#meneer Brouwer
Explore tagged Tumblr posts
thedreamlifeofbalsosnell · 5 months ago
Text
‘De zoete inval’ en ‘Zeeangst’ van L.H. Wiener: herinneringen van een weemoedige zeerot
Tumblr media
L.H. Wiener (1945) vierde begin dit jaar zijn vijfenzeventigste verjaardag. Zijn nieuwe uitgever Pluim brengt de auteur hulde met De zoete inval, een gulle bundeling met recente korte stukken, én Zeeangst, een bijna-roman in de vorm van een nautisch logboek over een negen weken durende zeiltocht van Haarlem tot het Britse graafschap Devon en weer terug.
De zoete inval
Jeroen Brouwers noemde Wiener ooit de meest verwaarloosde schrijver van de Nederlandse letteren, maar inmiddels staat de ‘vogelman van Zandvoort’ te boek als dé grootmeester van het korte verhaal, alom geroemd en bejubeld omwille van zijn onnavolgbare stijl en zijn krachtige vertelstem. Autobiografie, zelfspot en milde misantropie kenmerken zijn literair werk, geschreven in een loopbaan die nu ruim vijfenvijftig jaar omspant.
De zoete inval bundelt achttien nieuwe korte stukken, waarvan het merendeel al eerder in druk is verschenen, tien zelfs bij kleine bibliofiele uitgevers. Zo goed als alle bekende Wiener-thema’s passeren de revue: de dood, de liefde, het verleden, zijn half-Joodse achtergrond, zijn zelfverklaarde misogynie, het schrijverschap, zijn liefde voor de natuur (in het bijzonder vogels) en de tirannie van alcohol of ‘Koningswater’, om de belangrijkste te noemen. Voor wie vertrouwd is met de vroegere verhalen en romans zijn deze verhalen, herinneringen en brieven (aan F. Starik en A.L. Snijders) dan ook een feest van herkenning, terwijl ze voor de nieuwkomers de perfecte inleiding vormen.  
De opener en het titelverhaal ‘De zoete inval’ is meteen raak. In dit tragikomisch verhaal denkt Victor — Van Gigch, een van Wieners alter ego’s en net als Wiener een gepensioneerde leraar Engels — terug aan een dronken liefdesnacht van 38 jaar geleden. Tegenover de vissportwinkel waar hij net een doosje maden heeft gekocht, bevindt zich een fourniturenhandel. De stoffen in de vitrine doen hem denken aan de rozenjurk van Lena (op de cover van De zoete inval prijkt een verwelkte roos), de vriendin van een kroegvriend die hij ooit oppikte en meetroonde naar zijn vrijgezellenflat om haar ‘langdurig te overmeesteren’.
Lena blijkt een emotioneel wrak te zijn: ze is ongewenst zwanger van haar vriend, flirt met de dood op het balkon van Victor, kotst haar ziel uit en blijkt ondanks haar jeugdige leeftijd een kunstgebit te hebben. ‘De zoete inval’ is onversneden Wiener: humor (zie ook ‘Een kimono staat mij goed’) en tragiek, heden en verleden, vermengen zich naadloos tot een weergaloos verhaal vol pathos en retoriek, waarin de auteur de draak steekt met zichzelf en de zelfgenoegzaamheid van zijn medemens.
‘De zoete inval’ is een prachtig voorbeeld van hoe Wiener het fictieve van de werkelijkheid of het werkelijkheidsgehalte van fictie voortdurend in vraag stelt. De lezer herkent moeiteloos  Wiener in de verteller, maar het doet er niet toe of dit alles hem werkelijk is overkomen of niet. In zijn sleutelwerk De verering van Quirina T. (2006) stelt Wiener: ‘Literatuur is per definitie fictie, alle literatuur, ook autobiografische.’ In Zeeangst doet hij er nog een schepje boven op enverdraait het reviaans axioma ‘Echt gebeurd is geen excuus’ tot ‘niet echt gebeurd evenmin’: ‘Literaire waarachtigheid onttrekt zich aan zowel feit als fictie.’
