#o nee dat dan weer niet
Explore tagged Tumblr posts
Text
“Vrouwen zijn ondergeschikt aan hun man en mogen geen politieke functies bekleden of carrière maken. God heeft vrouwen gemaakt om moeder en huisvrouw te zijn. Hey wtf jullie reduceren vrouwen tot een baarmoeder”
#sgp#nederblr#nedermemes#nederland#politiek#nos#nieuws#haal religie uit de politiek pls#dutchposting#dutchblr#zijn ze dan overigens ook tegen adoptie?#dat is dan toch ook zielig voor baby’s#en het reduceren tot baarmoeder#o nee dat dan weer niet#want abortus#kutreli’s
10 notes
·
View notes
Text
21-8 Medskogsjöhn (maar het zou ook Medskogstorpen kunnen zijn)
Gisteren deed ik inkopen in een soort van Maxis, een megagrote supermarkt. Daar hadden ze heel fatsoenlijke kant en klaarmaaltijden, ik kocht een chicken tandoori, Griekse yoghurt en blauwe bessen. Een gewoon halfje yoghurt hebben ze niet, wel Griekse en Turkse yoghurt met 10% vet en Russische yoghurt met 17% vet. Ik ben de tijd voorbij dat ik vond hoe vetter hoe beter, dus het wordt Griekse yoghurt.
Omdat het morgenavond gaat regenen, wilde ik een hutje reserveren op een camping op de route. In Åmot is een hele grote camping met tientallen hutten, zag ik. Het duurde even voordat ik begreep dat het om de gelijknamige plaats in Noorwegen gaat en toen kwam ik er al puzzelend achter dat die Zweedse fietsroute vanaf Bolnäss een vrijwel campingloos traject volgt. Dat vroeg om improviseren en ik zag dat op de lijn Bolnäss - Sandviken wel een aantal campings liggen. In Medskogsjöhn hebben ze ook hutten, maar je moet bellen om te reserveren. Dat gesprek verliep nogal warrig, omdat de man aan de andere kant nauwelijks Engels sprak. Ik begreep uiteindelijk dat ik naar een verborgen (!) webpagina moest gaan met het boekingsformulier, maar telkens als hij me het adres wilde geven, verloor hij zichzelf in hele uitweidingen over fake bookings. Ik dacht, dit schiet niet op, dus roep thank you, thank you en hang op. Daarna loop ik naar de receptie en vraag of zij dit willen oplossen. Dat doen ze graag en daarna kwam ik in een boekingsformulier terecht met verplichte velden zoals mijn social security number (12345678/123) en mijn kentenen (CYKEL1). Ik ontving zowaar een ontvangstbevestiging, dus ik ging er vanuit dat het goed zit.
Ik ben om half zes al wakker, dus zit al vroeg op de fiets. Ik ben nu van de uitgestippelde route af, dus ik moet vanavond wel even een aangepast plan maken. Maar nu neem ik weg 83 tot voorbij Kilafors en daarna hoef ik alleen maar weg 272 te volgen. Het is best een lekkere route, de klimmetjes worden steeds minder en uiteindelijk fiets ik op een zachtgolvende weg die door de bossen slingert.
Ik probeer weer een aflevering van mijn hoorspel te luisteren, maar de wind maakt teveel herrie in mijn oren. Als ik me afvraag waarom ik daar vroeger geen last van had, schiet me te binnen dat de oren van mannen, naarmate ze ouder worden, steeds meer naar buiten gaan staan en dus steeds meer wind vangen. Ik denk dat de natuur daarmee het onvermijdelijk afnemend gehoor wil compenseren, maar ik ben er mooi klaar mee.
Op de camping aangekomen, blijkt de receptie een soort kroeg te zijn waar men om drie uur al flink aan het bier zit. Vanaf de bar word ik verwezen naar een oude man in een korte broek en twee enorm opgezwollen benen, die als een soort Don Corleone de zaak in de gaten houdt. Ik laat de ontvangstbevestiging van de boeking zien en hij gaat bellen en dan hoor ik de stem van gisteren weer. O ja, die Duitser, nee roep ik, Hollander! Two persons right? No one! Een hoop gerommel aan de andere kant en dan is hoor ik mijn naam. Yes roep ik. OK I will look which cabin, one moment. Weer een hoop gerommel en dan het verlossende woord cabin 1A. Inmiddels is mij ook het taalprobleem duidelijk geworden, want dit zijn duidelijk Oost-Europeanen, ik schat ze in als Bulgaren. Vandaar dat ze geen Engels spreken.
Cabin 1A is een nogal afgeleefd hutje, met een bed vol dennenaalden en bloedvlekken in het matras. Maar wel een werkende koelkast, een beetje plakkerig van binnen, en een TV. Ik leg vanavond mijn eigen matje wel op het bed en kruip in mijn slaapzak. Het belangrijkste is dat ik droog slaap.
En de camping heeft een restaurant.
Gefietste afstand: 79 km
Gefietste tijd: 6 uur
2 notes
·
View notes
Text
Sorry hoor maar wat kunnen die twee potige zoogdieren toch dom doen🤨.
O euhhh hallo Kato hier, ja ik moest mee naar dat minimensje want ze hadden weer een feestje verzonnen. Kopen ze allemaal cadeautjes, die stoppen ze in een jutezak, laten ze een buurman keihard op de deur bonken. Schrik ik me de kolere dus begin gelijk te blaffen, dat mag dan weer niet. En dan doen ze heel verbaasd dat die zak vol bij de deur staat.🥹. Dan sleept die “kleine” de zak naar binnen en begint dan met het uitdelen van die zelf aangeschafte zooi.
Nee dan ren ik liever keihard naast die “Snor” z’n fiets een paar rondjes over het sportpark zoals vanmorgen. Kan ik tenminste lekker spelen en al rennend in die riem bijten. Oké….. ik ben dan wel even een beetje moe maar blijf wel lekker slank en hou ik mijn figuurtje in topconditie.
Je moet er als vrouwelijke hond toch een beetje uitzien voor al die stoere mannen in de buurt. Dat valt ook wel op want ik hoor regelmatig dat ik 🐕🦮 er zo goed uitziet en mijn bontjas die zo glanst. Ja daar wordt ik dan weer vrolijk van. Fijne dag verder, groetjes.
Kato 🐕
2 notes
·
View notes
Text
P O R S E L E I N
De ingezonden brief kwam uit Den Haag. Geschreven door een mens die zich zorgen maakt over onze toekomst, the next generation. Tussen de statige overheidsgebouwen, het vredespaleis en de kust zullen heus wel woongemeenschappen zijn waarbij het clubgevoel iets verder reikt dan de lokale hockey- of tennisvereniging. Daar, waar saamhorigheid wordt gepamperd met 'n 'aanval op 1 is een aanval op allen' mandaat, waar de tuinman vrolijk zwaait naar een fietsende Rutte met profane uitstraling en appeltje tussen zijn malende kiezen en tanden waar je g*dverd*mme weldegelijk als een porseleinen poppetje voor moet zorgen want de marktwerking heeft andere belangen.
Ik lees die ingezonden brief. Ik, de overbezorgde moeder. F*cking hell, snap je de hel nog steeds niet ?! Buiten spel gezet als overbezorgde moeder, doelbewust ! Geboycot omdat het geëmancipeerde kalifaat niet kon toezien in hun megalomane f*cking misdeeldheid dat er meer aandacht was bij mij thuis voor opvoeding dan in hun eigen uit de hand gelopen familyplanning, doorregen met dagelijks uitbesteedde gesubsidiëerde kinderopvang. G*dverrr....als dat geen kinderarbeid is. Excuus overigens. Ik scheld normaal gesproken niet, maar het is 'n innervoice die je willoos wordt aangewreven onder dergelijke omstandigheden. En dan gaan ze klagen. En maar klagen. Het is niet eerlijk, nee, nee. Het is zeker niet eerlijk ! Alsof het g*dver*de*tering mijn schuld is dat zij homewreckers, slopers en broodrovers zijn geworden. Zelfs rolmodellen voor 'hoe 'n gezin funktioneert'. Ja, die brutaliteit hebben ze ook nog 's, hè. Wegwijzers voor 'hoe het gezin funktioneert.'
Zij, die s' ochtends de deur achter zich dichttrekken om pas s' avonds weer op de bank te ploffen achter Netflix omdat ze in hun mislukt ideaalplaatje in feite stinkend jaloers waren op het kostwinnersmodelgezin. Daar worden ze schurken van, hyena's. Massaal. Ergens moest die frustratie van de hyena's ontsnappen. Een hoger doel bood uitkomst en dus is er vandaag de dag nog nooit zoveel sex, drugs en rock&roll in het riool terechtgekomen. Het is absoluut niet eerlijk. Weet je eigenlijk wel dat die overbezorgde moeder, brieven náár Den Haag heeft geschreven ?! Ik eis kind-onteigening van àlle maar dan ook werkelijk àlle overbezorgde ouders. Anders wordt die sh*tzooi hell marktwerking van die f*cking teringlijers nooit meer eerlijk, Lord of the flies !
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 2
Luna en ik zitten buiten aan een tafeltje, ik met een biertje, zij heeft net een Fanta in drie teugen leeggedronken en rookt nu een sigaret met een latte macchiato voor zich.
…’en je raadt nóóit wat ik van m’n vader voor m’n verjaardag heb gekregen!’
‘Is het een -’
‘Een chinchilla, klopt!' En oké, natuurlijk had ik veel liever een dwergbuidelrat gekregen, maar blijkt dus dat het hartstikke illegaal is om die te houden, maar daar kan hij natuurlijk niets aan doen.’ Luna inhaleert diep, blaast de rook langzaam en beheerst uit en vertelt verder. ‘Dus je mag gerust een hele kudde lama’s en zwartstaartprairiehonden in huis hebben rondlopen maar één klein dwergbuidelratje, ho maar, want dat is “een gevaar voor de biodiversiteit”, in hemelsnaam, waar hálen ze het?’
Ik knik instemmend en haal dan een rechthoekig doosje iets groter dan een pakje lucifers en verpakt in rood glanzend cadeaupapier met een strik errond uit mijn broekzak. ‘Dit is voor jou,’ zeg ik. Luna dooft haar sigaret in de asbak die in het midden van ons tafeltje staat. ‘Gelukkige verjaardag, Luna,’ zeg ik, en ik overhandig haar het doosje.
‘Voor mij? Ben, dat hoefde je toch echt niet te doen!’ Maar Luna trekt ongeduldig de strik los en scheurt het cadeaupapier er haastig van af.
‘Ik las dat Schorpioenen wel houden van cadeautjes met een symbolische betekenis, dus dit leek me wel passend. Hij is hervulbaar.’
‘O, wat mooi,’ zegt Luna bijna fluisterend wanneer ze het doosje opent, en ze kijkt me met een brede glimlach aan. Ze haalt de metalen aansteker met een afbeelding van een sikkelvormige maan erin gegraveerd uit het doosje en drukt hem tegen haar borst. ‘Ook weer typisch iets voor Vissen natuurlijk om het perfecte cadeautje te vinden. Dankjewel Ben, hij is prachtig,’ zegt Luna met haar hand op mijn arm, en aan de fonkeling in haar ogen zie ik dat ze het meent.
‘Wensen jullie nog iets?’ Een jonge serveerster staat naast ons tafeltje en kijkt Luna en mij vriendelijk afwisselend aan. Ik haal mijn schouders op wanneer Luna vragend naar me kijkt, dan zegt ze: ‘Nee dankje, Ben gaat me zometeen tonen waar hij woont. Toch, Ben?’
Even kijk ik verbaasd maar knik dan bevestigend naar de serveerster, alsof dit plan al de hele tijd vaststond. We rekenen af en even later staan we recht en wandelen richting het park.
0 notes
Text
3297 Je bent prachtig
Ik heb het geintje een paar keer uitgehaald op ons verjaardagsfeestje. Ik gaf iemand de e-reader en zei dan, mooi hè, van Lief gekregen. O wow, zei zo iemand dan, een e-reader! Mooi ding zeg! En dan zei ik nee, niet de e-reader, het boek dat er op staat. Je zag dat ze dan even niet precies wisten wat te zeggen en daar kon ik dan weer van genieten. Onschuldige grapjes, aangeboden door het leven…
View On WordPress
0 notes
Text
Nabij De Zon | Gratie voor een terdoodveroordeelde Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. 1 Petrus 2:24 Een gevangene werd uit de gevangenis gehaald om opgehangen te worden en toen hij op de kar naar het galgenveld reed, was zijn hart zeer bezwaard bij de gedachte aan de dood en niemand uit de menigte kon hem opvrolijken. De galg kwam in zicht en de zon werd voor hem verduisterd. Maar zie, zijn vorst kwam met grote haast aangereden om hem gratie te verlenen. De man opende zijn ogen en het was alsof hij uit de dood verrezen was en weer terugkeerde tot een blij bewustzijn. Het zien van zijn vorst had alle somberheid weggevaagd. Hij verklaarde dat hij nog nooit in zijn leven zo’n schoon gelaat had gezien en toen hij het papier las waarop zijn gratie vermeld stond, beloofde hij plechtig dat er nooit een vers zou zijn dat hem dierbaarder zou zijn dan die paar regels van soevereine genade. Vrienden, ik kan mij nog goed herinneren dat ik op die dodenkar zat en Jezus naar mij toe kwam met Zijn vergeving. Dood en hel lagen voor mij, maar ik verblijdde mij zeer toen ik de tekenen van de nagels in Zijn handen en voeten en de wond in Zijn zijde zag. Toen Hij zei: 'Hoewel uw zonden vele zijn, zijn ze allemaal vergeven’, toen dacht ik dat ik nog nooit zo iets lieflijks gezien en nog nooit zulke muziek gehoord had. Nee, ik dacht dat niet alleen, ik wist heel zeker dat dit zo was. De eeuwigheid zelf zal mij nooit iets openbaren wat nog lieflijker is. Mijn vergevende Heere heeft geen gelijke of mededinger. O, wat een Christus is Hij, Die mij, een schuldige, veroordeelde zondaar, verscheen op weg naar de hel! Gezegend zij Zijn naam. Hij droeg aan het hout mijn vloek, schande en dood en ik ben in vrijheid gesteld.
0 notes
Text
De Tuinen
Deel 3 - 8 minuten leestijd - deel 3 van 4
[lees deel 2] - [lees deel 1]
Amia’s leven ging even vredig verder als voorheen. Soms hing de zon laag, maar nooit ging ze onder en altijd was het dag. Soms wisselden de seizoenen, maar enkel van lente naar zomer en van zomer terug naar lente. Haar familie sliep nooit. De bewakers sliepen nooit. Niemand had het ooit te koud of te warm. Niemand had ooit honger. Enkel Amia. Maar telkens als ze er over klaagde zou haar moeder haar over haar bol strelen, en met haar blik op de sterren in de verte zei ze: “Binnenkort Amia. Binnenkort gaat alles beter zijn, en hoef je nooit meer honger te hebben.”
Ook haar vader had de gewoonte gekregen om naar de sterren te staren. Naar een teken in de verte.
“Het is niet lang meer.” zeiden de ouders vaak tegen elkaar. Maar Amia was nog te jong om alles dat ze gehoord had te begrijpen.
