#beroerder eraan toe
Explore tagged Tumblr posts
betoverheks · 7 years ago
Text
Dinsdag heb ik geen zak zin om naar het koor te gaan. Dat gebeurt me bijna nooit! Maar na twee zeer brakke korte nachten is de beperkte energie echt op.
Bovendien is het prachtig weer. Ik ben de gehele dag binnen gebleven om allemaal kleine kutklusjes te doen. Ook al niet verstandig als je kapot moe bent. En nu wil ik naar buiten. En daar blijven.
Maar helaas ben ik zo plichtsgetrouw als wat. Ik verzuim zelden tot nooit. Tenzij ik half dood ben. En dat is dan toch weer best vaak. En zelfs dan ga ik meestal toch! Zelfs als ik nauwelijks stem heb. Hetgeen ook nogal eens gebeurt, want ME zit bij mij sinds jaar en dag als een barometer op mijn stembanden. Hoe beroerder ik eraan toe ben, hoe minder stem……
Dus Heks gaat naar het koor. Ook als het fantastisch mooi weer is na een lange koude winter. Ik ga sowieso. Behalve als het echt, echt niet gaat. Als het me niet lukt om twee uur op een stoel te zitten.
Om een uurtje of zes fiets ik met mijn hondje de stad uit op mijn elektrische Beixo vouwfiets. Een geweldig apparaat. Als ie het doet. Helaas ben ik intussen al een motor, vier opladers en veel ergernis verder, zonder dat ik nu echt veel op dat pleurisding gefietst heb. Een rib uit mijn lijf bovendien. Maar vandaag fietst ie als een zonnetje.
Totdat ik bij het Joppe kom. Op precies dezelfde plek als vorige week krijg ik een lekke band. Zou er soms iemand spijkertjes strooien? Of punaises……. Heel langzaam loopt hij leeg. Eerst denk ik weer dat mijn fiets doormidden is gebroken, maar nee. Lek.
Ik bel de Grote Vriendelijke Reus. Die woont hier om de hoek. ‘Bel ik je wakker?’ antwoord ik op zijn gegrom. Ja dus. Hij is net als Heks enorm energiebeperkt. En net als ik knapt hij dus nogal eens een uiltje tussendoor. Op de meest gekke tijdstippen……
Even later vlieg ik hem om de hals. ‘Heel goed hoor, dat je me wakker belt. Anders zit ik vannacht om drie uur weer klaarwakker op de bank te koekeloeren!’ Herkenbaar!
VikThor spring als een dolle in het rond. Hoera! We zijn bij zijn grote vriend op bezoek! Hij krijgt een lekkertje, vindt een verdwaalde tennisbal en kruipt uiteindelijk naast zijn vriend op de bank. Zielstevreden.
De vouwfiets wordt op zijn kop midden in de kamer gezet, maar we gaan eerst maar eens een sapje drinken en lekker kletsen. Dat koor kan ik vanavond toch wel vergeten.
Nou ja, ik vind het niet zo erg. Ik had al geen zin. Bovendien brak vorige week de pleuris uit onder de alten. Een voormalige sopraan wierp de ene knuppel na de andere in dit hoenderhok. Een enorm gekakel was het gevolg. Gekrakeel in de pauze.
Heks had geen benul waar het allemaal over ging en dat alles wat ik zei ook nog eens tegen het zere been was van de overgelopen sopraan. Het is niet aan mij besteed, dit soort dingen. Maar helaas zat ik er wel helemaal middenin.
‘Volgende week is de boel vast weer gesust. Het komt me prima uit om eens een keertje over te slaan!’ vertel ik mijn reuzenvriend. Hij heeft ook jarenlang in een koor gezongen en is dan ook goed bekend met dit soort dynamiek. Laten we eerst die band maar eens repareren.
Op ons gemak gaan we op zoek naar het gaatje in de band. Het zit vlak bij twee andere plakkers. Mmmm. Misschien zit er een stuk glas in de buitenband. Of een kabouterspijkertje. Intensieve controle van de band levert echter niets op. Dus zetten we de geplakte binnenband er maar weer in.
Voor al uw harde en zachte plakwerk
Zachte plakkers …..
‘Nou Heks, ik kan wel zien dat je vroeger veel geklust hebt,’ de GVR kijkt naar mijn zwarte handen, ‘En dan zeg je dat je geen kracht meer hebt in je handen. Jij moet vroeger echt heel sterk zijn geweest!’ Ja, dat is ook zo. Ik was in mijn jonge jaren een enorme kleerkast.