De waarheid heeft natuurlijk ook te maken met de betrouwbaarheid van herinneringen, nog een belangrijk thema in Wieners werk. Het verleden haalt het heden steeds maar in. Zo ontmoet de verteller in ‘Komt tijd, komt onraad’ op café de bejaarde ‘Meneer Brand’, zijn oude leraar Frans die ooit zijn klaslokaal met ijzeren hand bestierde. In ‘De dood in Zandvoort’ blikt hij vol heimwee terug op schoonheid van de kustplaats waar hij opgroeide, maar stelt met groeiende weerzin de vergane glorie ervan vast.
Wieners geheugen spreekt in de eerste plaats weliswaar over het familieverleden. ‘Familieportret’, een fijn staaltje zwarte humor, gaat over zijn Joodse achtergrond, een kwestie die reeds in In zee gaat niets verloren werd uitgediept, en opent met de geweldige zin: ‘Ik kan mij niet herinneren of ik op mijn elfde wist wat joden waren, toen mijn moeder mij vertelde dat de ouders van mijn vader en zijn jongere broer een einde aan hun leven hadden gemaakt.’ Met de hulp van een oud-leerling wringt de verteller zich in allerlei bochten om op een veiling een portret van die oom te bemachtigen: vintage Wiener.
De herinneringen zijn steeds gloedvol, maar telkens weer zit er een angel in de staart. ‘Moederdag’ bijvoorbeeld, is een warme voordracht gehouden in de Haarlemse Janskerk op het feest van de moeders, waarin Wiener de gekneusde ambities van zijn behoorlijk excentrieke moeder memoreert. Hij kan zich niet ontdoen van de indruk dat ze nooit een kans heeft gehad op een ‘waarachtige levensvervulling’. Op zesenzeventigjarige leeftijd, kort voor haar dood, flapt ze uit dat ze eigenlijk prostituée had moeten worden. In ‘Ippon’ ziet Wiener zijn zoontje een judowedstrijd verliezen tegen een grotere en oudere tegenstander, zoals hij zelf meemaakte als jonge judoka, al was dat tegen een meisje. Wanneer de judostudio afbrandt, wentelt hij zich in leedvermaak: ‘Die brand is niet door mij aangestoken. Echt niet. Je kunt niet aan alles denken.’
In ‘Buizerd’ licht Wiener zijn poëtica verder toe, startend met een knipoog naar W.F. Hermans: ‘Er valt in mijn werk geen mus van het dak zonder dat ik er een verhaal aan wijd. Fantasie speelt geen rol. Verzinnen kan men alles wel. Vormgeven is de kunst.’ Hij vertelt ronduit hoe hij de realiteit soms naar zijn hand zet ten voordele van ‘de literaire werkelijkheid’. Zo was de gewonde kauw in het verhaal ‘Jonge kauw te Katwoude’ in het echte leven niet dood toen Wiener die overhandigde aan het vogelasiel. Waarna — typisch Wiener — een op gelijke leest geschoeid verhaal volgt over de redding van een uitgemergelde buizerd. Fictie blijft fictie, of niet?
De afdwingbaarheid van de literaire werkelijkheid voert Wiener ten top in ‘Life imitates art’. In een verdere demystificatie onthult hij hier de ware toedracht over het zeemansgraf dat hij zijn ontslapen kat Lolitapoes gaf in zijn ‘dodenboek getiteld’ In zee gaat niets verloren (2015), een passage die overigens nog terugkomt in Zeeangst. In realiteit begroef Wiener de kat in een lange bloembak in zijn tuin en was het zeemansgraf niet meer of minder dan ‘een onontkoombare literaire eis’. Maar omdat de auteur naar eigen zeggen alleen ‘werkelijk’ bestaat in zijn boeken en enkel die zijn bestaan ‘rechtvaardigen’, haalt de fictie het nog maar eens op de werkelijkheid: na een jaar graaft Wiener de poes op en laat haar, precies zoals hij eerder had beschreven, te water voor de kust van Zandvoort.  