Voor Amia duurde het wel lang. Het was soms moeilijk de dagen te tellen, zonder de nachten. Maar het voelde als een jaar terwijl haar ouders deden wat prinsen en prinsessen deden, haar broer stoefte met al de nieuwe toverkunsten die hij leerde, en zij wel honderden keren als enigste naar bed gestuurd werd.
Maar dan, op een dag zoals alle andere, ontwaakte Amia plots met een vreemd gevoel. Iets dat ze wel al eens gevoeld had buiten in de wind maar nog nooit in het paleis. Ze had het koud.
Ze stond op en ging haar moeder zoeken. Terwijl ze door de gangen liep zag ze dat de bewakers weg waren, maar ze hoorde hun bezige stemmen nog in de verte. Door een raam zag ze feeën druk in de weer op de binnenplaats. Ze droegen zwaarden en speren. Haar vader riep bevelen naar hen. Hij leek heel bedrukt.
Amia’s moeder verscheen plots vanuit een zijgang en pakte haar meteen vast. Ze tilde Amia op en droeg haar weg.
“Wat gebeurt er mama?” vroeg Amia.
Ze antwoordde niet, dus Amia zei dan maar:
“Ik heb het koud.”
Toen ze dat zei stopte haar moeder abrupt. Ze zette Amia neer op de vloer, en sloeg de deur open van de dichtbijzijnste slaapkamer. Daar sleurde ze de dekens van het bed en legde ze ze om Amia heen.
“Ik heb het niet zo koud.” klaagde Amia.
“Kom.” zei Merkure.
Ze nam Amia’s hand en sleurde haar verder door de gang. Amia zag dat haar moeder haar zwaard droeg. Dat maakte haar nieuwsgierig. Ze keek door de ramen waar ze langs liepen en zag dat er donkere wolken in de lucht hingen. Er dwarrelde iets naar beneden. Het was zoals regen maar dan dikke witte kristallen zo zacht als pluimen. Amia had nog nooit sneeuwvlokken gezien en ze zei:
“O mama kijk! De wolken vallen!”
“Niet naar buiten kijken schat.” zei de moeder.
Amia luisterde niet en bleef door de ramen kijken. Naar de vallei waarover een grote schaduw gevallen was, en naar de kronkelende trappen die naar het paleis leidden. Een rij van feeën in donkere gewaden stapten traag de trappen omhoog. De sneeuwvlokken bliezen langs hen, maar het deerde hen niet. Alsof ze deel waren van de kou.
“Zijn dat…?” vroeg Amia.
Ze droegen zwarte maskers. Met hoorns, tangen en grote ogen. Eén van hen keek op en leek wel recht naar Amia te staren.
“Niet naar buiten kijken!” riep Merkure in paniek. En ze wendde bruusk Amia’s hoofd weg van de ramen.
“Zijn het duistere feeën?!” vroeg Amia bang. Haar moeder antwoordde niet.
Samen liepen ze de slaapkamer van Sorre binnen. Sorre was daar gefrustreerd op en neer op zijn bed aan het springen.
“Ik kan meevechten!” Riep hij. “Ik tover een vuurbal en steek ze in brand!”
Merkure negeerde het, nam Sorre bij de hand en trok dan haar beide kinderen naar buiten. Ze liepen door de gangen, langs rijen van soldaten die de andere kant op liepen.
“Gaan ze echt vechten?” vroeg Amia bang.
“Nee. Ze gaan niet vechten.” zei Merkure. “Het paleis is beschermd. Ze geraken nooit door het krachtveld.”
Sorre was teleurgesteld. “Waarom zijn ze dan gekomen?” vroeg hij.
Merkure zei niets.
“Waar gaan we naartoe?” vroeg Amia.
“Naar de kelders.” zei Merkure. “Bij de toverkern van het paleis. Daar zijn we veilig.”
“Ik dacht dat we al veilig waren.” zei Sorre.
“Loop voort.” zei Merkure.
Vidésurs verzamelde zijn manschappen op de muren.
“Alle forten in de vallei signaleren dat ze worden aangevallen.” rapporteerde zijn adviseur.
“Hoe zijn ze door onze tunnels geraakt?” vroeg Vidésurs.
“Er zijn nieuwe wormgaten gespot bij de bergen, en we zagen daarnet een menhir.”
Vidésurs nam plaats voor zijn soldaten en keek vanop de muur naar de naderende vijand. Ze stapten gebocheld de treden op. Traag, voorzichtig en met het geduld van een gletsjer. Niet ver van hen was er een rimpel in de lucht, vlak voor de muren. Een barrière van licht die steeds feller begon te glinsteren, hoe dichter de duistere figuren kwamen. De sneeuwvlokken die tegen het krachtveld aanvlogen, verdampten onmiddellijk.
“Ze kunnen niet door de barrière!” zei een soldaat. “Ze kunnen ons niet raken!”
“Waarom zijn ze dan hier?!” Zei Vidésurs streng. “Wees scherp en bereid je voor op de strijd!”
“Feeën te voet. Waanzinnig…” Zei hij dan tegen zijn adviseur. “Ze lijken inderdaad niet alsof ze van plan zijn om te gaan vechten. Ze zijn onderbewapend.”
“In de lucht, sire.” zei de adviseur.
Vidésurs keek op. In de verte, middenin de sneeuwstorm zag hij een enorm donker langwerpig gesteente door de lucht zweven. Een menhir. Een duister instrument waarmee de feeën van de nacht door de sterren konden reizen. Rondom de menhir bruiste de lucht met duistere vormen. Er vloog een zwerm van grote donkere wezens mee.
“Vogels, van Immer?” vroeg Vidésurs.
“De vleugels zijn zwart. Vleermuizen.” zei de adviseur.
“Nachtdieren. Ik dacht dat ze grijs waren?”
“Deze niet. Dit zijn vervloekte wezens. Ze kunnen spreuken maken, en ze dienen Marragan.”
“Zo is de tactiek van de duisternis altijd; gewone dieren verleiden met toverkracht. Gevaarlijke macht geven aan roofdieren die het niet verdienen.”
Een van de vliegende schepsels vloog voor de menhir uit. Vidésurs zag dat het anders was dan de vleermuizen. Toen de duistere feeën het krachtveld bereikt hadden, maakte deze vogel een duikvlucht. Het daalde neer en veranderde in een rat toen het landde. Een zwart, harig gedrocht met rode ogen en een groot zilveren zwaard dat hij vast hield met het uiteinde van zijn wormachtige staart. De duistere feeën lieten de rat door tot aan het krachtveld, en zetten zich klaar.
“Bereid jullie voor! Wapens klaar!” riep Vidésurs naar zijn soldaten.
De rat snuffelde aan de barrière. Toen klonk er een geluid. Een echo door de vallei. Alsof iemand net met zijn vingers knipte.
Donder klonk. Het krachtveld rond het paleis vervaagde. De wind begon te waaien op de grond van het paleis en de sneeuwvlokken dwarrelden er neer. Niets stond nog tussen de duistere feeën en de muren.
"Val aan!" riep Vidésurs. En het werd chaos. Spreuken vlogen in alle richtingen. De beenderige handen van de feeën van de nacht kwamen van onder hun gewaden en stuurden al klauwend kwade bezweringen door de lucht. De feeën van het licht weerden ze af en schoten lichtstralen terug. Er waren explosies van licht en schaduwen. Zwaarden en speren vlogen in het rond. Enorme vleermuizen raasden over hen heen en vlogen in wilde bogen om het paleis heen. Ze sloegen oorverdovende kreten. Hier en daar werd een soldaat door een van de beesten van de muur gesleurd, of werd een fee getroffen door een speer van één van hun duistere ruiters. Vidésurs' adviseur werd geraakt. Doorboord door het hart door een zwart zwaard dat de muur op geworpen werd. Daarna gleed het zwaard weer uit de wonde, en zweefde het terug naar beneden naar de hand van zijn eigenaar. Een duistere fee zonder masker. Een zilveren kroon stond op zijn bleke hoofd. Net als Vidésurs was hij knap en eeuwig jong. Een prins van de nacht. Vidésurs herkende hem. Op het moment dat hun blikken kruisten, klonk er zo'n krachtige bezwering dat de muur plots smolt. Het steen werd slijk en droop naar beneden. De verdedigers vlogen alle kanten op met slaande feeënvleugels en de aanvallers sprongen hen achterna. Hun gewaden sloegen open om hun vleugels te bevrijden, en onthulden de naakte lichamen er onder. Bleek als maanlicht en mager als geraamten, maar bewapend met zilveren zwaarden, dolken en hellebaarden. De grote rat sprong door de vallende modder heen en ging tekeer. Zijn staart zwaaide gevaarlijk in het rond en het grote zwaard dat hij vast hield sloeg feeën uit de lucht. Vidésurs had ook zijn sabel getrokken, en schoot vuurballen en licht naar de duistere schepsels. In de chaos verscheen de duistere prins weer voor hem. Hij vloog omhoog tot ze beiden op dezelfde hoogte zweefden.
"Prins Vidésurs!" riep de nacht prins.
"Sillastium." zei Vidésurs kwaad.
Sillastium grijnsde en gooide in een plotse beweging zijn duistere zwaard naar voren. Vidésurs was snel genoeg en sloeg het zwaard een andere kant op met zijn sabel. Het vloog weg. Dan wees hij naar duistere fee, en een bliksemschicht flitste van zijn hand naar de vijand. Sillastium vouwde snel zijn handen samen en opende een klein zwart gat voor zich, waarin de bliksemschicht verdween. Vidésurs wou net een vuurbal toveren toen er plots een zwaard zich in zijn rug boorde. Hij schrok. Sillastium's zwevende zwaard was teruggekeerd en had hem in de rug gestoken. Een duistere kracht drong zijn aders binnen en doofde zijn licht van binnenuit. Sillastium keek met veel genoegen toe terwijl de vleugelslagen van de lichtprins zwakker werden, en hij naar beneden zakte. De prins landde op zijn knieën tussen de lijken van zijn manschappen. Het zwarte zwaard stak door zijn borst. Het bloedbad kwam tot een einde en de duistere feeën kwamen hem omsingelen. Sillastium daalde voor hem neer en keek hem aan met een wrede blik van leedvermaak.
"Jullie zullen nooit winnen." kuchte de prins tegen zijn tegenstander.
"Winnen?" vroeg de duistere prins. "Wij weten dat niemand nog kan winnen. Ik kwam hier niet om te winnen. Ik kwam hier om jou te doen verliezen, Vidésurs. Om zeker te zijn dat jullie meer zullen verliezen dan wij."
Sillastium maakte een snelle handbeweging en het zwaard dat in Vidésurs borst zat draaide zich plots een kwartslag. Het kraakte. Vidésurs schreeuwde het uit van de pijn.
"Laatste woorden?" vroeg Sillastium plagerig.
"Monsterlijk addergebroed." was al dat de prins zei.
Sillastium interpreteerde het als een compliment. Hij sprak de genadespreuk. De sneeuwstorm ging liggen.
De duistere feeën, zij die de strijd overleefd hadden, stapten verder naar de binnenplaats. De vleermuiszwermen krioelden in de donkere hemel. De zon hing laag over de verre bergen. De feeën gingen in cirkels staan. In hun heksenkringen zongen ze sombere klaagliederen, maakten ze wilde sprongen en reikten ze met hun armen de lucht in. Klauwend, trekkend en met veel moeite en kwade krachten brachten hun spreuken langzaam de zon naar beneden. Steeds lager en lager. Tot de bergen schaduwen wierpen over de vallei. Tot die schaduwen overal waren. Totdat de kleur uit de lucht verdween en enkel de sterren overbleven. Het was de eerste zonsondergang in duizenden jaren. De nacht viel.
Lees deel 4
#schrijfsel#schrijven#verhaal#nederlands#vlaams#tuinen#fantasie#fee#elfjes#sprookje#vleermuizen#duister#schrijversvantumblr#magie#toveren
1 note
·
View note
Text
De heer in questie (kort verhaal, fragment)
De heer in questie verliet de schaduw van het poortgebouw en liep, de kiezels tellend, over het grindpad naar de formele tuin. Daar, in jacquet maar met schort voor, knipte de butler de lage buxushaagjes rond de grasperken, wat, gezien de toestand, wel de minste prioriteit had. Het moest nu bijna vijf uur zijn.
Vanochtend was de man op hem toegestapt, tamelijk bruusk en met een wankele stapel ontbijtborden voor zijn vest, en had met trillende stem gezegd: ‘Het is genoeg. Ik neem ontslag.’ Hij had de borden op het dressoir gekwakt en zijn rug gerecht. ‘Ik zal vandaag de buxus afmaken. Met een handschaar, niet elektrisch. Decorum dient gehandhaafd. Mijnheer!’ Zonder een reactie af te wachten, was hij driftig naar buiten gebeend.
De heer in questie had ook niets weten te zeggen. Als zo vaak in dit soort situaties luisterde hij wel, maar begreep hij niet – niet snel genoeg om het juiste te zeggen, in elk geval. Dus dan zweeg hij maar; en dan zonk hij weg in het misverstand, en dan werd het ruzie: dat was de ‘questie’. Maar nu moest hij een antwoord geven. Hij voelde zich leeg, en plotseling doodmoe; hoe graag was hij hier, naast het pad, even gaan liggen, de ogen dicht. Wat maakte de modder uit.
Een butler zou geen aanleiding tot zorgen moeten zijn, maar de heer in questie zat, sinds hij het landgoed ge��rfd had, behoorlijk met hem in zijn maag. De man was buitengewoon vormelijk, en dat zijn oorspronkelijke takenpakket – uit geldgebrek – door de jaren heen was aangevuld met die van kok, tuinier en veredeld klusjesman leidde tot voortdurend geruzie over, onder andere, het juiste gereedschap voor de juiste gelegenheid. Decorum est pro patria mori, glimlachte de heer in questie even. Had hij meer begrip moeten tonen? Hoe dan ook, wat vannacht was gebeurd kon hij de butler niet aanrekenen, en dat ging hij hem nu vertellen. Voor wat het waard was. De butler leek plots driftiger te knippen – had hij de naderende voetstappen gehoord? Nu, vooruit met de geit.
De heer in questie kuchte, en zei tegen de rug van de butler: ‘Ik heb met mijn nicht gesproken. Ik wil dat je weet dat ik het niet erg vind dat je vannacht niet mee wilde helpen. Het was niet je taak. Uit gewoonte trok ik aan het schellekoord, en ik ben onterecht boos geworden toen je niet kwam. Dat spijt me.’
De man rees van tussen de haagjes op en draaide zich om. ‘Uw excuses zijn aanvaard. En laat ik zeggen: ik was obstinaat. Dat is onbetamelijk, dat spijt mij, van mijn kant. Maar mijn ontslag staat. Ik ben butler, geen campingbeheerder. Ik bestier een adellijk huishouden, geen opvangpunt voor verregende pubers. Het zal mij niet moeilijk vallen een huis te vinden waar ze mij wél kunnen waarderen.’
