf ik graag en veel, maar een novelle dat had ik nog nooit gedaan.”
Een van mijn favoriete momenten is wanneer de passagiers tegen jullie ingaan en er een soort rel in de kabelbaan ontstaat: “’Wat valt er daar te lachen? Is het leuk?’ / ‘Wat zitten jullie daar toch heel de tijd / Te schrijven en te schetsen? Jullie, ja!’ / ‘U merkt niet dat het volk hier hevig lijdt?’ ‘Kom geef die stapel onzin maar aan mij!’ Alle inzittenden hebben plots schrik dat ze enkel bestaan in jullie hoofden. En uiteindelijk zwichten jullie en trekt de kabelbaan zich terug in gang.
AV: “Klaas heeft een tekening gemaakt die het onwerkelijke karakter van de tekst beklemtoont. Je ziet de personages op elkaar gepropt maar met een schilderijkader er rond.”
KV: “Ze hangen aan de muur, het is een trompe-l’oeileffect. Waar begint en eindigt de fictie? Het is een spel.”
AV: “Daarom ook dat we er zelf in voorkomen. Ik vond dat een leuk idee, om het scheppen zelf op het voorplan te plaatsen. Er zitten een paar soapelementen in de tekst, maar over het algemeen zijn de personages volgens mij zeer herkenbaar. Er is die herkenning, maar die kan je moeilijk tot het einde volhouden. Door onszelf op te voeren als personages krijgt het geheel een diepere laag, een andere dimensie. ”
Om nog eens terug te komen op de toch wel heel bijzondere vorm, de rijmende jambische pentameters. Hoe beviel u dat, schrijven in een versvoet die we vooral kennen van Shakespeares sonnetten?
AV: “Ik zal dat nooit meer doen! (Verplancke lacht luid) Toch zeker niet de eerst tien jaar. Zoals jullie weten is het een terugkerende versvoet in de literatuur. Shakespeare inderdaad, om er maar één te noemen. Dichter bij huis en in de tijd is er ook Tom Lanoye natuurlijk. Hij spreekt er over in Sprakeloos. Zijn moeder sterft, zijn vader maakt het niet goed en hij wil daar over schrijven maar hij blijft maar die toneelbewerkingen aannemen. Hij spreekt van tellen, tellen en nog maar eens tellen. Dat was voor mij uiteraard heel erg herkenbaar, want tellen dat heb ik gedaan. Ineens krijgt literatuur zo iets heel gereguleerds, bijna militairs. Heel veel woorden vallen weg, woorden die niet meer mogelijk zijn omdat ze niet in dat strakke keurslijf van die versvoet passen. Je woordenschat krimpt drastisch in. Ik had daar op een of andere manier behoefte aan, om mijzelf strenge regels op te leggen. Beperkingen stimuleren wel de creativiteit. In die dwangbuis zie je doorheen die beperkingen de mogelijkheden.”
KV: “Dat geldt evenzeer voor mij. In dit boek heb ik mezelf ook beperkingen moeten opleggen. Met de koppen, de portretten, dus. De lijven van de wintersporters daar kan je heel weinig mee doen, vind ik. Het zijn allemaal dikke truien, mutsen, skilaarzen, noem maar op. Visueel onaantrekkelijke elementen. Gelukkig komt er op het eind een heus bacchanaal, waar ik letterlijk de fysiek kon laten spreken. Ik heb op een bepaald moment beslist om mij te focussen op de hoofden van de personages. In de lift zit iedereen op dezelfde hoogte. Ze kunnen enkel naar buiten kijken. Ik heb het geheel dus ook een beetje vanuit dat standpunt getekend. Die beperking van ruimte heb ik omgezet naar een stramien of een kader. Om die reden is er evenmin een tekening van onszelf. Onze blikken zijn op de personages gericht, maar tegelijkertijd zijn de blikken van de personages evengoed op ons gericht, met één verschil: zij kijken naar ons, maar ze registreren niet. Wij wel.”