Wie stelt alleen in zijn zelfgeschreven boeken werkelijk te bestaan, eigent zich bij wijze van overlevingsstrategie ook de literatuur van anderen toe, om die tweede werkelijkheid te kunnen assimileren en uit te breiden. Wiener ziet dan ook waarlijk overal literatuur en doorspekt ongegeneerd zijn verhalen met citaten of verwijzingen (‘La vie devant soi’, ‘Brief aan A.L. Snijders’), een procedé dat hij in Zeeangst tot het uiterste drijft.
Voor Wiener is schrijven naar eigen zeggen het ‘tijdloos fixeren’ en ‘op literaire wijze tot expressie brengen’ van emoties die zijn gemoed doen vollopen. Zo schreef hij een pakkend portret van de hoogbejaarde, officieuze havenmeester van de Haarlemsche Jachtwerf (‘Freek’), die tijdens een roofoveral om het leven kwam. Wanneer hem wordt gevraagd waarom hij schrijft, antwoordt Wiener steevast: ‘Om niet anoniem te passeren’. In ‘Over niet anoniem passeren’ begint de auteur te twijfelen aan Oscar Wildes credo dat schrijven een ‘volstrekt zinloze bezigheid’ is, zeker wanneer hij ontdekt dat een schipper zijn verhaal ‘Freek’ heeft opgehangen aan  het wachthuisje van de haven en verschillende wandelaars en zelfs een jogger stoppen om het stuk te lezen.
De zee als vijand
Bulkte De zoete inval van de referenties aan de dood, dan zijn die nog prominenter aanwezig in Zeeangst en dat vanaf de eerste pagina’s. In de proloog al doet Wiener uit de doeken waarom zeezeilen voor hem een dualistische uitdaging is (enerzijds fascinatie, anderzijds angst): als dertienjarige ontsnapte hij op het nippertje aan de verdrinkingsdood tijdens een zeiltochtje met drie vrienden vlak voor de kust van Zandvoort. Omdat hun zeilbootje te zwaar geladen was, kantelde het. In een poging de mast terug recht te trekken raakte Wiener onder water verstrikt in een touw. Een van de vrienden wist hem bijtijds terug boven te halen. Deze gebeurtenis transformeerde de zee tot een vijand. Sindsdien is zee kiezen voor Wiener opgaan in de natuur en genieten van de schoonheid, maar tegelijk ook het tarten van de dood (‘De zee is te veel de baas. En ik steeds minder.’).
Wieners traumatiserende ervaring doemt regelmatig op in zijn dromen en herinneringen, waarin hij steevast níet wordt gered, maar wel degelijk verdrínkt. De auteur spreekt in dat geval van ‘opdringing’, een begrip dat hij eerder al uitwerkte in De verering van Quirina T.: ‘herinneringen aan gebeurtenissen die zich in de werkelijkheid als zodanig niet hebben voorgedaan, maar zich niettemin als voltrokken vonnissen manifest in het geheugen hebben vastgezet’. Het is weinig verwonderlijk dat het incident ook in Wieners teksten hier en daar opduikt. In ‘Tweemaal is scheepsrecht’ bijvoorbeeld, een verhaal uit de bundel Ochtendwandeling (1996), waarin Wiener zijn angst beschrijft om onder zijn boot te duiken om de kiel schoon te maken, een actie die hem terug slingert naar die noodlottige dag op zee.
Wie bekend is met Wieners werk weet dat de auteur een ervaren zeiler is en een eigen schip heeft (vroeger de Archimedes, vandaag de Argos, the good ship). Ook zijn ‘huidige vriendin voor het leven’ Antje Noordwest is een gediplomeerd zeilster. Het koppel beslist om gedurende 9 weken en over een afstand van meer dan 800 mijl hun favoriete zeilgebied langs de Britse zuidkust en het eiland Wight te bevaren (voorin zitten kaartjes met de uitgestippelde route). Deze keer hebben ze ook twee doelen voor ogen: een bezoek aan het graf van Malcolm Lowry en de plaats waar Virginia Woolf de Ouse (en de dood) instapte. Bijzonder is dat de reizigers ook de jonge poes Loes (is zij vernoemd naar de tante uit In zee gaat niets verloren?), aan wie Zeeangst bovendien is opgedragen, mee aan boord nemen.