‘Nee, nee, dat denk ik ook niet, zeker. Je hebt groot gelijk. En het is misschien maar beter zo. Nogmaals, het spijt me.’ Hij dacht even na. ‘Ronduit gezegd, ik denk niet dat ik ooit een goede werkgever voor je zou kunnen zijn. Ik begrijp mensen nooit goed. Bij mij wordt het altijd ruzie.’
De butler trok zijn wenkbrauwen lichtjes op, liet ze snel weer zakken en zei: ‘Wellicht bent u nu wat hard voor uzelf, en als u mij toestaat...’ Hij aarzelde even en keek de heer in questie vragend aan.
‘...Hè? Eh, ja, natuurlijk...’
‘U vraagt mij soms dingen te doen die niet bij mijn professie horen. Uw oom zaliger…’
‘…Natuurlijk, mijn oom, weet je, ik heb gewoon niet het hart van mijn oom, dat vergeet ik zo vaak in de hurrieburrie. Ik moet eerder vragen hoe het met je gaat, met je familie, dat soort dingen...’
De butler kneep zijn lippen even samen en zei toen: ‘Dat ligt, met permissie, niet direct in uw aard. Ik...’
‘O ja. Nee… Gelukkig, ik moet er eigenlijk ook niet aan denken, al die familiegeschiedenissen...’ Hij keek de butler hoopvol aan, maar deze lachte niet.
‘…Waar ik op doel: festivals en campings… vindt u ook niet, na vannacht, dat dat een slecht idee was? Vroeger hadden we zoiets niet nodig.’
De heer in questie dacht lang na over een antwoord, en zei toen: ‘Als je achterom kijkt, zie je stof. Het landgoed verdient een nieuwe toekomst.’ Hij keek naar het smalle pad met de hoge heggen aan weerszijden, die hem, op weg naar het grote huis, in zouden sluiten. ‘Als je een aanbevelingsbrief, of zoiets, nodig hebt, dan regel ik dat, natuurlijk.’ Hij aarzelde even. ‘…En als je de buxus met de handschaar wilt doen, dat is prima… Elektrisch is sneller, daarom zou ik... Maar doe het maar met de hand. Of beter: laat het niet van mij afhangen. Kies zelf maar. Nou ja.’
Hij voelde zich weer moe worden en liep haastig weg. Dat was niet slecht gegaan, al met al. Maar het had niet langer moeten duren.
Hij kwam aan bij het pad en keek op naar het grote huis. Het uit vakwerk opgetrokken gebouw was de laatste jaren een populaire selfie-locatie geworden. Vooral op zonnige dagen, als het contrast tussen de donkere balken en het wit van de gekalkte muren op zijn scherpst was, stonden er vaak toerfietsers vanaf de weg foto’s te maken. Dichterbij konden ze niet komen, bedacht hij tevreden. Zo bleef het zijn geheim, en zijn persoonlijk genot, hoe juist ’s nachts, bij een rondgang in het maanlicht, als het wit blauw geworden was en de balken peilloos zwart, het contrast mysterieuzer scheen en zelfs uitnodigde de klamme overgangen met de vingers te betasten.
De heer in questie schudde zijn hoofd.
0 notes
Text
4-9 Blokhus
Op weg naar de camping gisterenmiddag had ik al wat restaurants gezien en de keus was simpel, pizza of vis. Ik koos voor het visrestaurant, of eigenlijk was het een visboer met een restaurant er bij. Het menu was relatief eenvoudig, zoals visburgers of schol met patat, maar ze hadden ook een visschotel met zalm, gerookte makreel, garnalen en schol voor niet al teveel geld. In plaats van aardappels of patat kreeg ik er plakken van een licht soort roggebrood bij.
‘s Avonds begon het te waaien en je hoorde de hele tijd onweer, maar het kwam niet dichterbij, het bleef boven zee hangen. Er kwam nog wel een stevige regenbui midden in de nacht, maar dat klonk vooral gezellig door het geroffel op het tentdak.
Als ik opsta, is de lucht vochtig en warm en dat houdt de hele dag aan. Het is een zweterige dag. Het is bewolkt en telkens als je denkt, nu gaat het regenen, gebeurt het tegenovergestelde en komt de zon even tevoorschijn. Wat wel fijn is, is dat ik vandaag de wind in de rug heb.
Het eerste stuk naar Hirtshals gaat door een open duingebied vlak langs de zee met veel kleine kikkertjes op het pad. Ik probeer ze te fotograferen, maar dat lukt niet goed. Wie ik er wel goed op krijg, zijn de grote zwarte naaktslakken die proberen over te steken.
In Hirtshals zoek ik een konditorei met koffie, maar kan niks vinden, alles is nog dicht. Als ik dan een kaaswinkel zie die ook belegde broodjes verkoopt, vraag ik of ze koffie verkopen. Dat niet, maar ik kan best een bekertje koffie krijgen. That’s nice, zeg ik. We are nice people, is het zelfverzekerde antwoord.
In Tornby is een oud kerkje open, ze hebben er een mooi gesneden altaarstuk. Als ik even later in een bos pauzeer bij een picknicktafel, komt er een vrouw op me af. Ze wil iets vragen en begint in het Deens, maar schakelt dan over op Engels. Have you seen uh things on the ground, vraagt ze. O, die is zeker een oorbel verloren denk ik, maar nee dat bedoelt ze niet. They told us it is the right time to find uh things on the ground here. Na veel verwarring weet ze haar vraag aan te scherpen tot de vraag of ik mensen naar iets heb zien zoeken in het bos. Ach, ze bedoelt natuurlijk paddestoelen, denk ik dan. Maar nee, ik heb geen mensen gezien die paddestoelen aan het plukken waren, alleen maar twee Duitsers op een tandem met daarachter een karretje met een hond erin. Teleurgesteld stapt ze weer in haar auto.
Koffie vind ik uiteindelijk aan het eind van de ochtend in een soort Centerparks, een gigantisch complex van huisjes, zwembaden etc. Een half uurtje later fiets ik door Lønstrup en je snapt het al, een aaneenschakeling van terrassen met koffiedrinkende en taart etende mensen in de zon. Maar ja, toen had ik mijn cappuccino uit de automaat al gehad.
Tijdens de lunch reken ik uit hoeveel kilometer ik gemiddeld per dag moet fietsen om donderdag 19 september aan te komen. Dat zijn er 75 per dag, dat is goed te doen op dit relatief vlakke terrein na 2,5 maand van stijgen en dalen. De rest van de dag voert de route hoofdzakelijk door uitgestrekte, kilometerslange vakantiedorpen in de duinen, het kan niet anders of elke Deen heeft hier een tweede huis.
Vlak voor Blokhus kom ik langs het museum voor papierkunst. Als ik nu snel naar de camping ga, denk ik, kan ik daarna nog mooi een uurtje hier naar toe. Maar helaas, ze gaan om vier uur al dicht en morgen pas om tien uur open.
Gefietste afstand: 87 km
Gefietste tijd: 6,5 uur
1 note
·
View note
Text
Campania - Basilicata - Puglia
19 april - 10 mei
🍓 Wij komen eind van de middag aan op de boerderij van Giovanni’s ouders: Agricola Calviati. Ze verbouwen hier van alles. Bonen, abrikozen, aardbeien en nog veel meer. Op een nieuwe Lamborghini-trekker gaan we door de blubber op zoek naar de aardbeien. Deze proeven echt ongelofelijk lekker. Giovanni en wij eten ons helemaal vol in de heerlijk zoete, verse, onbespoten, natuurlijke aardbeien. Nog nooit zulke heerlijke, zoete aardbeien gehad! Van Gio’s Peruaanse moeder horen we dat zij voor ons zal koken, nadat ook onze Nieuw-Zeelandse vrienden zijn gearriveerd.
🍷Vooraf krijgen we de vraag wat we bij het eten willen drinken. Allereerst de mededeling dat de wijn door ons meegebracht niet goed is voor bij dit eten, dat moet maar een andere keer worden opgemaakt. Nee ze hebben hier echte Italiaanse wijn, de vraag is alleen: zoet of droog? That’s it. Überhaupt niet de mogelijkheid om iets anders te drinken. En eerst witte bij de pasta en daarna rood bij wat er dan maar volgt. Italianen geven meer om culinaire regels dan enkele andere vorm van reglementen.
🍝 Na dan eindelijk aan tafel te schuiven komt de spaghetti carbonara op ons bord. Deze overtreft alle verwachtingen en is ongelofelijk lekker. Zo lekker dat wij en onze Nieuw-Zeelandse vrienden al vergeten dat dit puur alleen het voorgerecht is. Na ons buikje al redelijk vol te hebben gegeten en de glazen witte wijn inmiddels leeg zijn, volgt opeens ‘de rest’. Nu met rode wijn: de groenten en een bal Mozzarella per persoon. Gewoon om zo te eten: direct van de vork. Mozzarella wordt oorspronkelijk in deze regio gemaakt van de Italiaanse buffel en daar is men niet alleen heel trots op, ze nemen er ook flink van. De tafel ligt verder vol met broodjes met een pesto van broccoletti en andere regionale gerechten. Als we dan eindelijk helemaal propvol zitten, volgen er nog dolce: zoetigheden, namelijk aardbeien. Heel veel aardbeien. Daarna volgt de Limoncello! Maar die blijkt al op te zijn, dus wordt er een 18 jaar oude fles rum op tafel gezet. Eindstand: te veel, te lekker en te vol (Lekker slapen lukte daardoor wel aardig).
🍕 De volgende dag staat Napels op het programma. De stad waar de o zo geliefde pizza zijn oorsprong vindt. Ook de stad met een minder fraaie, maffia-gerelateerde status. Samen met Dave & Anita worden we naar de trein gebracht. We wandelen los van elkaar door de stad, totdat om 12:00 uur de door Dave geboekte ‘food tour’ begint. Onze Italiaanse gids Vito vertelt ons meer over de geschiedenis van deze bijzondere en vooral mega drukke stad.
⚽️ De stad wordt nu voornamelijk gekenmerkt door alles wat met de club Napoli te maken heeft. Alles hangt vol met blauwe vlaggen en spandoeken. Na de gloriejaren van Maradona heeft de stad geen Italiaanse kampioen meer gekend, maar dit seizoen zal het (het kan haast niet meer misgaan) dan eindelijk weer feest zijn. Ondanks de uitschakeling door AC Milan in de Europese Champions League, de vorige avond lijkt alles en iedereen bezig met dit ene te voltrekken feit. De food tour geeft ons een aantal heerlijke gerechten, waaronder gefrituurde pizza en sowieso opvallend veel gefrituurd eten. Verder ook nog wat andere gerechten waarvan wij met alle liefde de ingewanden van de koe (magen en darmen) die urenlang zijn gekookt en onder een soort citroen-douche hangen, aan ons voorbij laten gaan. Na een lange dag Napels pakken we de trein weer terug. Niks gemerkt trouwens van maffia, wel van enorm veel verkeerschaos.
🐝 De volgende dag gaan we met Giovanni mee naar zijn bijen. Hij blijkt enorm enthousiast over alles wat met bloemen, planten en bijen te maken heeft en is ontzettend relaxed, deze gast kent nul stress. Dit hadden we al wel opgemerkt dus maken we hem die ochtend zo duidelijk mogelijk (enigszins lastig door zijn gebrekkige Engels) dat we na de drukke dag van gister, echt niet te veel willen doen. Hij geeft aan dit volledig te begrijpen, neemt ons mee, scheurt door het land en op naar de bijen. Bij de eerste stop is het nog leuk. We zien hem nauwkeurig en gepassioneerd aan het werk, en proeven de verse nectar en bijenpollen. En dan begint het feest.
🥱 Het opruimen duurt lang, de mededeling dat we naar een volgende plek gaan waar hij bijen houdt blijft uit, maar merken we als we opeens een andere kant op rijden. Daar aangekomen lijkt hij alsnog met ons de berg op te willen met ‘het mooiste uitzicht’, terwijl we die ochtend al hadden laten weten: geen behoefte aan vandaag. Vervolgens wordt er een vriend opgetrommeld, broodjes en bier gekocht en zitten we opeens in een 4x4 de berg op te sjezen met een verschrikkelijke rotgang. Boven aangekomen staat ons nog een wandeling van 3 uur te wachten. Het is dan al 17:00, we waren al gaar van gister voor we vertrokken, maar nu al helemaal en dan moeten we ook nog eens 3 uur sjouwen (ook totaal niet op gekleed btw), 2 uur terugrijden en vervolgens samen met iedereen weer uitgebreid dineren. We laten Giovanni weten dat dit iets te veel van het goede is, genieten kort van het (toch wel) prachtige uitzicht en worden weer terug gebracht naar de camper.
🥮 Thuisgekomen eten we gezellig Napolitaanse ‘echte’ pizza die er goed in gaat met z’n allen en duiken we ons bed in. De volgende dag hebben we dan eindelijk onze ‘rustdag’. We draaien een wasje (ook weer zo geweldig dat dit kan), ruimen wat op, maken ons huisje wat schoon en besluiten om de Italianen nu eens te trakteren op het avondeten. Samen met de kiwi’s organiseren we een kleine barbecue met datgene wat we nog in huis hebben, wat precies genoeg blijkt voor iedereen. Er is nog een zware ricotta-taart als toetje terwijl wij ook nog een lekkere (niet appel- maar:) aardbei-crumble hebben gemaakt. Alle buiken weer goed gevuld zeg maar.
🏛️ De volgende dag zullen we vertrekken en doorgaan naar Pompei en de Amalfi kust. Dit is een populaire bestemming, erg camper-onpraktisch en momenteel enorm druk. Dinsdag 25 april is het namelijk Bevrijdingsdag in Italië en voor velen een lang weekend vrij! We moeten dus op tijd een plekje zien te vinden in een hyper toeristische omgeving: Napels, de Vesuvius, Pompei en het Herculaneum, de Amalfi kust en Positano: alles dicht bij elkaar. Doel is dus om weg te komen bij deze veel te gastvrije mensen.
☕️ De ochtend mislukt al meteen, want net op het moment dat wij een bakje koffie willen maken, worden we onverwachts door Salvatore & Patricia (Giovanni’s ouders) meegenomen naar een lokale koffiebar. “Jakeliene! Endrike! Dave! Anita!Come! We go for coffee!” Het is namelijk zaterdagochtend en alle Italianen nemen op zaterdag een ontbijt met koffie in ‘t dorp. Wij worden meegenomen, een andere vriend wordt opgetrommeld en daar zitten we alweer. Ook komen we langs een lokale mozzarella-winkel en worden daarna weer teruggebracht. Dave & Anita zijn inmiddels al gereed en grijpen hun kans om weg te komen. Wij doen er iets langer over en als wij dan eindelijk zover zijn, huppelt Patricia opeens voor onze camper langs: “I make lunch for you!” Oh nee he, ze hebben alweer wat in de planning. Na een ongelofelijk lekkere lasagne zijn we dan eindelijk klaar.
❤️ We zeggen deze ongelofelijk lieve, warme mensen een vaarwel en hopen ze stiekem nog eens te ontmoeten. Wàt een liefde, zorg, aandacht, warmte en verwennerij. Ongekend. We krijgen nog mee: dikke citroenen, zakken vol walnoten, de eerder gekregen aardbeien, een pot honing en verse bijenpollen van Giovanni’s bijen, verse eieren, een bak vol Chinese mandarijntjes en wat nog niet meer. Als we vertrekken horen we dat die avond nog vrienden van Gio komen met alle toeters en bellen, wat ongetwijfeld hartstikke gezellig is, maar dit was voor ons het moment om te gaan en niet alsnog te blijven plakken.