Er worden evenmin leestekens gebruikt, tenzij in de dialogen… En alle verzen beginnen met een hoofdletter. Nog meer vrijheid, dankzij de beperkingen? Ik denk hier bijvoorbeeld ook aan de literaire koning van de beperking, Georges Perec, die met La disparition een roman schreef zonder de letter ‘e’ te gebruiken, de meest voorkomende letter in het Frans?
AV: “Ik ben blij dat je Perec vermeldt, want dat is iemand die ik echt in mijn hart draag. Hij ziet literatuur ook als een speelplaats. Taal is taal en personages zijn personages. Een man naar mijn hart. Die beperkingen werken wel dwangmatig, maar tegelijk ook bevrijdend. Neem nu die jambische pentameters. Die staan heel dicht bij de spreektaal, daarom ook dat Shakespeare die versvoet hanteerde. De regels liggen vast, maar ze klinken heel natuurlijk. Na het schrijven van Tirol inferno vond ik het wel heerlijk om mijn eigen natuurlijke ritme weer op te nemen, in de korte verhalen van Veronderstellingen. Elk verhaal brengt zijn eigen ritme mee. Het is iets waar je geen regels op kunt plakken en moeilijk kunt uitleggen, maar ik heb ritme altijd een van de belangrijkste aspecten van literatuur gevonden, een raakvlak met muziek en dans ook.”
Klaas, ik veronderstel dat deze tekst een plezier was om te illustreren? Hoewel ik me kan voorstellen dat het niet steeds even evident was…
KV: “Het moeilijkste vind ik dat je moet weten waarom je bepaalde dingen doet. Als je met iets nieuws begint, moet je dat iedere keer bij wijze van spreken opnieuw uitvinden. Zelf begin ik dan zeer logisch en rationeel na te denken. Op die manier ontstaat er al een bepaalde manier van kijken, van tekenen. Dan moet je alleen nog uitmaken waar je grenzen liggen. De mogelijkheden zijn bij een tekst zoals die van Annelies nagenoeg oneindig. Er zitten zoveel mogelijke invalshoeken in. Weet je, aanvankelijk dacht ik zelfs er een volledige strip van te maken. Er zijn zoveel denkpistes geweest, maar ik heb gekozen voor de meest consequente en verdedigbare. Ik zag dit boek als de ideale gelegenheid om nieuwe dingen te doen, als een persoonlijke uitdaging. In zijn genre is de tekst uniek, ik vond dat ik voor mezelf ook iets moest doen dat ik nog nooit eerder gedaan had. Het vertrekken van het puur schetsmatige, zonder voorbereidende tekeningen, dat was voor mij echt een te nemen drempel. Ik beheers graag de dingen. Hier moest ik leren loslaten. Een beetje het omgekeerde van wat Annelies heeft moeten doen. Dat was een opdracht. Ik wist helemaal niet waar ik ging uitkomen. Er zitten een paar conceptuele tekeningen bij, maar het gros zijn toch impressies, die een ongecontroleerde spontaneïteit uitstralen. Als ‘rationeel’ tekenaar was dat voor mij allesbehalve evident. Let wel, het is iets dat ik nastreef. Ik wil er in mijn leven ooit in slagen om een abstract schilderij te maken. Alleen als ik een rood vierkant schilder, dan wil ik weten waarom. Dit lijkt mij een stap in de goede richting. Ik denk dat zowel Annelies als ik, gezien onze loopbaan tot nu toe, toch grotendeels kunnen terugvallen op onze intuïtie. Ik moet dat alleen meer durven toelaten. Het ligt niet in mijn natuur, maar voor dit boek wilde ik mijn intuïtie toch meer de kans geven.”
U gebruikte een mix van stijlen, uw illustraties zijn verre van klassiek… Kunt u iets uitbreiden over uw werkwijze?