In zijn badinerende en mijmerende stijl tekent Wiener hun wederwaardigheden op in ‘een logboek’, niet voor niets de ondertitel van Zeeangst, hoewel de bijdrages niet gedateerd zijn. In ‘Tweemaal is scheepsrecht’ en In zee gaat niets verloren hanteerde hij eerder al de logboek-vorm, hoewel hij voor laatstgenoemde liever de term ‘scheepsjournaal’ gebruikt. Als voorbeeld neemt Wiener Coasting (1986) van Jonathan Raban, een zeilklassieker die hij ooit in vertaling kreeg van Mizzi van der Pluijm, vroegere redactrice en huidige uitgever van de auteur: ‘Langs dezelfde lijnen als Coasting wil ik Zeeangst opzetten: deels als nautisch logboek, maar in essentie als een autobiografisch geschrift, waarin mijn verhouding tot de zee, de literatuur en het leven, als een reis door mijn heden maar vooral door mijn verleden, gestalte krijgt. Toekomst bestaat niet.’ De inzet van de reis is hoog.
Voor een schipper in de herfst van zijn leven wordt ‘toekomst’ een steeds ijler begrip (‘de zee is een bedding van de dood’). Meer dan eens suggereert Wiener dat dit misschien wel de laatste keer is dat hij deze geliefde kusten zal bezeilen. De dood lijkt soms mee te reizen: er is niet alleen het korte saluut aan het graf van Lolitapoes, maar ook de bezoeken aan de laatste rustplaatsen van literaire helden zoals Malcolm Lowry, Virginia Woolf en Cyril Connoly zijn telkens een aanleiding voor de reiziger om het levenseinde te contempleren, het liefst overdadig gelardeerd met Engelstalige citaten. Voor Wiener is de dood ‘de schaduwkant van de oplichtende levensdrift’: tijdens een fietstochtje wordt hij in een moment van onoplettendheid ei zo na omvergereden door een voorbijrazende truck en aan de zelfmoordkliffen van Beachy Head wrikt hij een steenbrokje los voor Anton Dautzenberg, die droomt van een sprong in die bekende diepte (‘Een koorddanser tart de val, een schipper de zee’).
Wiener zou Wiener niet zijn mocht er naast de schaduwkant ook niet flink wat worden afgelachen. Reizen met een poes zorgt hoe dan ook voor burleske situaties, al zeker over water. Schitterend zijn de passages waarop Wiener en Ant de jacht op Loes inzetten wanneer die aan land voor de zoveelste keer pleite is. Even hilarisch is de woordenwisseling met een gepensioneerde dierenarts die Loes als een illegaal dier het land wil uitzetten of de brief die Wiener schrijft aan een schipper wiens boot hij zou geraakt hebben bij het aanmeren. Wanneer Loes Ant al spelend verwondt aan het oog moet ze naar het ziekenhuis: de beschrijving van de consultatie bij de knappe jonge oogarts Hannah Fieldhouse is Wiener op z’n best.   
Aangrijpend en ongebruikelijk zijn de talloze momenten waarop de schrijver-schipper zijn onzekerheid uitdrukt, zijn angst om fouten te maken, blunders die op zee fatale gevolgen kunnen hebben. De druk is zo hoog dat de zeilers beslissen om bij de terugreis de route af te snijden en over binnenwater terug naar Haarlem te varen. Nochtans weet Wiener zich ettelijke keren, met de hulp van Ants expertise en ten koste van zware fysieke arbeid, uit hachelijke situaties te redden, dankzij zijn goed zeemanschap en alertheid. Soms is de verantwoording heel technisch, vakjargon dat enkel begrijpelijk is voor doorgewinterde zeilers. Gelukkig is er achterin een verklarende woordenlijst, voorafgegaan door een Wieneriaanse vermaning: wie niets weet over zeilen, mag er niet over schrijven. Voor de zekerheid is er dan ook een bibliografie toegevoegd, met waardige zeilklassiekers die niet mogen ontbreken in elke zichzelf respecterende boordbibliotheek.