🌋 In Pompei aangekomen vinden we nog een laatste plekje op een camperplaats, weggestopt in een hoekje waar we net passen. Hier moeten we namelijk wel gebruik van maken, in verband met de veiligheid in deze omgeving. Zomaar ergens in ‘t openbaar staan is gewoon een risico. Maar dit kost ons dure centen en we ervaren direct de immense drukte.
De volgende gaan we dan maar direct met de fiets naar de archeologische opgravingen van Pompei. We staan bijna direct om 09:00 bij de opening om binnen te gaan en vinden het dan al druk. Gelukkig is deze archeologische plek werkelijk een stad. Hier kan je dagen doorheen lopen en nog niet alles gezien hebben, zoveel! Dat maakt ook dat de toeristen zich gelukkig enigszins spreiden. Wij zijn hier de nodige uurtjes wel kwijt, zien bijzondere en mooie ruïnes, fresco’s enorm mooi intact, een groot amfitheater en ‘normaal’ theater en de bekende versteende lijken, overvallen door de gigantische uitbarsting van de Vesuvius, zo’n 2000 jaar geleden. Het is bizar hoe relaxed de mensen hier zijn, alsof de vulkaan niet meer bestaat, terwijl die toch werkelijk continu in zicht is. De Vesuvius is de gevaarlijkste vulkaan ter wereld, juist omdat er zo gigantisch veel mensen omheen wonen (met name in Napels), maar gelukkig zijn latere vulkaanuitbarstingen allemaal een stuk milder geweest. Bij het verlaten van Pompei zien we pas hoe druk het echt kan zijn, nu het hier de ochtend vol gestroomd is met toeristen.
Hendrik duikt die avond met Dave nog de bar in om live Juventus - Napoli te kijken en zij zijn getuige van hoe een bar los kan gaan als de -op het moment van het plaatsen van deze blog al- kampioen van Italië in blessuretijd 3 punten uit het vuur sleept.
🏖️ De volgende dag staat de Amalfi kust op het programma, met in het bijzonder Positano. Nou laat ons je 1 ding vertellen: dit weekend is het zo verschrikkelijk druk dat dit werkelijk niet te doen is. Het begint al met de trein van Pompei naar Sorrento. Deze duurt zo’n 40 minuten en moet grotendeels staand worden uitgezeten. Dan staan we vervolgens 50 minuten in de rij voor de bus die langs de Amalfi kust rijdt, waar we kunnen uitstappen waar we willen en ook weer kunnen opstappen wanneer we willen. Gelukkig hebben we hier wel een zitplek en zijn we een uur later eindelijk in Positano. De kiwi’s rijden door naar Amalfi, maar wij zijn erg blij om uit de overvolle bus te stappen in de, naar onze bescheiden mening, mooiste plek aan deze prachtige kust. Helaas is het weer vandaag wel iets minder, maar goed genoeg om ervan te kunnen genieten. Wij hebben hierdoor juist de tijd om heel Positano in ons op te nemen, liggen even op ‘t strand, wandelen door de gezellige straatjes, drinken er een heerlijke cappuccino en zoeken dan al klimmend weer de hoofdweg op.
🚏 Hier vernemen we van andere toeristen dat er al 3 bussen gepasseerd zijn, al bomvol zaten en dus niemand meenamen. Mensen staan hier al uren te wachten en komen bij de eerstvolgende bus nog in een voorzichtige opstand. Bij de bus die daarna volgt wordt er een menselijke wegblokkade opgezet waardoor de bus wel mòèt stoppen. De deuren gaan open en daarna drukken de mensen zichzelf naar binnen. De toeristen die hier al lange tijd staan en wiens geduld helemaal op is, laten ook duidelijk merken dat ze er helemaal klaar mee zijn, dat iedereen die nog durft voor te dringen gewoon weggetrokken worden (waar ze eerlijk gezegd ook wel recht op hebben, want er zitten er altijd een paar tussen die zich niet kunnen gedragen en denken de enige op de wereld te zijn) en zorgen dat iedereen die al lang gewacht heeft de bus in komt. Om de één of andere onverklaarbare reden (waarschijnlijk het socializen van Jacq met wat Fransen en Engelsen) worden wij tot deze groep geacht en mee de bus in getrokken, ondanks tegenstribbelen van de bus chauffeur. Dat maakt dat we op tijd in Sorrento komen, al moeten we opnieuw driekwartier wachten op de trein die ons terugbrengt naar Pompei. Gelukkig hebben we hier wel weer een zitplek en zijn we nog enigszins op tijd (rond 19:00) weer bij de camper. Omdat we niet voor nog een nacht willen betalen vullen we snel ons water bij, lozen andere vloeistoffen en maken ons snel uit de voeten.
🅿️ Het is in Italië wel weer iets lastiger om goede gratis camper plekken te vinden. Sommigen lijken goed, maar kom je daar aan: blijkt het gesloten of betaald (en dan ook altijd best duur). Dus het is de truc om online zo goed mogelijk in te schatten of zo’n plek wel daadwerkelijk gratis en beschikbaar en boven alles: veilig is. Elke review gaat over wel of geen inbraak, wel of niet veilig. Dat maakt dat we na Pompei een beetje zoekende zijn. De eerste plek is gesloten, de volgende is eigenlijk heel fraai maar er wordt het aan het strand gewerkt voor het hoogseizoen, plus: we zijn de enige daar en ook dat zijn we even niet meer gewend. We slapen er prettig maar trekken de volgende dag toch weer verder, totdat we weer bij onze geliefde kiwi’s uitkomen op een rustige en veilige plek. De route er naartoe is uitdagend maar wel echt fantastisch. Het doet ons denken aan delen van de prachtige Garden Route in Zuid-Afrika. De plek zelf is ook schattig met bovenop de top een groot beeld van Jezus, zoals in Rio de Janeiro. Dave en Hendrik gaan met hun elektrische fietsen naar de top voor een schitterend uitzicht en verder sluiten we met Dave & Anita af, door gezellig samen te eten. Zij gaan richting Sicilië en wij gaan meer naar het zuidoosten van Italië, richting Puglia.
🎣 Wij brengen een paar rustige dagen door bij Lago Sirino, een klein meer waar op 1 mei (nationale feestdag) een viswedstrijd wordt gehouden in de stromende regen. We worden ‘s ochtends wakker van de omroeper die over het meer schreeuwt. Hier aanschouwen wij de meester-vissers die in meerdere rondes van 10 minuten zoveel mogelijk vissen proberen binnen te hengelen. Nou dat gaat behoorlijk snel kunnen we jullie vertellen.
🧗🏻♀️ Vervolgens gaan wij weer door richting de kust (Sibari) om daarna, als het weer eindelijk weer iets beter lijkt te worden, Matera te bezoeken. Hier spreken we af met Antonin en Marion uit Frankrijk die we eerder op de boot naar Italië hebben ontmoet. Zij nemen ons mee Matera in, wat een ongelofelijk mooie plek is. Een stad gebouwd in en op de rotsen en aan de andere kant van de canyon zien we de grotten die ooit ook werden bewoond door mensen. Om daar te komen en dit eens van dichtbij te bekijken, klauteren wij via een slingerbrug, de rivier over en weer terug.
🏊🏼♀️ De volgende dag rijden we Puglia in. We vinden een plek met onze Franse reisgenoten aan een prachtig stukje strand dichtbij de stad Taranto. Hier nemen we een frisse duik in het prachtige heldere water van de Ionische zee, waarna we doorrijden naar Gallipoli. Een schattig dorpje aan de kust met een klein schiereilandje waar het oude centrum zich op bevind. We drinken hier een cappuccino en wandelen door de smalle straatjes, via het strand weer terug. Na Gallipoli steken we over naar de kust aan de Adriatische zee, richting Otranto. Hier kan het erg toeristisch en gezellig zijn, maar het is er nu vrij rustig en een beetje saai. Wij draaien er een wasje en rijden daarna door naar Grotta della Poesia, oftewel: Cave of Poetry. Letterlijk poëtisch, een droomplek. Het is zeewater in een grot, waar een trap in de rotsen je naar beneden leidt om hier een behoorlijk verfrissende duik te nemen. Letterlijk een duik nemen, vanaf de rand van de rots, dat is ook een optie. Antonin en Hendrik doen het beide (hierbij moet vermeld worden dat Antonin redelijk bang was en Hendrik als eerst moest gaan) terwijl Jacqueline en Marion het op de verantwoorde manier doen. Vanuit dit natuurlijke zwembad kunnen we onder de rotsen door, de open zee in zwemmen. Op deze plek is het water een stuk dieper, dus klimt Hendrik vanaf hier weer de steile rotsen op om nu, vanaf een nog hogere plek het water in te springen. Antonin lijkt dit ook wel wat, beseft dat hij niet achter kan blijven en doet hetzelfde. Maar nadat een Italiaanse man ons laat zien vanaf waar je ècht hoog kan springen begint het pas echt te kriebelen. Hendrik heeft het alleen ondertussen wel hartstikke koud van het koele zeewater maar Antonin heeft een extra laagje isolatie en gaat ervoor. Nou ja, hij springt vanaf weer een stukje hoger dan hiervoor (maar niet zo hoog als de Italiaan) en daagt Hendrik daarna uit om zijn ‘Nederlandse ballen te tonen’. Hendrik, al rillende van de kou voelt zijn testosteron niveau stijgen, klimt daarom niet naar de plek vanaf waar Antonin sprong, maar nog een meter of 2 hoger, vanaf waar de Italiaan hem al voor was gegaan. Antonin, die dit ziet, beseft dat hij weer 3-2 achter staat als Hendrik dit aandurft. Met de aanmoediging van Jacqueline, Marion en nog twee vriendelijke dames kan hij ook niet meer terug en springt van hoog! Aiaiai, nu moet Antonin weer aan de bak om geen gezichtsverlies te lijden. Ook hij durft het uiteindelijk aan. En voor de grote prater die hij is, was hij opvallend stil vooraf, en opvallend luidruchtig (van de opluchting), achteraf. Moraal van het verhaal: boys will be boys.
🗺️ Op naar Lecce. Dit blijkt een leuke stad om even doorheen te wandelen, met leuke terrasjes en pleintjes en een barokke architectuur. Na een heerlijke Gelato gaan wij weer door richting Brindisi. Niet per se om de stad te bezoeken, aangezien deze behoorlijk industrieel schijnt te zijn, maar vooral om wat water te legen en bij te vullen. Daar aangekomen blijkt het nog loucher dan we hadden gedacht en rijden snel door naar een fijne plek aan de kust om rustig te slapen. De volgende dag staat Ostuni op het programma, een prachtig stadje op een heuvel, volledig in het wit. De zon zou hier helemaal een bijzonder schouwspel van maken, maar die laat zich vandaag helaas niet zien. Toch kunnen we enorm genieten van dit schattige stadje met gezellige straatjes, terrasjes en winkeltjes.
We overnachten vervolgens in Cisternino, weer een schattig stadje op een heuvel met leuke smalle straatjes en gezellige terrasjes. Hierna staat voor ons op de planning om Alberobello, Monopoli, Polignano a Mare en Bari te bezoeken. Daarna kunnen we ons langzaam richting Frankrijk begeven en onderweg hopelijk genieten van andere mooie plekken en omgevingen in Italië, en zullen we zeker in Toscane even het goede leven opsnuiven, mits we genoeg tijd overhouden!
Groetjes van ons!
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 13
Luna verschijnt weer in de deuropening van de keuken, droog en gehuld in enkel haar ondergoed en een wit t-shirt en kijkt me fronsend aan.
‘Wat…wat is er?’
‘Hmm,’ zegt ze terwijl ze met haar duim haar onderlip streelt. ‘Je haar wordt lang.’
‘Oh, eh, ja. Dat kan.’ Ik kijk haar vragend aan.
‘Daar moeten we dringend wat aan doen. Heb je toevallig een schaar en een trimmer?’
Een minuut of twee later zit ik op de rand van het bad, me nog steeds afvragend waarom ik me in hemelsnaam heb laten overhalen. Luna staat paraat met een schaar.
‘Ben je zeker dat het te lang is?’ vraag ik in een laatste poging haar op andere gedachten te brengen.
‘O ja, absoluut, m’n vaders’ haar heb ik trouwens ook al een paar keer gedaan en hij was er iedere keer reuze tevreden over, geen zorgen dus.’
Ik sluit mijn ogen en zucht. ‘Goed dan, doe maar.’
Ze begint met enkele voorzichtige knipjes aan mijn voorhoofd en aan mijn oren; ze neuriet hetzelfde melodietje dat ik eerder hoorde toen ze aan het keukenraam een sigaret rookte. Nu komt het me wel bekend voor. ‘Welk liedje is dat eigenlijk?’ vraag ik.
‘Geen idee. Het is een liedje dat m’n moeder vroeger voor me zong. De tekst herinner ik me niet, maar de melodie is me altijd bijgebleven. Hou je hoofd nou stil.’
In mijn hoofd zing ik het melodietje mee, maar het schiet me niet te binnen waar ik het eerder gehoord heb.
‘Oke, probeer je hoofd zo te houden,’ zegt Luna terwijl ze mijn hoofd naar beneden duwt, en ik hoor haar rommelen in de kast, hoor hoe een snoer in het stopcontact wordt gestoken, de trimmer die een zacht zoemend geluid maakt.
Ik voel Luna’s hand in mijn nek, de tondeuse die als een kleine grasmaaier over mijn huid schraapt, zie plukjes donker haar naar beneden vallen. En dan:
‘Oeps.’ Het geluid van de tondeuse verstomt.
‘Oeps?’ vraag ik.
‘Nou eh, ja. Maar geen zorgen, ik moet gewoon even… ja, wat moet ik nu eigenlijk?’
‘Luna...’
‘Het groeit vast snel terug’, zegt Luna met een klein stemmetje.
Ik sta bruusk recht, bekijk mezelf in de badkamerspiegel, neem er een handspiegeltje bij om de achterkant van mijn hoofd te kunnen zien en zie een kale plek van ongeveer vijf vierkante centimeter.
Ik draai me om. Luna en ik staren elkaar zwijgend aan… en barsten dan in lachen uit.
‘Het spijt me, Ben,’ zegt Luna wanneer haar lachbui zo goed als uitgewerkt is. ‘ik zwéér je dat dit me nog nooit eerder is overkomen. Je hebt gewoon een raar hoofd.’
‘Ja hoor, het is de schuld van mijn hoofd,’ zeg ik mee lachend. ‘Jou valt echt helemaal niks te verwijten.’
‘Alles er maar meteen af?’
‘Waarom ook niet,’ zeg ik. ‘Leef je maar uit.’ Opnieuw hoor ik het zoemende geluid van de tondeuse en vallen er dikke plukken haar op de badkamervloer.
‘Zo!’ zegt Luna wanneer ze klaar is, en ze neemt een grote stap naar achter. Haar ogen glunderen, wat alleen maar een goed teken kan zijn, of dat hoop ik toch. ‘Nee maar, je ziet er knap uit hoor, je kan zo in een of andere oorlogsfilm.’