KV: “Het boek bewaart een mooi evenwicht: er zitten ongeveer 90 bladzijden tekst en 110 bladzijden tekeningen in. Maar de tekst was er eerst. Mijn atelier is toen veranderd in die kabelbaan. Bij de eindfase van het boek lag de grote behangtafel in mijn werkplaats bomvol met tekeningen. Mijn atelier was Tirol. In de tekst zitten er vele verschillende registers, die ik visueel heb proberen vertalen: soms is de tekst filmisch, dan weer karikaturaal, hier is het een puur portret en daar wordt het een kleine strip. De prenten zijn wat mij betreft niet alleen een illustratie van de tekst. Ze vormen een mentaal verslag van de gebeurtenissen in de kabelbaan. Ik heb me geconcentreerd op wat er zich in de hoofden van de personages afspeelt, en op de interactie tussen de personages. Ik heb natuurlijk veel dingen geïnterpreteerd. En er een scheut visuele humor aan toegevoegd. De ene keer is het pure registratie, de bladzijde erna een bijna conceptuele tekening. Op dat vlak zit er geen lijn in. Net zoals in het berglandschap.”
AV: “Wat die registers betreft, is dit voor mij ook de meest ‘Vlaamse’ tekst die ik ooit geschreven heb, ondanks het feit dat het zich in Tirol afspeelt.”
KV: “We zouden het boek eigenlijk als een serie in de krant moeten laten verschijnen. Daar is het geknipt voor, vind ik. Media hebben daar jammer genoeg niet meer het geduld voor.”
Naar het einde toe zegt Annelies: ‘Ik zeg je, Klaas, - mijn hand bevoelt mijn buil – /dit boek, dat zweer ik, krijgt geen tweede deel / Klaas is het roerend eens, wil geen vervolg’. Zoveelste tongue-in-cheek-opmerking of anticiperende voorzichtigheid?
KV: “Daar hebben we het nog niet over gehad. Het is wel de enige zin in het boek waar ik het niet mee eens ben. (lacht)”
AV: “Ik kan nu op een objectievere manier naar de tekst kijken, door de afstand van de tijd. Ik wil elke dag minstens 2 bladzijden schrijven, dat is mijn streefdoel. Voor dit boek was dat 1 bladzijde, gezien dat keurslijf dat ik mezelf had opgelegd. Zoals ik al zei, het is een heel andere manier van werken. Het gaat tenslotte over 331 blokjes van 4 verzen. Ik zal niet heel snel terug aan een dergelijk project beginnen. Toch niet zonder twee keer na te denken. (lacht)”
KV: “Nu ja, we gaan geen tweede Tirol inferno maken, zoveel is zeker. Het boek zal nu zijn eigen leven gaan leiden. Ik wil wel heel graag nog op een andere manier samenwerken met Annelies. Misschien wel iets voor het theater, Tirol inferno op de planken lijkt me wel iets, zoals je net suggereerde…”
AV: “Toen ik Tirol inferno aan het schrijven was, had ik een hele tijd alleen maar theater gedaan. Misschien komt het daardoor dat de tekst zo theatraal overkomt? Mocht iemand het willen doen, graag.”
Verschenen in: STAALKAART #19, 2013
Tirol inferno van Annelies Verbeke en Klaas Verplancke, De Bezige Bij 2013, ISBN 9789085422990, 208 pp.
www.anneliesverbeke.be / www.klaas.be
0 notes
Text
7 notes
·
View notes
Text
Klaas Verplancke’s “On the Grid”
I love this illustration by Klaas Verplancke for the recent ‘Style Issue’ of the New Yorker (which has a fun animated version of the cover on its website). It works on lots of levels, but it also feels like a bit of nostalgic throwback. People look at their phones these days (although I did see someone with a word search book on the Toronto subway this morning, so some people are keeping it old…
View On WordPress
4 notes
·
View notes
Photo
New Post has been published on https://freenews.today/2021/03/30/3-picture-books-get-the-royal-treatment/
3 Picture Books Get the Royal Treatment
WHERE IS THE DRAGON? By Leo Timmers
PRINCESS ARABELLA AT THE MUSEUM By Mylo Freeman
THE KING’S GOLDEN BEARD By Klaas Verplancke
If you were just waking up from a yearlong sleep, you might mistake the bright masks the children wear as they spill out of our neighborhood public school in the afternoon for a costume, perhaps for a play called “The Very Silent Day.” I can’t imagine what it must be like to be a child during a pandemic, as an invisible virus snags the stitching of our days, weeks and months and undoes them before they happen. Now feels like a good time for children’s books that break the spell of certainty and celebrate the unknown.