De geweldige epiloog is een lange brief aan Paul Léautaud, een van de grootheden uit de autobiografische literatuur en ‘de grootste kattenman allertijden’, waarin Wiener vertelt hoe hij het baasje van Loes werd. Met een naar de keel grijpende wending op het einde maakt Wiener van de zeilende poes het uiteindelijke hoofdpersonage van zijn uitzonderlijk reisverslag. 
Verschenen op: De Lage Landen (volledige tekst achter betaalmuur) en op papier in Ons Erfdeel, november 2020
De zoete inval van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928917, 108 pp. & Zeeangst Een logboek van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928894, 284 pp.
Ter gelegenheid van L.H. Wieners 75ste verjaardag verscheen in een oplage van 75 exemplaren een ‘visuele bibliografie’, alleen verkrijgbaar via antiquariaat Hinderickx & Winderickx: Theo Rabou, Schrijven heeft geen enkele zin… Bibliografie van de reguliere en bibliofiele uitgaven van L.H. Wiener., Vught 2020, 220 p.
0 notes
atevegter · 2 years ago
Text
2591 Camperts column
Drs. Mallebrootje wordt om zes uur onrustig wakker in het grijze ochtendlicht. Hij voelt zich bespied. Het bekende Tweede-Kamerlid uit Elst, tevens uitvinder van de volkoren-broodmelder, doorgaans de rust zelve, is nerveus en zucht. Hij schraapt zijn keel en kucht. Dan draait de populaire politicus zich om en stoot het jonge ding uit de achterban aan, dat naast hem ligt: ‘Iemand is over ons aan…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
thebelgianbeergeek · 8 years ago
Text
Duwen, trekken, wringen, elleboog hier, elleboog daar, ‘sorry, mag ik er even tussen’, glippen, schuiven, punt van een zotskap in je oog, half glas bier pardoes op iemand zijn schoenen gekapt, andere helft op de eigen schoenen, zweten, klein kwartiertje wringen en duwen om aan de volgende stand te geraken, ‘Sorry meneer maar de jetons zijn op hier. U zal terug naar boven moeten’, geuren en meuren, roepen en lallen, claustrofobie, frustratie, dorst,…..Zie hier mijn relaas van het Brugs bierfestival! Bij deze ook mijn welgemeende excuses aan iedereen bij wie ik op de tenen ben gaan staan, het zullen er velen geweest zijn…
Nee, het was niet plezant. Voor mij toch niet althans maar ik ben dan ook niet de mens die gesteld is op grote evenementen waar een massa volk op afkomt. Vrij ironisch eigenlijk want organiseer ik niet zelf mee een groot bierfestival ergens in Brussel, eind augustus?–> www.BXLBeerFest.com, Check dat out! Ja, OK maar laat ons hopen dat we van al het bovenstaande geen last hebben of dat we het alleszins tot een minimum kunnen beperken. De massale opkomst bij het Brugs bierfestival is alleszins een duidelijk gevolg van de succesformule van het dit festival. Reeds voor de tiende maal trouwens! De cijfers zijn natuurlijk mooi, zowel qua opkomst (20.000 bezoekers!!) als wat aanwezige brouwers en bieren betreft. Negentig brouwers en bierfirma’s met een indrukwekkend aanbod van meer dan 400 bieren. Je zou van minder keuzestress krijgen. De locatie in de Brugse binnenstad is natuurlijk ook een flinke trekpleister. De vele toeristen die een weekendje Brugge plannen kunnen dan ook dit festival meepikken. De vele buitenlanders op het toerist bewezen dit. De inkom is ‘gratis’ maar iedereen weet natuurlijk dat gratis niet bestaat. Bijna gratis daarentegen wel. Om toegang te krijgen tot het festival en te kunnen gaan proeven moest je gewoon een glas aanschaffen met wat jetons – een basispakket kostte je 15€, glas en 5 jetons incluis – een beetje geduld hebben en that’s it. Set to go on a bender like there’s been no bender before…
Tijdens de openingsreceptie werd er weer duchtig op de borst van het Belgische bier geklopt, door organisator en onze viceminister-president Tommelein die voor de gelegenheid het festival met luide stem mocht inluiden. Dat de minister ook graag een bier lust en dat dat liefst één was met veel alcohol liet hij zich ontvallen. Hij hield het ook niet graag bij eentje. Nee, van zo’n Duvel of Straffe Hendrik kon hij er wel enkele achterover kappen. ‘Fijn zo’ dacht ik tot mezelf ‘die Tournée Minérale is duidelijk niets voor jou’, laat staan een Tournée Modérée… Misschien was hij het wel die zo duchtig misbruik maakte van de gratis alcohol in de kantine van het parlement? Terloops slaagden de organisatoren er nog even in om Ratebeer als onbeduidend te bestemmen want toch fors gemanipuleerd en manipulatie was de enige manier waarop een buitenlands bier het kon halen van een Belgisch. Bon, het is typisch een reflex van de Belgische bierwereld hou ik mij voor. Ik maak er mij al een tijdje niet meer boos om, althans dat probeer ik. Soit…het festival!