Ik wrijf over mijn hoofd en bedenk me dat mijn haar nooit eerder zo kort is geweest en dat het best wel als een soort bevrijding aanvoelt. ‘Het staat me inderdaad wel,’ zeg ik verbluft terwijl ik voor de badkamerspiegel sta en mijn hoofd heen en weer voor de spiegel beweeg.
Luna giechelt en klapt in haar handen, wat een ontzettend schattig zicht is. En als ik nog niet verliefd op haar was, dan ben ik het nu.
0 notes
Text
Zie op Mij Ik denk soms dat ik nog steeds in duisternis en wanhoop zou verkeren als God in Zijn genade op een zondagmorgen, toen ik naar de dienst ging, geen sneeuwstorm had gezonden. Toen ik niet verder kon, sloeg ik een zijstraat in en kwam ik bij een klein methodistenkerkje. Er zaten in die kerk misschien zo’n twaalf of vijftien mensen. Ik had wel over de eenvoudige methodisten gehoord dat ze zo luid zongen, dat mensen er hoofdpijn van kregen, maar dat interesseerde mij niet. Ik wilde weten hoe ik zalig zou kunnen worden en als zij mij dat konden vertellen, kon het mij niet schelen als ik er hoofdpijn van zou krijgen. De dominee kon die morgen vanwege de sneeuwstorm niet komen. Uiteindelijk stond er een magere man op, een schoenmaker of een kleermaker of zoiets, en klom de preekstoel op om een preek te houden. Het is natuurlijk goed dat predikers goed onderwijs genoten hebben, maar deze man was werkelijk dom. Hij moest zich wel aan zijn tekst houden, gewoon omdat hij niets anders te zeggen had. De tekst luidde: ZIE OP MIJ, EN WORDT BEHOUDEN, ALLE GIJ EINDEN DER AARDE! (Eng. vert.). Hij sprak de woorden zelfs niet goed uit, maar dat deed er allemaal niet toe. Er blonk een straaltje hoop voor mij in die tekst, dacht ik. De prediker begon als volgt: ‘Dierbare vrienden, dit is wel een heel eenvoudige tekst. Hij zegt: 'Zie.' Nou, zien is niet zo moeilijk. Daar hoef je je voet of je hand niet voor op te tillen; het is alleen maar 'zie'. Iemand hoeft niet naar de universiteit te gaan om te leren zien. Zelfs al bent u de grootste dwaas, dan kunt u nog zien. Iemand hoeft geen duizend euro per jaar te verdienen om te kunnen zien. Iedereen kan zien; zelfs een kind kan zien. Maar dan zegt de tekst: 'Zie op Mij.' Ach!' zei hij in het platte dialect van Essex, 'velen van u zien alleen maar op zichzelf, maar het heeft geen zin om op uzelf te zien. U zult in uzelf nooit enige troost vinden. Sommigen kijken naar God de Vader. Nee, zie steeds op Hem. Jezus Christus zegt: 'Zie op Mij.' Sommigen van u zeggen: 'We moeten wachten op de werking van de Geest.' Maar daar gaat het nu niet over. Zie op Christus. De tekst zegt: 'Zie op Mij' Toen ging de goede man op de volgende wijze verder met zijn tekst: 'Zie op Mij; Ik zweette grote druppels bloed. Zie op Mij; Ik hang aan het kruis. Zie op Mij; Ik ben dood en begraven. Zie op Mij; Ik ben weer opgestaan. Zie op Mij; Ik ben opgevaren naar de hemel. Zie op Mij; Ik zit aan de rechterhand van de Vader. O arme zondaar, zie op Mij! Zie op Mij!' En toen hij dit had gezegd, zijn preek had ongeveer tien minuten geduurd, was hij uitgepraat. Toen keek hij naar mij onder de galerij en omdat er maar zo weinig mensen waren, zag hij dat ik een vreemdeling was. Terwijl hij zijn ogen op mij richtte alsof hij wist wat er in mijn hart leefde, zei hij: 'Jongeman, je ziet er ellendig uit.' Dat was ongetwijfeld het geval, maar ik was er niet aan gewoon dat er vanaf de preekstoel opmerkingen werden gemaakt over mijn uiterlijk. Het was echter een harde slag, die goed aan kwam. Hij vervolgde: 'En je zult je altijd ellendig voelen; ellendig in het leven en ellendig in de dood, als je mijn tekst niet gehoorzaam bent. Maar als je nu gehoorzaamt, dan zul je op ditzelfde moment behouden worden.' Toen lichtte hij zijn handen op en riep luidkeels, zoals alleen een eenvoudige methodist dat kon: 'Jongeman, zie op Jezus Christus. Zie! Zie! Zie! Je hoeft niets anders te doen dan op Hem te zien en je zult leven.' Op datzelfde moment zag ik de weg der zaligheid. Ik weet niet meer wat hij nog meer heeft gezegd - ik besteedde er ook weinig aandacht meer aan - ik werd maar door één gedachte bezet. Zoals de mensen op de verhoogde koperen slang keken en genezen werden, zo was het ook met mij. Ik had van alles en nog wat gedaan, maar toen hoorde ik dat woord: 'Zie!' Wat een bekoorlijk woord was dat voor mij. O, ik keek de ogen bijna uit mijn hoofd. Daar, op dat moment trok de wolk weg, werd de duisternis verdreven en zag ik de zon.
En ik zou onmiddellijk hebben kunnen opstaan om mee te zingen met de meest enthousiasten van hen over het kostbare bloed van Christus en het eenvoudige geloof dat alleen op Hem ziet. O, dat iemand mij dat toch eerder had gezegd: 'Vertrouw op Christus en u zult behouden worden.' Maar ongetwijfeld was dit alles in grote wijsheid bepaald en nu kan ik zeggen: Sinds ik door het geloof de stroom zie die uit Uw wonden vloeit, is verlossende liefde mijn thema geweest, en dat zal zo blijven tot ik sterf.
0 notes
Text
De Tuinen
Deel 2 - 27 minuten leestijd - deel 2 van 4
[lees deel 1]
Een week later toen Amia weer uit het venster aan het staren was, zag ze plots een vreemde oude man over de binnenplaats wandelen. Ze kende deze man niet en het was dan ook de eerste oude man die ze ooit gezien had. Amia kende geen enkele fee die er oud uit zag.
Ze stond op en holde de trappen af naar beneden om te gaan kijken. Toen ze op de binnenplaats kwam, schrok ze. De man was veel groter dan ze gedacht had. Twee bewakers liepen naast hem en zij kwamen nauwelijks tot aan zijn knieën. Amia bleef staan en gaapte de man aan. De man praatte tegen de bewakers, tot als hij haar opmerkte. Dan wuifde hij naar haar met een warme glimlach. Plots had Amia geen schrik meer van de man. Ze kwam dichterbij.
“Dag meneer.” stamelde Amia toen ze zo dicht was gekomen als ze durfde.
“Dag dag! Gij zijt waarschijnlijk Amia!” zei de oude man vrolijk.
Hij nam zijn vreemde pinnenmuts af en knielde neer voor Amia, maar zelfs dan torende hij nog steeds over haar uit. Amia kon er niet van over. Ze wist dat alle volwassen feeën groter waren dan haar omdat ze ouder waren, maar konden feeën dan echt zo oud worden dat ze zo gigantisch werden?
“Hoe komt het dat je zo oud bent?” vroeg Amia met de tact van een slecht opgevoede prinsessendochter.
De man lachte geamuseerd en zei: “O dat heeft me lang geduurd. Maar bedankt! Hoe komt het dat gij zo groot bent geworden? Zijt gij het nieuwe prinsesje?”
Amia glunderde.
“Ik ben een prinses, maar mama ook.” Zei ze verlegen. “En ik ben niet zo groot als jou.”
“Ach ge moet ook niet zo groot zijn als mij. Dan botst ge met uw hoofd overal tegen in dit kleine paleis. Ik raad het af.”
“Maar jij bent zooo groot!” zei Amia die nog steeds in de ban was van de reusachtige man.
“Wel nee. Ik ben klein. Maar we zijn allemaal klein dus dat lijkt niet zo.”
“Wij zijn niet klein! En jij bent zeker niet klein. Ik heb nog nooit iemand gezien zo groot als jou!”
“In deze wereld leeft ook niets groter dan mij. Maar op andere plaatsen, voorbij de sterren, leven er erg grote joekels die kleine stakkers zoals ons zouden vertrappelen als ze niet goed uitkijken.”
“Echt?”
“Ja hoor! Zoals trollen en draken. Ge zou ze eens moeten zien. Reuzen zijn het!”
“Wouw! Heb je die al eens gezien? Ben je al eens in een andere wereld geweest?”
“Natuurlijk! Ik reis veel. Ik ga van wereld tot wereld en op weg maak ik veel vrienden. En ook veel ruzie. Maar de vrienden zijn het leukst! Sommigen van hen zijn trollen en ik ken ook een grote draak die Syroop heet.”
“Siroop?! Wouw! Ik heb nog nooit andere magische wezens gezien. Enkel feeën.” zei Amia.
“Nee?” vroeg de grote man. “En hebt ge dan nog nooit een kabouter gezien?”
“Nee!” zei Amia.
De man knipoogde naar Amia. Een tel later viel haar mond open en ze riep:
“Jij bent een kabouter!”
“Goed gezien!” lachte de kabouter, en hij zette zijn muts weer op.
Terwijl hij lachte, staarde Amia naar de grijze tanden die vanonder de nog grijzere baard kwamen. Ook het kale hoofd dat net terug verdween onder de muts, was te vreemd om niet naar te staren.
“Waarom is je haar grijs?” vroeg Amia. “Is dat bij alle kabouters zo?”
“Oh heb ik nog haar? Dat wist ik niet.” lachte de man, en dan legde hij uit: “Kabouters zijn anders dan feeën. Wij worden ouder.”
“Wij ook hoor!” zei Amia. “Binnenkort ben ik ook oud. Nog tien jaar zegt mama!”
“Ja natuurlijk.” zei de kabouter. “Gij zult ook groot worden net zoals uw ouders. Maar wij kabouters, wij blijven steeds ouder worden. Ook als we al groot zijn.”
Dat begreep Amia niet.
“We blijven groeien.” legde de kabouter uit. “Maar we worden niet meer groter. Enkel ouder, grijzer en dikker.”
“En stopt het dan wanneer je helemaal oud, grijs en dik bent?” vroeg Amia serieus.
“Ja.” Zei de kabouter. “Uiteindelijk stopt het en dan gaan we weg.”
“Waarheen?” vroeg Amia
“Pfff.” blies de kabouter. “Weg van hier. Tegen dan hebben we alles gezien en vinden we het leven te saai om te blijven rondhangen. Ge moet mij niet vragen hoe jullie elfkes jullie niet verschrikkelijk vervelen na zo eeuwig in jullie paleizen rond te hangen.”
“Hoe kunnen wij ons ooit vervelen in de prachtige tuinen die de kabouters ons geschonken hebben?” Vroeg Amia’s vader, die met een glimlach het binnenplein op stapte.
“Goede eeuwige morgen, Prins Vidésurs.” zei de kabouter.
De man ging weer recht staan en maakte dan een sierlijk bedoelde, maar stuntelig uitgevoerde, buiging.
“Toe nu, Bolderik. Voor mij moet u geen buiging maken.”
“Jawel uwe hoogheid. Ik doe het voor u, maar nooit voor iemand anders!”
“Dat zal wel zijn.”
“Uw vake kent me te goed.” zei de kabouter tegen Amia met een knipoog.
“Blij om u te zien Bolderik. Kom, volg mij naar de troonzaal.” zei Amia’s vader.
“O hoe kon ik de troonzaal vergeten!” zei de kabouter blij. Hij volgde de prins naar binnen. Amia en de bewakers volgden ook.
“Hoe gaat het met u de voorbije eeuwen?” vroeg de prins onderweg.
“Goh u kent mij, Prins.” zei Bolderik.
“Niet te eenzaam?”
“Niet eenzamer dan de trollen.”
“Hoe gaat het met hen? Zijn de geruchten waar?”
“Ja. Ik vrees er voor. Ze zijn allemaal Immer ontvlucht. De meesten van hen zweven nu door de leegte. Ze verschuilen zich in asteroïde gordels, in het volle licht van de sterren. Versteend voor altijd, maar veilig voor alle mogelijke rampen.”
“Slim. Zo zal de duisternis hen nooit vinden.”
“Misschien is het slim, maar ik vind het triest.” zei de kabouter. “Het is geen leven voor de trollen en nu ligt hun rijk er verwaarloosd bij. Al hun koningen en koninginnen zijn versteend. Ondertussen zijn de grijslingen alleen achtergelaten op de planeet. Wanneer de duisternis komt, zullen er geen magische wezens zijn om hen te beschermen.”
“Zo ver zal het niet komen, Bolderik. En wanneer we de duisternis terug geslagen hebben, zal Aberon de trollen weer komen bevrijden. Dat weet ik zeker.”
“Ik kan niet wachten.” zei de kabouter. “Hoe gaat het met u? Bevallen de tuinen u?”
“Zeker. De tuinen zijn prachtig. Onze kinderen spelen er en wij kijken er graag naar.”
“Wat een zonde.” zei Bolderik.
“Hm?” zei de prins.
Ze stapten de troonzaal binnen. Amia ging speels op de vloer naast de troon zitten. Ze kon niet stoppen met naar de kabouter te staren.
“Dat jullie enkel naar de tuinen kijken.” verduidelijkte de kabouter. “Jullie zouden er in moeten spelen zoals jullie kinderen. Leef in de tuinen. Wees een deel van de tuinen. Dat is waarvoor een tuin dient.”
“Dat klinkt geweldig, Bolderik. Maar we hebben geen tijd. De feeën van de nacht rusten nooit en dus kunnen wij dat ook niet doen.”
De kabouter knikte en zei: “Is het voor de tuinen dat jullie mij hebben opgeroepen?”
“Een beetje.” zei de Prins terwijl hij zich in zijn troon neerzette. “Maar vooral voor het krachtveld. We hebben onlangs een spin aangetroffen in onze kamers.”
“Hier? In het paleis?” vroeg de kabouter.
“Ja.”
“Dat is fascinerend! Ze moet ver van huis geweest zijn. Wat voor een spin was het?”
De prins wisselde even een blik met één van de bewakers en zei dan:
“Ik ben niet helemaal op de hoogte van de verschillende spinnen die er zijn. Vertel mij eens, wat maakt spinnen verschillend van elkaar?”
“Oh zo veel dingen, uwe hoogheid. De webben die ze maken zijn verschillend, maar velen van hen maken niet eens webben. Sommige spinnen zijn stekeblind en andere spinnen zien alles. Sommige spinnen geven prooien aan elkaar om de liefde te verklaren. Andere spinnen dansen! U zou het eens moeten zien!”
“En zijn er duistere spinnen? Of spinnen die spreuken van het licht kennen?”
“Oh nee nee, uwe hoogheid. Spinnen kunnen geen spreuken maken. Ze kunnen niet eens zingen, want ze kunnen niet praten. Ik betwijfel of ze zelfs dromen.”