In Leo Timmers’s “Where Is the Dragon?” a king is “scared to go to bed” because “a nightmare dragon fills his head.” Three knights move across the rectangular-shaped book, which when open conveys a panoramic horizon. The smallest, bravest knight leads the way with a candlestick, flickering each page on and off, from light to shadow and vice versa. The effect is magical. It asks you to know and unknow (depending on which of the three knights you are) whether the fear is real or a trick of the light, whether what’s in the darkness is the dragon’s teeth or just the beaks of sleeping birds in silhouette.
At almost every turn, fear and its overthrow happen at once. As the knights set out to obey the king’s demand to “Save the realm! But mainly me,” the ground beneath their feet keeps shifting. At one point plants that look like tiny hands or tiny crowns sprout from the soil.
Are these even real knights, or are they in the king’s head journeying through his nightmare? What part of ourselves do we command to leave us when we are afraid? And will those parts ever return?
Timmers’s dragon recalls Lewis Carroll’s Jabberwock in that both monsters have an air of goofball about them, reminding us that fear is sometimes more violent than the monster we expect around the corner. This dragon doesn’t whiffle and burble like the Jabberwock but floats sleepily through the air, its fire lighting up a two-page spread that reads: “There is no dragon taking wing. The king is safe. …” Is the dragon not the dragon? Or is what we fear no real dragon to be feared?
“Where Is the Dragon?” is a beautiful, unsolvable riddle about fear, its manifestations and what it means to try to conquer what might have no intention of ever causing any harm.
Mylo Freeman’s “Princess Arabella at the Museum” (her sixth book about the princess) also braids the lines between inside and outside. Arabella invites her prince and princess friends to her “very own” museum, which from the outside looks like Frank Gehry’s Guggenheim Bilbao, if it were shaped like an elephant, and from the inside feels like a tour through a brilliant child’s mind.
Princess Arabella is a creature of modern art. Not only is her dress straight out of a Mondrian painting, but the black dots of her avant-garde Afro float among Yayoi Kusama’s signature dots as if Kusama had painted them herself. She recognizes her parents in a Kehinde Wiley-style portrait, then later sees her mother’s face and her own, both painted cerulean blue, in Aida Muluneh portraits.
“My dad says it’s possible to disappear inside a painting,” remarks her friend Princess Ling, but Princess Arabella subverts this idea: Rather than disappear into masterpieces, she finds where she belongs inside them, as do her guests. Even Louise Bourgeois’s giant spider, Maman, which Prince Jonas calls “a monster,” becomes a kind of mother to the children as they climb and dance around her legs and imagine they’re “her baby spiders.” If there’s a lesson here it’s that every masterpiece is an ancestor to a child’s imagination.
Klaas Verplancke’s “The King’s Golden Beard” begins “a long long time ago,” as most fairy tales do. But as the story unfolds, what once might have been “long ago” seems eerily not so long ago at all. The setting of this fairy tale about a vain king who forbids anyone but him to grow a beard feels as much like a barely skirted future as it does like an ancient past.
“Whoever dared to break the law and grow one single little hair on his or her face would be cut into a thousand pieces with a pinchy pair of nail scissors!” Even brooms and brushes must give up their bristles. Even the cat must lose her whiskers and the goat his beard; even facial hair on royal portraits must be redacted. The stick-figure guards enforcing this edict, when viewed in threes, spell out LAW (flipped over) — all angles and lines, except for their helmets, which resemble dense fingerprint smudges, the marks of individuals turned into attire to serve a king.
The king’s beard, like a virus, grows and grows, “swishes” and “swooshes,” creeps and wanders to the farthest corners of the land. By the time it reaches penguins on an iceberg (maybe in Antarctica?), the book needs to be turned upside down because even though the king believes the world is flat, it’s round.
Often in fairy tales the king’s harebrained (in this case hairbrained) decree backfires on his daughter, and the next thing you know an ogre is dragging the princess off to live with him in a world dark as a clogged chimney. In Verplancke’s story, the king’s decree backfires on the king, whose vanity shatters him. The last spread is my favorite, as a guard sweeps the beard out of the book with a broom that got its bristles back.