Al van bij de opening was het dus duidelijk dat het een overrompeling ging worden. Je moest maar even de meterslange file met van ongeduld trappelende mensen gade slaan aan de ingang van het festival. Een goede 200 meter lang volgens de gazet. Het zal niet veel gescheeld hebben. Het festival was verdeeld over verschillende locaties. Waar de vorige edities plaats hadden in de beurshallen van Brugge zag de organisatie zich genoodzaakt voor deze editie terug te keren naar de originele setting, nu verdeeld over een zaal in het Belfort, een grote tent op het marktplein van Brugge en een zaal in het Provinciaal Hof. Je glas en jetons moest je gaan kopen in het Belfort waarmee je dan toegang kreeg tot alle locaties. Eens binnen was het trouwens even zoeken naar die zaal. Ik zag verschillende mensen met het glas in aanslag aanschuiven voor het bezoek aan de Belforttoren. ‘It’s lonely at the top but there’s no beer….’
De eerste 2 uur was het nog relatief kalm en kon je nog makkelijk van stand tot stand gaan. Eens nadien was er nauwelijks nog doorkomen aan en vormde er zich in de zaal van het Belfort een compacte massa mensen die als een blok beton leek te blijven staan. Ik veronderstel dat het allemaal wel in orde zal geweest zijn maar ik stelde mij toch wat vragen bij de brandveiligheid van de situatie of de vlotte doorstroom bij panieksituaties. Zo een enorm opeen gedrukte massa mensen vlotjes buiten krijgen bij noodsituaties lijkt me geen sinecure. Alles verliep evenwel zonder incidenten en toegegeven, hoe verkrampt iedereen er ook bij stond, er hing een goede sfeer op het festival. De beperkte voorzieningen op sommige stands was soms ook een doorn in het oog. De brouwerijen worden geacht zelf hun stands op te stellen, bij de een is dat dan al professioneler dan bij de ander. Tot daar aan toe. Het gebrek aan vers lopend water om glazen te spoelen was echter een probleem. Bij sommige stands begon het spoelwater verdacht veel op het bier zelf te lijken. Niet evident natuurlijk als je tegelijk je stand moet bemannen, een massa volk moet bedienen en je water snel moet gaan verversen. Lopend water aan de stands of enkele centraal geplaatste spoelbakken met vers water hadden een oplossing kunnen bieden.
  De bieren:
Totem – Ek Chuah Christmas Tree Double IPA. Kerstboom in de mond, kerstbal in de an*s… Nee, toch niet. Wel heel smaakvol. Gebrouwen met een royale gift sparrentakken. Apart en origineel maar dat is duidelijk een vaste waarde bij Totem.
Brouwerij ‘t Verzet – Oud Bruin Raspberry, Kameradski Balsamico. Die eerste is op basis van hun oud bruin bier maar dan verrijkt met frambozen. Zurig, fris, heel fruitig, lekker. Die tweede is een smaakbom van jewelste, met grote letter S. Een hybride, een zurig oud bruin en een Imperial Stout. Voer voor diehards.