“Dus al deze verschillende spinnensoorten, hebben allemaal dezelfde magische kwaliteiten?”
“Ja Prins. Het is te zeggen; geen magische kwaliteiten. Het zijn spinnen.”
De Prins knikte en zei: “Dat is wat ik al dacht.”
“Maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal hetzelfde zijn!” zei Bolderik met een geheven wijsvinger.
“Natuurlijk Bolderik. U heeft gelijk.” zei de prins met een glimlach. “Ik apprecieer dat u zo veel weet over grijze dieren, en dat u zo’n aandacht en geheugen heeft voor al die details.”
“Dank u prins.”
“Maar natuurlijk, wij feeën moeten vooral weten waartoe een wezen in staat is, en waar een wezen staat op de as van licht tot duister.”
De kabouter glimlachte en zei: “Met alle respect uwe hoogheid maar de as van licht tot duister is een zorg waar enkel de feeën mee inzitten. En spinnen zijn, zoals alle grijze wezens, in veel dingen tot staat. Ook zonder magie.”
De prins knikte.
“U zou bijvoorbeeld nooit een web kunnen spinnen zonder een toverspreuk. Een spin kan dat wel, en het kan nog veel meer. Alles dat de spin doet komt uit haar instinct. Niet uit licht, of duisternis. Puur instinct!”
“Het is indrukwekkend, de wijsheid van een kabouter.” zei de prins glimlachend tegen één van de bewakers.
De bewaker knikte, en Bolderik zei: “Dank u Prins. Maar zeg eens als u niet wist wat voor verschillende soorten spinnen er waren, was het dan niet heel moeilijk voor u om de spin terug naar haar thuis te brengen?”
De prins glimlachte en na een korte stilte zei hij. “Met de juiste spreuk is ons dat toch gelukt.”
“Ah jullie briljante feeën!” zei Bolderik blij.
“De spin die binnen was geraakt veroorzaakte wel veel gevaar.” zei de prins dan.
“Werkelijk?” vroeg Bolderik.
De prins knikte.
“Uwe hoogheid, ik denk niet dat een spin veel kan doen tegen de toverkunsten van elfkes.” zei Bolderik. “Excuseer, feeën.”
“Dat is ook zo. Maar de prinses maakte zich zorgen om Amia.” zei de Prins. Hij gaf Amia een blik. “Zij heeft de spin gevonden.”
“Kijk eens aan! Een kasteel vol bewakers en enkel dappere Amia die de indringer vindt. Wat een afgang!” lachte de kabouter.
Amia glunderde, maar Vidésurs lachte niet en hij zei: “Is het niet waar dat een spin jaagt op grijze wezens van dezelfde grootte als Amia? Uit puur instinct, zoals u zegt.”
Bolderik bekeek Amia eens en zei: “Het hangt er wat van af. Veel spinnen zouden jagen op insecten die veel groter zijn dan Amia. Ik heb al spinnen gekend die mij aanvielen toen ze veel honger hadden!”
De stilte van de prins deed Bolderik van toon veranderen en dan zei hij: “Ik zie het probleem, uwe hoogheid. Het krachtveld houdt enkel magische dreigingen tegen. U wilt dat het ook spinnen tegenhoudt. En u vindt het verstandiger om de revisie van kabouterspreuken aan een kabouter over te laten. En u heeft gelijk, dat is ook zo.”
De prins knikte. Hij zei: “Het krachtveld zou alle roofdieren moeten tegenhouden. Spin, of geen spin. Ik ben vrij zeker dat we elke dreiging ook zouden kunnen afschudden zonder dat magische schild, maar daar hebben we geen tijd voor. Ik wil mijn mannen niet afleiden met ongedierte uit het paleis te jagen.”
Bolderik knikte.
“Breng me naar de toverkern die de kracht van het paleis huist en ik zal er wat aan doen.”
“We vroegen ons ook af, Bolderik.”
“Ja?”
“Waarom zijn er spinnen in onze tuinen? Amia gaat vaak spelen in de vallei. Meestal met haar broer, maar toch zou ze daar ook aangevallen kunnen worden door zo’n roofdier. Waarom zijn die beesten er? Al dat wij eigenlijk nodig hebben, is onze mooie tuinen. De bossen, de velden, de bloemen. Vooral de bloemen, die vind Amia zo mooi.”
Vidésurs gaf Amia een vrolijke glimlach terwijl hij dat zei.
“Ah maar ziet u Prins. Dit zijn Immer tuinen. Immer bloemen. Men kan zo geen bloemen hebben zonder insecten.”
“Nee?” vroeg de prins.
“Nee. Tenzij als u een bezwering wilt leggen op de hele vallei puur om alle bloemen onsterfelijk te maken, maar dat zou te veel kracht kosten. Zelfs voor u. Insecten zijn gewoon een efficiënte oplossing want zij verzorgen bloemen uit nature. Hetzelfde geldt voor alle planten in uw tuin.”
“Dat geloof ik.” Zei de prins denkend. “Maar spinnen zijn toch geen insecten?”
“Dat klopt. Spinnen zijn geen insecten maar als er niets is om de insecten te eten, dan zullen er te veel insecten komen. Dan vormen ze grote zwermen die de tuinen zullen verwoesten.”
“Zei je niet net dat insecten de tuinen verzorgden?”
“Ja prins, maar te veel van wat dan ook is slecht. Insecten zorgen niet voor de tuinen omdat u het vraagt. Of omdat kabouters het hen gevraagd hebben. Het is puur-”
“Instinct.” zei de Prins.
“Inderdaad. Zij volgen gewoon hun instinct. Ze zijn er zich niet van bewust dat ze de natuur verzorgen, en zouden er zich ook niet bewust van zijn als ze de natuur vernielden. Ik was er niet bij toen mijn mede-kabouters deze tuinen maakten, maar ik neem aan dat men de mooie stukskes van het klimaat van Immer naar hier heeft gebracht, en dan hebben ze alles ingeperkt met toverspreuken. En de spreuken doen al veel werk om de tuin te verzorgen, vermits er hier geen grote dieren zijn. Als ik me niet vergis.”
“Klopt. Geen grote dieren. Enkel wij en dieren van… ons formaat.”
Bolderik knikte en zei: “Als er geen grotere dieren zijn om de insecten te eten. Zoals vogels, mollen, muizen, kikkers,... Dan heeft de tuin zeker spinnen nodig. Want spreuken alleen kunnen de rauwe kracht van de natuur niet tegenhouden.”
“Dat zegt u. Maar als de spreuk krachtig genoeg is, zal het wel gaan.” zei de prins.
“Misschien heeft u gelijk Prins.” zei Bolderik met een lachje. “Misschien dat een machtige fee het allemaal had kunnen doen met een paar spreuken. Maar de feeën hebben het aan de kabouters gevraagd. Voor een reden, geloof ik. En kabouters hebben niet zo’n straffe toverkunsten als jullie. Wij rekenen liever op onze kennis van de werelden.”
“Dus de spinnen zullen moeten blijven?” zei de prins.
“De spinnen zullen moeten blijven. Maar ik kan er voor zorgen dat ze niet meer tot in uw paleis geraken!”
De Prins knikte en zei: “Voor ik u naar de kern breng, heb ik nog één vraag over het krachtveld.”
“Ja?” vroeg Bolderik.
De Prins keek naar Amia en zei: “Amia, ik denk niet dat je broer al eens een kabouter gezien heeft. Hij zou dit niet willen missen. En Bolderik heeft Sorre ook nog niet gezien, natuurlijk. Kan jij hem even gaan halen?”
Amia wist dat hij dit zei om haar even uit de kamer te krijgen. Anders had hij het aan een bediende gevraagd. Maar ze knikte, stond recht en stapte de deur uit. Aan de andere kant van de deur zag ze dat er geen bewakers stonden, dus ze bleef er achter de hoek staan. Niemand kon haar hier zien luistervinken.
Een paar tellen later zei de prins:
“Er is nog een spreuk die u aan het krachtveld moet toevoegen. Dit komt van Aberon zelf.”
“Oh? Een vraag van de feeënkoning? Ik ben vereerd.” zei Bolderik.
“Maar het is een heel krachtige spreuk. Ik moet het uitvoeren nadat u de kern ontgrendeld. Het is een bescherming die weert tegen een fundamenteel mechanisme van onze realiteit. Het is zoals de zwaartekracht ontkennen, of de tijd stil zetten. Denkt u dat de kern sterk genoeg zal zijn om zo’n bezwering te dragen?”
“Ik zou eerst de kern moeten zien.” zei Bolderik. “Maar ik zou denken van wel.”
“Ook met alle andere spreuken die de kern al draagt?”
“Ik geloof van wel. Wat voor een spreuk is het? Wat wil de wijze Aberon doen met uw paleis?”
“Dit mag deze muren niet verlaten, Bolderik-”
“Natuurlijk,” knikte de kabouter
“maar Aberon heeft een plan om de duisternis eindelijk voorgoed te verslaan. Zodat al jouw vrienden; de trollen, de draken, de dieren, de kabouters die er nog zijn,... zodat zij weer vredig kunnen leven.”
“Uwe hoogheid, ik heb al veel plannen gehoord om de duisternis voorgoed te verslaan.” Mompelde Bolderik.
“Dit is anders.” zei de Prins. “Aberon en zijn machtigste kinderen bereiden een ritueel voor. Het zal uitgevoerd worden tijdens het toppunt van de grote cluster eclypse. Er is veel dat je niet weet. Al een tijd geleden heeft Koning Aberon zijn krachten gebruikt om een pact te maken met de kosmos zelf. Hij is in gesprek met de hele schepping.”
“Dat is niet mogelijk.” zei Bolderik.
De prins knikte van wel en hij zei: “Vergeet niet dat in het begin der tijden het de kosmos zelf was die de feeën het geschenk van magie gaven.”
“Maar Prins, dat is maar een legende. Niet geschiedenis.” zei Bolderik.
De prins gebaarde naar Bolderik om stil te zijn en hem te laten uitspreken.
Hij vertelde: “Net als in de oertijd toen het feeënras nog in de Nevelen leefde. Toen de oude feeën, waaronder Aberon en Marragan, er in slaagden om te praten met de kosmos zelf. Waarop de kosmos zo onder de indruk was van de feeën dat ze ons beloonde met toverkracht; De kracht om al haar eigen wetten te ontkennen. De kracht om zelfs de dood te verbannen. Net zoals toen, staan de feeën van het licht weer in gesprek met de kosmos. Aberons plan is om de misdaden van de duisternis te tonen aan de kosmos, en haar te overtuigen om de toverkracht van de duisternis weer terug te nemen want zij hebben hun kosmisch geschenk misbruikt. De kosmos zal luisteren. Zeker als we de juiste spreuken gebruiken. De feeën van de nacht zullen hun toverkracht verliezen en zonder hun toverkracht zullen ze machteloos zijn. Al hun operaties zullen gestopt worden, en we zullen ze eindelijk verslaan.”
Bolderik schudde zijn hoofd en zei: “Prins. Als dit waar is, als dit gestoorde plan slaagt, dan betekent dit het einde van de feeën van de nacht. U weet dat de feeën van de nacht al duizenden jaren magie gebruiken om zichzelf in leven te houden in de diepste en koudste uithoeken van de ruimte. Zonder eten, zonder warmte, zonder licht. Zonder toverkracht zijn het niets meer dan lijken! Als u hun magie wegneemt, dan zullen ze niet meer overleven! Het wordt het einde van een heel rijk. Een heel volk zal uitsterven!”
“Waarschijnlijk.” zei de Prins. “Maar dat volk is onze vijand, Bolderik. U begrijpt dat de feeën van de nacht dit ook met ons zouden doen. Ze hebben al veel erger geprobeerd. U weet best van iedereen dat ze in staat zijn tot de verschrikkelijkste dingen en het is zij of wij.”
“En de feeën van het licht vinden het niet erg om zelf ook de verschrikkelijkste dingen te doen, om hen tegen te houden?” zei Bolderik.
“Let op je woorden kabouter.” zei de Prins streng. “Wanneer Aberons plan slaagt zal u ons dankbaar zijn. Wij maken een einde aan talloze duizenden jaren oorlog! Duizenden jaren oorlog waaraan u uw vrienden, uw familie en uw eigen vrouw verloren heeft.”
“Dat klopt.” zei de kabouter somber. “Maar jullie feeën spelen met vuur! U begrijpt toch, Prins, dat als de feeën van de nacht weet zouden hebben van dit plan. Als ze zouden weten dat de feeën van het licht hen voor goed zouden verslaan. Al was het maar seconden voor hun laatste adem. Ze zouden alles doen! Alles! Om de rest van de kosmos mee het graf in te sleuren. Ze zouden alle sterren doven. Alle werelden afbranden. Niets en niemand zal nog veilig zijn wanneer de feeën van de nacht beseffen dat het hun laatste uur is. Ze zullen niets meer inhouden! De hele kosmos zal voelen hoe de duisternis sterft!”
“Dat is waar, Bolderik. Het is heel gevaarlijk. Daarom reken ik op jou, en iedereen hier om het geheim te bewaren. Vertel het niet door aan geen enkel ander magisch wezen. En ook niet aan dieren.”
“Dat zal ik zeker niet doen, Prins. Maar de feeën van de nacht zijn slim en listig. Wat als ze er zelf achterkomen? Hun furie zal miljarden doden!”
“Ach Bolderik. Zelfs nu al, in een relatieve stilte in onze eindeloze oorlog, doden de feeën van de nacht dagelijks miljarden wezens over de hele kosmos. Wezens van het licht, grijze wezens en zelfs hun eigen duistere schepsels. Zij kennen geen genade. Ja, zij zouden volledig ontsporen in hun laatste uur, maar niets dat zij doen zullen wij niet verwachten.”
“Onderschat ze niet, Prins! U zit hier hoog en droog in uw paleis, in uw mooie tuinen onder de eeuwige zon. Maar zij; Zij zitten in het duister, onder het zwakste sterrenlicht bij dode zwarte zonnen. U heeft geen idee wat er speelt onder hen. Wat zij denken. Wat zij weten dat u niet weet. Dat misschien Aberon niet weet. Telkens als Aberon een plan heeft, dan heeft Marragan er drie!”
De prins liet even een stilte vallen en zei dan. “Ik apprecieer uw bezorgdheid Bolderik. En we zullen zo voorzichtig zijn als mogelijk is. Maar dit is tussen ons en de duisternis. Het is niet een zaak voor een kabouter.”
“Dit is een zaak voor het hele universum!” riep Bolderik verontwaardigd. “Voor alles dat leeft! De sterren kennen meer dan alleen feeën! En wat als-”
De kabouter wees naar de prins.
“Wat als de kosmos luistert en de magie wegneemt van de duistere feeën, maar wat als de kosmos dan ook plots beseft wat de feeën van het licht al hebben mis gedaan met hun eigen kosmisch geschenk. Wat als jullie ook jullie krachten verliezen. Hoe zullen jullie dan overleven?!”