Sabrina Orah Mark, a poet and short story author, writes the Happily column on fairy tales and motherhood for The Paris Review.
WHERE IS THE DRAGON? By Leo Timmers 40 pp. Gecko. $17.99. (Ages 4 to 6)
PRINCESS ARABELLA AT THE MUSEUM By Mylo Freeman 32 pp. Cassava Republic. $16.95. (Ages 4 to 8)
THE KING’S GOLDEN BEARD By Klaas Verplancke 48 pp. Maria Russo/Minedition. $18.99. (Ages 4 to 8)
Follow New York Times Books on Facebook, Twitter and Instagram, sign up for our newsletter or our literary calendar. And listen to us on the Book Review podcast.
Source
0 notes
Link
By BY SABRINA ORAH MARK from Books in the New York Times-https://www.nytimes.com/2021/03/31/books/review/leo-timmers-where-is-the-dragon.html?partner=IFTTT Leo Timmers, Mylo Freeman and Klaas Verplancke take us inside the minds of two loony kings and a once blue princess. 3 Picture Books Get the Royal Treatment New York Times
0 notes
Video
tumblr
After the outbreak of COVID-19 and the beginnings of global lockdown, we sent out a call to animators from around the world to send us a short animation depicting something they have experienced during the pandemic. Over 90 animators sent us their contributions, and this is the second film out of a series of three. While the first film takes us through the motivation to keep each other positive, this film shows the comical side to the roller-coaster ride of emotions, the weird things we end up doing and generally going a bit crazy… Press: https://www.itsnicethat.com/articles/kathrin-steinbacher-emily-downe-flatten-the-curve-animation-040520 https://www.animationmagazine.net/shorts/animators-around-the-world-come-together-to-flatten-the-curve/ https://www.creativereview.co.uk/lockdown-animations/ https://www.zippyframes.com/index.php/shorts/flattenthecurve-by-studio-desk https://www.cartoonbrew.com/cartoon-brew-pick/short-pick-of-the-day-flattenthecurve-part-1-by-studio-desk-190799.html Direction/Concept: Studio Desk Kathrin Steinbacher & Emily Downe Music & Sound Design By Phil Brookes Additional Animation/Direction: (Clips in order) 00:14-00:20 Animation: Olga Makarchuk 00:20-00:27 Animation & Sound: Klaas Verplancke (Art) & Arevik d'Or (Animation) 00:27- 00:30 Animation: Rohit Karandadi 00:30- 00:40 Animation & Sound Kamila Szewczuk 00:40- 00:54 Animation: Sam Lane Sound: Wolf Woodcock 00.54 - 01:02 Animation: Luke Frangeskou 01:03-01:10 Animation: Sanjana Chandrasekhar 01:10-01:19 Animation: Faustine Berhault 01:19-01:26 Animation & Sound Kamila Szewczuk 01:26-01:35 Animation: Tetiana Kurbatova 01:35-01:46 Animation: Charlotte Cambon Sound: Flavien Van Haezevelde, Studio BOOM 01:47-02:00 Animation & Sound: Julia Jesionek (vulva) 02:01-02:15 Animation: Capucine Gougelet 02:16-02:24 Animation & Sound: Anna Lena Spring 02:24-02:28 Animation: Katy Daft 02:29-02:43 Animation: Girls in Motion 02:43-02:50 Animation: Martha Halliday 02:50-02:53 Animation: Olive Lagace 02:53-03:05 Animation: Omar Zine Eddine El Idrissi 03:05-03:12 Animation: Chiara Sgatti 03:12-03:24 Animation: Anna Chwal 03:24-03:29 Animation: Emilia Voltti 03:29-03:45 Animation: Hana Tintor 03:45-03:55 Animation: Alara Kara 03:55-04:00 Animation: Daria Zadecka 04:00-04:07 Animation: Emmie Thompson 04:08-04:15 Animation: Sundeep Toor 04:15-04:26 Animation: Matti Vesanen 04:26-04:37 Animation: Zootghost Sound: Sam Perkin 04:37-04:50 Animation: Kathrin Steinbacher 04:50-05:99 Animation: Zohar Dvir
0 notes