Brasserie du Brabant – Birthday Cake, een vanille stout, was heel smakelijk en vol. De nieuwe T’ame! was een ‘juicy’ IPA, een collab met de Franse brouwerij Sulauze en zoals de naam het verraadt heel fruitig en hoppig. Heel smaakvol maar voor mij toch net dat tikje te.
Brasserie De La Senne – Schieve Tabarnak en de nieuwe uitgave van Schieve Funambulo. Beide toppers van mijn favoriete brouwerij en altijd sympathiek volk achter de tapkraan.
Préaris – Vliegend Paard Brouwers – Een potige gerstewijn. Een stevige klepper van 10% maar enorm smaakvol. Zoet, verwarmend, notig. Top!
  Brouwerij De Ranke – Vieille Provision. Het basisbier dat ze gebruiken om te blenden met lambik van Girardin voor hun Cuvée De Ranke werd hier apart gerijpt en geschonken op het festival. Een topper!
Le Chat Rebelle – Le Chat Occulte, kriekenlambik. Special appearance bij Brasserie du Brabant ;) Zelf meegebracht ook trouwens.
Inderdaad, ik heb niet zo veel geproefd eigenlijk. Ik had op voorhand het aanbod aan bieren eens doorploegd. Negentig brouwers en bierfirma’s met honderden bieren, het is geen kleinigheid en het lijstje met te proeven bieren was ook merkelijk langer dan het uiteindelijk resultaat. Die ‘proefglazen’ van het festival vallen ook eerder fors uit en veel mogelijkheid is er niet om je bier weg te gieten. Niet omdat je het niet lust, al kan dat ook, maar omdat je soms nu eenmaal genoeg hebt aan een ‘bodempje’ bier.  Het feit dat ik het al snel op mijn heupen kreeg van het vele volk dat massaal aan het toogkleven was of ostentatief in het midden van het gangpad bleef staan deed mij uiteindelijk al snel mijn heil elders zoeken, bij de Struise Beer Shop. Daar genoot ik nog van enkele Cuvée Delphines van het vat voor ik mijn tocht huiswaarts inzette.
Volgende keer beter? Uiteraard! Ik denk evenwel niet dat ik het festival nog zal bezoeken of het moet op een zondag zijn, een dag waarop het veel rustiger was zo hoor ik.
Cheers
Belgian Beer Geek
Brugs bierfestival 2017 Duwen, trekken, wringen, elleboog hier, elleboog daar, 'sorry, mag ik er even tussen', glippen, schuiven, punt van een zotskap in je oog, half glas bier pardoes op iemand zijn schoenen gekapt, andere helft op de eigen schoenen, zweten, klein kwartiertje wringen en duwen om aan de volgende stand te geraken, …
3 notes · View notes
atevegter · 7 years ago
Text
894 Meneer Brouwer drinkt
Meneer Brouwer leefde een eenvoudig en weemoedig bestaan zou je kunnen zeggen. Hij bemoeide zich nergens mee en wist overal wat van. Hij realiseerde zich heel goed dat dat hem heel veel rust gaf en dat het bij de meeste mensen precies andersom was. Hij zei dat nooit hardop, want hij was de vriendelijkheid zelve en niet geneigd zijn innerlijke roerselen uit te spreken, waarmee hij zich zeer…
View On WordPress
0 notes
atevegter · 7 years ago
Text
889 Meneer Brouwer kijkt rond
Meneer Brouwer was een heel gewone man. Zo’n gewone man waar je er tegenwoordig nog maar weinig van ziet, want iedereen is nu bijzonder en wie dat niet is die voelt zich wel bijzonder. Meneer Brouwer had daar allemaal geen last van. Hij was zo normaal als het water diep is. Dat zei zijn moeder vroeger al en dat wist hij nog goed, want hij hield heel veel van zijn moeder, zoals alle normale mensen…
View On WordPress
0 notes