Vidésurs liet weer een stilte vallen, maar het was duidelijk dat de kabouter hem kwaad aan het maken was. Dan beheerste de prins zich weer en zei hij:
“Dat is waarom u een extra spreuk moet toevoegen aan de kern. In het onwaarschijnlijke geval dat wij ook onze magische krachten zouden verliezen, moeten onze sterkste bezweringen overgedragen worden op de kern. De kosmos zal onze krachten wegnemen, maar ze zal de krachten niet wegnemen van eender welk wezen waaraan wij magie gegeven hebben. Want dat was ons eigen geschenk om te geven en het is niet aan haar om het weg te nemen. Dus u zal blijven toveren, net als de trollen, de draken, en eender welk voorwerp dat wij magisch gemachtigd hebben.”
“Zoals de kern.” zei Bolderik.
De prins knikte. “Wij zullen de dood niet meer buiten het paleis kunnen houden. Maar als een echo van onze bezweringen in een kern zit, dan wel. Daarvoor dienen kernen; om de spreuken van feeën te dragen tot lang na hun dood.”
“Dus als dat gebeurt, zullen de schilden de dood buitenhouden en blijven jullie hier veilig zitten in jullie paleis.” Zei Bolderik hoofdschuddend. “Terwijl feeën overal in de kosmos plots hun toverkracht zullen verliezen en waarschijnlijk zullen sterven.”
“Ja. Maar niet de belangrijkste feeën van het licht, want Aberon heeft ons gewaarschuwd van deze mogelijkheid en heeft ons allemaal een spreuk doorgegeven om ons er tegen te weren.”
“Maar als het gebeurt zullen jullie nooit meer jullie paleis kunnen verlaten.”
“Oh jawel.” zei de prins. “Nadat de feeën van de nacht verslaan zijn is het enkel nog maar een kwestie van onze eigen krachten terug te krijgen. Dat wordt dan de volgende stap. Maar al dat is maar in de onwaarschijnlijkheid dat de kosmische spreuk misloopt. En dat zal niet gebeuren.”
“Is dat waarom uw jongste dochter grijs is?” vroeg Bolderik.
Vidésurs antwoordde niet.
Bolderik zei: “U heeft zo veel vertrouwen in het woord van Aberon, uw vader, dat u een oer-elfje gemaakt heeft? Een elfje zonder magische kwaliteiten, die dus niet zal aangeraakt worden door deze verschrikkelijke massa-vernietigings spreuk?”
“Spreek zo niet over mijn dochter, kabouter.”
“Ik heb gelijk!” zei de kabouter.
“Ja.” Zei de prins geduldig. “Als het blijkt dat we inderdaad vast komen te zitten in ons eigen paleis, kunnen we op Amia en andere trouwe grijsling-feeën rekenen om veilig naar buiten te gaan en ons te helpen met onze toverkracht weer te herstellen. Daarna kunnen ook zij eindelijk toverkracht krijgen.”
“Dus dit plan is al jaren in ontwikkeling! Wat een nalatigheid! Jullie feeën willen niet eens omgaan met de gevolgen van jullie eigen wandaden. Dat laten jullie over aan jullie eigen machteloze grijze kinderen! Altijd de kinderen! Hoeveel van Aberons eigen kinderen heeft hij bevolen om grijze kinderen te maken voor zijn plan? Waren het alle koninklijke families of enkel de uwe?”
“U spreekt wel heel frank tegen een prins van de feeën van het licht, Bolderik!” waarschuwde Vidésurs.
“U spreekt heel frank tegen de kosmos!” Wierp de kabouter terug. “Het universum heeft u geschapen, Prins! Niet andersom. U wilt de schepping misbruiken om uw vijand te vernietigen. Maar wat als de kosmos uw vijand niet wilt vernietigen? De feeën van de nacht zijn deel van de kosmos! U vraagt haar om een deel van zichzelf af te werpen. Voor u. En wie bent u?! Al dat de kosmos ooit wou toen ze uw ras het kosmische geschenk gaf, was om beschermd te zijn van de entropie! Om de schepping te laten bestaan. Om te blijven schitteren voor altijd! Jullie zijn haar hoeders! Maar nu wilt Aberon de realiteit zodanig manipuleren dat de dood weer binnengelaten wordt! U maakt het prachtigste ding ooit weer ongedaan! Toverkracht! U doet toverkracht teniet! En waarom? Omdat jullie gefaald hebben om vrede te maken met de duistere kant van de magie? Waarom kunnen feeën nooit de natuur accepteren zoals het is?!”
De prins stond op uit zijn troon en riep: “Genoeg Bolderik!”
Bolderik zweeg.
“Ik zou een andere kabouter moeten gaan zoeken voor deze taak.” zei de prins kwaad.
“U zal er geen meer vinden.” zei Bolderik stil. “Het is al een eeuw geleden sinds ik laatst een andere kabouter zag. En ik heb gezocht.”
Dit deed de woede van de prins weer wegebben.
“En toch bent u naar mijn paleis gekomen om mij te helpen.” zei hij.
“Ja Prins.” zei Bolderik op een mopperende toon. “Ik was in de buurt en u bent mijn vriend. Ik heb weinig vrienden over die ik nog mag helpen de laatste tijd. De rest is verloren, versteend of dood.”
Bolderik zuchtte diep en zei dan: “Vergeef mij, Prins. Ik voel me zo veel eeuwen ouder dan ik eigenlijk ben… Hoe kan u dit doen? Zo lang leven. Zo veel kinderen krijgen en weer verliezen. Zo lang vechten en nooit moe of cynisch worden?”
De prins knikte zachtjes en zei: “Als u ooit zo oud wordt als ik dan zal u het zelf wel ondervinden.”
“Ik wordt nooit zo oud als u, dwaas!” zei Bolderik en hij schoot in de lach.
“Niet met die attitude, Bolderik.” lachte de prins.
“U bent een veredeld geanimeerd lijk uit de Nevelen! Dit zonnestelsel is vele malen jonger dan u! Dat kan ik nooit overtreffen! Ik ben maar een stervelingske. Een eendagsvlieg!”
Amia hoorde ze beiden hard lachen.
“Ach ja. De Nevelen.” Zei de prins nostalgisch. “Vaak mis ik het nog, Bolderik. Als u ooit de Nevelen had gezien zoals het vroeger was, voor de eeuwige oorlog. Dan zou u begrijpen waarom wij feeën nog steeds blijven vechten.”
“Ik kan niet geloven dat er ooit een tijd was voor de oorlog. Dat het ooit ergens begonnen is. Soms denk ik dat u het verzint.”
Vidésurs schudde zijn hoofd. “Nee Bolderik er was ooit vrede. Ik ben geboren in die vrede. Het was prachtig. De kosmos was nog zo jong en de Nevelen, onze thuiswereld, het was zoals u zegt dat een tuin hoort te zijn. We leefden er. We speelden er. We vierden er onze toverkracht. Voor de oorlog. Voor Marragan. Wat een leven! En dan werd het een slagveld…”
“En nu is het stof…” zei Bolderik stil.
“Een grote onleefbare wolk as, doorzeefd met zwarte gaten.” zei de prins stil. “En niemand zal ooit weten wat het vroeger was. Enkel wij feeën…”
Net dan kwam Sorre de troonzaal binnen gelopen vanuit een andere deur. Amia had hem niet geroepen, maar hij had waarschijnlijk zelf de verheven stemmen gehoord.
“Wow! Een kabouter!” zei Sorre toen hij Bolderik zag. Bolderiks gezicht klaarde meteen op toen hij het feeënkind zag en hij zei: “Oh kijk eens aan! Ik denk dat het al eeuwen geleden is sinds ik zo’n machtige feeën prins zag.”
Amia maakte van de gelegenheid gebruik om terug naar binnen te stappen. Niemand wist dat ze geluisterd had.
“Echt?!” zei Sorre enthousiast.
“Ja. Gij kunt al behoorlijk wat toveren. Dat voel ik gewoon! Straks wordt uw vake jaloers!”
“Sorres spreuken schieten goed op.” Zei Vidésurs tevreden. “Overlaatst heeft hij geleerd om vuur te toveren.”
“Vuur toveren? Ah maar dat is pas handig! Dan kunt ge makkelijk de haard aansteken in de winter.” zei Bolderik.
“Wat is winter?” vroeg Sorre.
"Gij weet niet wat winter is?" Zei de kabouter. Hij keek naar Vidésurs en zei "Uw kinderen weten toch wat sneeuw is?"
"Ik vrees van niet, kabouter." Lachte de prins.
"Ach arme drommels."
"Wat is sneeuw dan?" Vroeg Sorre.
"Als ik ooit de kans krijg zal ik u en uw zus eens tonen hoe sneeuw er uit ziet." Zei de kabouter met een knipoog.
Daarna gingen Vidésurs en Bolderik de kelders in. Sorre en Amia mochten niet mee. Amia bleef geduldig op een bankje op de binnenplaats wachten, tot ze na een aantal uur weer verschenen. Amia sprong weer recht van zodra ze de kabouter naar buiten zag stappen.
“Ah! Hier is onze dappere spinnenjager weer!” zei Bolderik vrolijk.
Amia glunderde. De prins kwam ook naar buiten gaf Amia een korte knik. De kabouter tuurde de lucht in, naar de sterren aan de horizon.
“Ga je dan weer door, Bolderik?” vroeg Vidésurs.
“Ja Prins. Het spijt me maar ik was met iets belangrijk bezig toen u mij opriep.”
Samen liepen ze door de poort naar buiten, naar de kronkelende trappen die de berg af rolden.
“Hoe ben je hier geraakt?” vroeg de prins.
De kabouter wees de vallei in naar een punt in de verte.
“Daar.” zei hij.
De prins knikte.
“Wat is er daar?” vroeg Amia.
“Een wormgat.” zei de kabouter.
“Een worm-wat?” vroeg Amia.
“Een tunnel.” Verduidelijkte Vidésurs “Bij één van onze forten in de vallei.”
“Is dat niet lang stappen?” vroeg Amia.
“Ik heb niet gestapt, kind.” lachte de kabouter. “Wilt ge een toverkunstje zien?”
“Bolderik, ik heb liever niet dat je dat soort magie aan mijn kinderen toont.” zei Vidésurs.
“Ach Prins gedaantewisseling is bijlange niet zo duister. Daarbij, uw lieve Amia kan het toch niet nadoen!”
De prins overwoog wat de kabouter zei en na een paar tellen naar Bolderiks onschuldige grijns te kijken zei hij:
“Amia vertel niet door aan Sorre wat je Bolderik hebt zien doen, oké? Anders zal Sorre het proberen na te doen en dat kan hij nog niet. Voor hem is het gevaarlijk. Voor jou niet.”
Amia begreep niet waar het over ging maar toen ze hoorde dat er iets was dat Sorre niet mocht zien en zij wel, werd ze dolgelukkig. Een talent! Een talent dat enkel zij had! Bolderik knipoogde en zei:
“Tot nog eens misschien, Amia. Bedankt voor mij te ontvangen, Prins.”
“Nee, bedankt voor je diensten, Bolderik.” zei Vidésurs. “Het paleis zal voortaan veiliger zijn dan ooit.”
Bolderik glimlachte, tuurde de lucht in en ademde diep in. Ondertussen legde Vidésurs zijn hand op Amia’s schouder en gebaarde hij om een paar stappen achteruit te zetten. Amia stapte achteruit met haar vader.
Toen Bolderik weer uitademde, veranderde hij. Zijn hele lichaam dook in elkaar. Zijn kleren verdwenen. Zijn grijze haar werden donkerbruine veren. Een gevorkte staart schoot uit zijn rug. Zijn voeten werden vogelpoten. Een snavel spleet zijn gezicht open. Binnen de seconde was de kabouter weg en stond er een zwaluw voor het paleis.
De zwaluw tjilpte luid naar de feeën. Amia’s mond viel open. De prins wuifde plechtig terug. De vogel sloeg zijn vleugels open en vloog weg. Het maakte een sierlijke loep, en dook dan onder de wolken heen de vallei in. Samen keken ze de vogel na terwijl het met slaande vleugels weg vloog tot het te klein werd om te zien.
“Wouw!” zei Amia.
“Ja.” zei de Prins. “Vreemde snuiters, kabouters, vind je niet?”
“Ja.” zei Amia stralend. “Hij vertelde zo veel vreemde dingen!”
“Zo zijn ze wel. Wat voor vreemde dingen heeft hij je allemaal verteld voor ik er bij was?”
“Over hoe kabouters grijs en dik werden.” zei Amia.
De prins lachte.
"En dat we allemaal klein zijn. Ook hij. Maar ik weet niet wat hij daarmee bedoelde. Zijn we dan zo klein?" Vroeg Amia.
"Ach dat is omdat Bolderik zo veel reist." Zei Vidésurs. "De meeste andere werelden worden geregeerd door reuzen, en er zijn veel feeën werelden waar hij niet binnen mag dus in zijn ogen is alles groot."
"Waarom mag hij de feeënwerelden niet binnen?"
"Feeën voelen zich veiliger als grote schepsels niet in hun werelden kunnen. We betoveren de tunnels vaak om te voorkomen dat er ongewenst wezens binnen kruipen. Maar ons thuis is anders. Het was eerst van de kabouters voor het van ons was. Dus natuurlijk mogen ze binnen. Bolderik zeker."
Amia keek dromerig de lucht in en zei:
"Ik vind het zo gek om te denken dat overal in het heelal iedereen groter is dan wij. En wij zo klein zijn."
"Weet je," zei Vidésurs. "Ik kende ooit een oude fee die daar een theorie over had."
"Wat voor een theorie?"
"Lang lang geleden, voor Aberon, was er een tijd toen we nog geen tunnels konden maken. Maar toch konden onze voorouders al naar andere werelden reizen, al duurde het hen dan duizenden jaren."
"Zaten ze dan duizenden jaren te wachten tot ze eindelijk aankwamen?"
"Nee. Dat konden ze toen ook nog niet, zo lang wachten. Weet je wat ze deden?"
"Nee."
"Volgens de theorie bevroren ze zichzelf."
"Wat is-"
"Bevriezen is een beetje zoals verstenen. Maar dan zonder magie. Het kan gebeuren als je het heel, heel koud hebt. Dan wordt je ijs. Het is erg gevaarlijk en kan dodelijk zijn, maar onze voorouders konden zich zo voor duizenden jaren laten bevriezen en daarna maakten ze zichzelf weer warmer en ontdooiden ze. Ze vielen in slaap op één wereld en werden dan weer wakker op een andere wereld zonder de reis gevoeld te hebben. Althans dat is de theorie."
Amia was met een open mond aan het luisteren.
"De oude fee die ik kende beweerde dat reuzen zichzelf niet konden bevriezen zoals onze voorouders deden. Want ze zijn te groot. Je kan bevriezen enkel overleven als je snel genoeg bevroren wordt, en snel genoeg weer helemaal kan ontdooien. En als je te groot bent dan is het te veel moeite om je hele lichaam in één keer te bevriezen, en vrijwel onmogelijk om daarna je hele lichaam ook weer in één keer op te warmen. Je tenen zouden al lang ontdooit zijn, voor je hart de kans had gekregen om op te warmen. Delen van je lichaam zouden weer in leven schieten terwijl andere delen nog bevroren waren, en een half lichaam kan niet leven. Dus reuzen kunnen zo niey reizen. Enkel onze voorouders waren klein genoeg om zichzelf te bevriezen en te ontdooien op een veilige manier."
Vidésurs keek neer op Amia en zei: "De oude fee dacht dat dat was waarom we zo klein zijn. Omdat onze voorouders al naar verre werelden reisden voor ze tunnels konden maken. Misschien is dat de reden waarom de feeën als eerste de kosmos verkenden en niemand anders er ooit echt in geslaagd is."
"Is het dan toeval?" Vroeg Amia "Dat we net klein genoeg waren om zo ver te reizen?"
"Je stelt goede vragen Amia." Zei Vidésurs met een trotse glimlach. "Maar ik weet het antwoord niet."
Hij begon na te denken en zei dan. "Ik denk... Ik denk dat de oude fee zei dat we in de oertijd misschien groter waren, en dat onze voorouders er dan voor gezorgd hebben dat we kleiner werden. Zodat ze zo ver konden reizen als we wouden..."
"Hoe? Door te toveren?"
"Nee." Zei Vidésurs stil. "Dat moet zo lang geleden geweest zijn. Dat was voor Aberon, toen feeën nog niet konden toveren."
Hij bleef nadenken en na een korte stilte zei hij dan. "Ik weet niet hoe ze het gedaan zouden hebben. Misschien is het verhaal niet waar. Misschien verzon de oude fee het."
Dan gaf hij Amia een warme glimlach en zei hij "Of misschien deden ze het met puur instinct. Ik zou meer naar die kabouter moeten luisteren. Grijze wezens kunnen heel veel bereiken zonder toverkracht en we begrijpen niet eens hoe. Het is allemaal verloren kennis... Ik vraag me nu al de hele tijd af hoe spinnen hun webben kunnen maken zonder toverspreuken. Weet je nog hoe Bolderik dat zei? Ik had het hem moeten vragen maar ik durfde niet."
Vidésurs lachte en zei:"Je vader is een dwaas, Amia. De volgende keer dat ik hem zie, vraag ik het hem."
"Komt hij snel weer terug?" Vroeg Amia.
"Nee." Zei Vidésurs. "Het zal waarschijnlijk nog eeuwen duren voor we hem weer zien. Als hij er tegen dan nog is."
Lees deel 3
#schrijfsel#schrijven#schrijversvantumblr#nederlands#vlaams#fantasie#verhaal#sprookjes#sprookje#fee#elf#elfjes#kabouter#kabouters#insecten#spinnen#insect#toveren#magie#toverkracht
0 notes
Text
‘Onverwachts Avontuur’ door Ilo
Ik had je al een tijdje niet gezien en toen ineens.... een ondeugend berichtje van jou. Hmm terwijl ik je berichtje las voelde k mn tepels hard worden en ging t kriebelen in mn onderbuik , blijkbaar was ik hard toe aan een goede beurt het was ook alweer een tijdje geleden. brutaal stuurde ik je een berichtje terug waarin ik je vertelde dat ik vanavond alleen was en je vroeg of je zin had om af te spreken. Ik kreeg direct een berichtje terug dat je me om 10 uur op zou pikken en dat ik een rokje aan moest doen.... Toen je netjes op tijd voor de deur stond keek je even goedkeurend naar mijn zwartje korte strapless jurkje en toen ik in de auto stapte en je net een klein randje kant van mn kousen zag volgde er een passionele zoen waarbij jou hand onder mn rokje verdween om even met het randje van mn kous te spelen.... hmm alleen die ene zoen en ik voelde mezelf al nat worden. Tot mijn verbazing reden we niet naar jou huis maar gingen we een hele andere kant uit.. "waar gaan we heen" vroeg k waarop jij alleen maar uitdagend naar me lachte. Na een tijdje in het donker rondgereden te hebben stopte jij langs de kant van de weg en toverde van achter je stoel een blinddoek te voorschijn , deze deed je bij me om en we reden verder. Na nog een minuut of 10 gereden te hebben stopte je de auto. "Trek je stringetje uit" zei je me. Na braaf gedaan te hebben wat je me zei hoorde ik je uitstappen en om de auto heen lopen , mijn deur ging open en je pakte me bij mn arm om me te helpen uitstappen. Nadat de auto op slot gedaan was voelde ik hoe je mn handen naar mn rug bracht en deze stevig vastbond. Ineens voel ik jou grote sterke hand die me stevig in mn nek pakt en je zoent me hard , snel en grondig. ik voel aan jou manier van zoenen dat je al bijna net zo opgewonden bent als mij. Voorzichtig pak je me bij mn arm en voorzichtig help je me lopen t bos?? In.. We lopen langzaam maar zeker verder ik weet nu zeker dat we in het bos lopen ik voel de zachte bosgrond onder mn schoenen en ruik de dennennaalden. Ineens blijf je stilstaan en ik voel je hand in mn lange losse haren , je trekt mijn hoofd iets naar achteren en zoent me zachtjes in mn nek ik voel hoe je hand mn haar steviger vastpakt en ineens voel ik je tanden in mn nek "ow au hmm" ik kan mn verschrikte kreun niet onderdrukken. "Ssst" fluister je in mn oor "er stonden nog meer autos dus als je niet betrapt wilt worden moet je stil zijn" ik hoor de gemene glimlach in je stem want je weet dondersgoed dat stil zijn niet mn sterkste punt is... Met je hand nog steeds stevig in mn haar dwing je me op mn knieen en ik hoor hoe je je broek losmaakt. Met je hand stuur je mn hoofd en ik voel je harde pik tegen mn wang. Plagerig lik ik er even aan maar blijkbaar ben je ongeduldig en zonder waarschuwing duw je je geile lul helemaal mn mondje in. Hmm wat is dit geil zeg normaal heb ik altijd de controle tijdens t pijpen en heb ik mn handen om te zorgen dat je niet te ver gaat , maar hier geblindoekt op mn knieen en met mn handen vast op mn rug ben ik geheel overgeleverd aan jou en jij bent blijkbaar niet van plan voorzichtig met me te doen. Nadat je een paar keer langzaam je lul in en uit mn mondje hebt laten glijden zodat ik gewend ben aan t gevoel van jou eikel achter in mn keel pak je met 2 handen mn hoofd beet en begint hard en met een flink tempo mn mondje te neuken. Ik heb nauwelijks tijd om adem te halen en voel hoe mijn speeksel en jou voorvocht langzaam over mn kin loopt. Jou ademhaling versneld en je begint zacht te kreunen , ook ik kreun zacht en ben me bewust van hoe keihard mn tepels zijn en door het windje wat zachtjes door mijn geopende benen waait voel ik dat ik al zeiknat ben. Jou handen grijpen steeds harder in mn haar zo hard dat t bijna pijn doet maar ik geniet met volle teugen en aan jou gekreun en onregelmatige tempo te merken vind jij t ook heerlijk. eerder dan verwacht en onder een welgemeend "fuck" uit jou mond voel ik hoe je je zaad diep in mn mondje spuit , zachtjes zuig en lik ik alle restjes van je nog harde pik... Je pakt me bij mn bovenarmen en helpt me overeind. ik voel dat je mn handen losmaakt en je duuwt me met mn rug tegen een boom. Nadat je mn bh uitgetrokken hebt bind je mn handen achter de boom vast en ik voel hoe je handen mn borsten omvatten en je even gemeen hard in mn tepels knijpt "hmm" weer kan k mn kreun niet onderdrukken. Je mond vervangt eerst je ene en daarna je andere hand en terwijl je mn borst flink masseert lik zuig en bijt je alsof je er geen genoeg van kan krijgen. Plotseling neem je een stap terug en ik mis de warmte van je lekkere lijf nu al. Ik ben al drijfnat en wil eigenlijk gewoon dat je me neemt dus dat fluister ik zacht naar je "neem me alsjeblieft neem me hard en diep ik ben al zo nat voor je ". Ineens voel ik je hand stevig om mn keel je fluisterd in mn oor "wil je dat ik je neem" "je hebt maar geduld ik wil eerst nog een beetje met je spelen" een gefrustreerde zucht komt over mn lippen maar veel tijd om te klagen heb ik niet want terwijl je hand harder in mn keel knijpt stoot je 2 vingers bij me naar binnen... Terwijl 1 hand verder gaat met t strelen en plagen van mn borsten weet de andere mn gspot te vinden en al snel voel ik de druk opbouwen op mn lip bijtend om niet te veel geluid te maken kom ik heerlijk klaar , maar tijd om op adem te komen gun je me niet bijna direct voel ik je tong op mn clitje. Nog naschokkend voel ik hoe jij met je tong steeds een beetje meer druk uitoefend. Ik voel hoe jou handen stevig mn heupen vastpakken en al zuigend op en likkend aan mn clitje laat je me voor een 2de keer heftig klaarkomen zo heftig dat jou handen op mn heupen moeten helpen om me op mn benen te houden. Als de ergste trillingen over zijn en ik weer op eigen kracht kan staan maak je mn handen los en neemt me mee naar een omgevallen boomstam waar ik zonder pardon voorover overheen geduuwd word. Een flinke tik op mn billen volgt , ik voel gewoon jou handafdruk branden maar ik vind t heerlijk. Ik voel hoe je je eikel tegen mn kletsnatte kutje duuwt en langzaam o zo langzaam glij je bij me naar binnen. Ongeduldig probeer ik mezelf tegen je aan te duwen of mn heupen te kantelen maar een ferme "nee" gecombineerd met een tweede hardere tik op mn billen zorgt ervoor dat k me gedraag. Tergend langzaam duuw je je geile harde lul bij me naar binnen totaan je ballen waarbij je net mn baarmoederhals raakt met een tevreden zucht buig je je even over me heen en zoent me zachtjes in mn nek. Net zo langzaam haal je je kloppende pik uit mn natte kutje en dit herhaal je nog een paar keer totdat je geduld op is en je met een grom jezelf keihard bij me naar binnen werkt en me op een flink tempo begint te nemen. 1 hand in mn haar en 1 om mn keel het enige wat we horen ons gekreun en het gesop en slap slap slap van jou lichaam tegen t mijne. Het hele stil zijn vergeten kom ik luid kreunend met mn nagels in je arm nogmaals klaar terwijl jij me op de voet volgt en zelf ook nogal luidruchtig klaarkomt. Nog steeds hangend over die boomstam met jou warme lichaam over mn rug voel ik hoe je eindelijk mn blinddoek afdoet. "Lekker schat?" Vraag je me terwijl je een kus op mn oorlelletje drukt. "Hmm nix aan" antwoord ik met een glimlach in mn stem. Pets pets.. auw "nu heb ik zeker blauwe billen morgen" zeg k met een grijns op mn gezicht. "Eigen schuld bijdehandje" krijg ik terug terwijl je me overeind helpt. Na mn jurkje rechtgetrokken te hebben en mn bh van een tak te hebben gevist lopen wel (ik nog een beetje wankel) voldaan terug naar de auto. Als we onder t wandelen terugkijken lijkt t alsof we iemand zien staan tussen de bomen... maar ja t is donker en het kan net zo goed onze verbeelding zijn geweest.
8 notes
·
View notes
Text
15-8 Börgsjö
Het werd een diepvriesmaaltijd gisterenavond. Dat zat zo. Bij de camping hoort een restaurant, de Bistro Bla Bla, vermaard om haar Belgische bierspecialiteiten. Dus toen ik in Gällö de klim naar de supermarkt gemaakt had, kocht ik er ewl een ontbijt, maar liet de rest voor wat het was, want ik ging dineren. Heuvel af, camping op, nee haha, lachte de receptioniste, nee vandaag niet hoor, het restaurant gaat donderdag pas weer open. Van donderdag tot en met zondag bent u welkom. Maar u kunt hier bij het benzinestation eten. Ja denk ik, dat ken ik, slappe worsten met spek en hamburgers met patat. Dus na het douchen weer die heuvel op en avondeten gekocht. Omdat de diepvriesmaaltijden hier vrij klein zijn, kocht ik er een biertje en een zak chips bij. Toen ik eenmaal gegeten had, was het al weer acht uur en viel ik om van de slaap.
Midden in de nacht word ik wakker van zachte regendruppeltjes op de tent, o nee, denk ik, de was hangt nog aan de lijn, die is gelukkig bijna droog, maar moet morgen maar verder drogen in het hutje dat ik met één oog op het weerbericht alvast gereserveerd heb
Als ik opsta komen er steeds kleine buitjes over, dus er zit niks anders op dan een batte tent in te pakken. De motregen gaat als ik onderweg ben, over in harde regen en de wind trekt aan dus ik trek ook alle regenkleding aan. Maar na een uurtje wordt het droog en klaart het langzaam op.
In Bräcke drink ik koffie met een kaneelbulle in een enorm grote maar uitgestorven lunchroom, met het interieur van een condoleanceruimte en de bijbehorende grafstemming van de bediening. Maar ja, een gegeven paard etc.
Mijn eerste koffiepoging deze ochtend in Stavre strandde vanwege semester van de broodboetiek. Terwijl juist nu de vraag groot is! Dat is gewoon niet zakelijk gedacht. Ik zou het trouwens sowieso een goed idee vinden om pakweg elke tien kilometer langs de route een koffieautomaat te plaatsen. Die scant je pelgrimspas en bij voldoende stempels heb je recht op een kopje koffie.
En dan is er in Bräcke 200 meter verderop een tweede koffietent tegenover het station. Ja!, tijd voor vergelijkend warenonderzoek. Daar staat de muziek aan, rock en roll uit de jaren vijftig, het is er licht en je krijgt koffie in een kannetje dat uit de kringloop komt. Ik neem er een kletsnatte punt zelfgemaakte chocoladetaart bij, heel lekker! Deze wint! Zo nu nog iets van 40 kilometer naar mijn hutje in Börgsjö. Dat staat op een camping met restaurant, ik verheug me al de hele dag op een luxe maaltijd.
Het is weer een prachtige tocht vandaag door de bossen en over gravelpaden, die soms meer op beekbeddingen dan een rijweg lijken. Ik lunch bij een schuilhut die speciaal voor pelgrims is neergezet bij een meertje.. binnen staan een paar stoelen en eerdere bezoekers hebben spullen achtergelaten zoals thee.
Eenmaal op de camping aangekomen is alles potdicht en in het restaurant staan de stoelen op tafel. Op het nummer van de camping dat ik in de bevestigingsmail vond, wordt geen gehoor gegeven. Wat nu? Via de naastgelegen toeristeninformatie hoor ik dat het tankstation dezelfde eigenaar heeft. Dus ik daarheen. Na enig aandringen willen ze de baas wel bellen, ik krijg duizend excuses, ze waren vergeten om mijn hutnummer en de code van het sleutelkluisje te mailen. Die krijg ik alsnog. Nieuwe verrassing, er zit geen sleutel in het kluisje. Dus ik weer terug naar het tankstation, telefoonnummer gevraagd en zelf gebeld. Sorry, sorry, er komt iemand om u te helpen over ongeveer tien minuten. Als dat geregeld is, kan ik eindelijk gaan douchen. Rest alleen nog het vraagstuk, wat eten we vanavond? Eens kijken wat het tankstation te bieden heeft.
Gefietste afstand: 67 km
Gefietste tijd: 6 uur
1 note
·
View note