‘Fijn dat die plakkers tegenwoordig zo mooi vervloeien met de band. Vroeger had je alleen van die harde plakkers. Die rolden er soms direct weer af…..’ antwoord ik, terwijl ik de randen van het plakkertje goed aandruk. ‘Oh ja, die harde plakkers. Daar kreeg je gewoonweg een harde plakkerd van,’ verzucht de GVR ondeugend. We liggen dubbel.
‘Haha, een harde plakkerd. Mafkees,’ giebel ik, terwijl we de band weer oppompen. Het euvel lijkt verholpen. Ik kan op de fiets naar huis. Intussen is het alweer bijna half negen. Ik krijg een beetje trek, want ik heb nog niet gegeten.
Al kletsend, leuterkoekend, kakelend en giebelend begeven we ons naar de voordeur. Op de stoep raken we alsnog in een diep gesprek. Maar uiteindelijk stap ik dan toch op mijn bolide. Ik fiets nog een rondje om het golfveld en dan via de Broekweg weer naar de stad.
Halverwege dit polderpad breekt mijn fiets weer in tweeën. Potjandrie. Weer een lekke band. Moet ik alsnog dat hele end lopen. Sjokkend kachel ik het hele stuk terug naar de stad. Bah. En au. Alle spieren schieten in de knoop.
Na vijf minuten loop ik te schelden. Het geeft me de energie om door te lopen. Dus dat achterlijke advies om minder te schelden, zodat ik minder moe zou zijn onlangs van een of andere stomme hulpverlener slaat echt helemaal nergens op. Ik wist het al: Soms kikker ik juist op van wat vuilbekkerij!
Eenmaal in Huize Heks krijg ik een appje van de GVR. ‘Veilig weer thuis?’ Ik vertel hem van de deceptie: Weer een lekke band! ‘Daar krijg ik een zachte plakkerd van, Heks,’ reageert hij enorm ad rem. Zo beëindig ik deze dag toch met een gierende lach. Een zachte plakkerd. Je zult er maar last van hebben! Dat is me gelukkig bespaard gebleven tot nu toe.
Heks plakt het koor aan de muur, maar niet uit vrije wil. Het is die fiets, die klotefiets, die fiets van niets…… Het pokkeding staat stil. Alweer. En min of meer op dezelfde plek. Wat gek! Heeft ie soms een zachte plakkerd? Of doet ie gewoon wat hij wil? Het is in elk geval niet wat ik wil…….. Dinsdag heb ik geen zak zin om naar het koor te gaan. Dat gebeurt me bijna nooit!
0 notes
prozeersels · 7 years ago
Text
Platform
Ze belden haar op de ochtend van 21 oktober. Ik was aan het werk, om 10:16 begon mijn telefoon te trillen. Ik drukte weg. “NEEM OP!” stuurde ze, waarna ze opnieuw belde. “Wat is er?” vroeg ik. “Ik mag mee,” zei ze. Ik liet mijn telefoon niet vallen, ik zakte niet door mijn knieën. Het had gekund, ik had het kunnen doen. In mijn oor vertelde ze over haar beoordeling, over hoe blij ze waren dat ze haar in de selectie konden opnemen, dat ze een aanwinst zou zijn op de rest van het team. Ik mompelde wat, zo nu en dan, maar mijn hart sloeg in mijn keel en koud zweet gleed over mijn rug. Iemand kwam het trappenhuis in, zag mijn gezicht en draaide zich terug. “Liefje, ik ben heel blij voor je, echt,” zei ik. “Er is nog niets zeker hoor!” zei ze. Ik voelde me alsof ik even weer boven water kwam. “Nee, maar laten we hopen dat het zeker wel gebeurt,” zei ik. Terug naar de bodem.
Er is een punt waarop relatief onbekenden elkaar vertellen over hun dromen en ambities. De eerste keer dat ze het ter sprake bracht had ik zitten stuiteren van enthousiasme. Wellicht was het mijn eigen gebrek aan lef op het gebied van carrière en werk maar iemand met een helder doel voor ogen maakte steevast diepe indruk. “Wat voor soort werk zou je als astronaut willen doen?” vroeg ik. Het was een vraag waarvan ik nauwelijks wist welke antwoorden er zouden kunnen bestaan en ik verwachtte geen concreet antwoord. “Kolonisatie,” zei ze. Geen spoor van twijfel. Ze was bijna klaar met haar studie, ze wist waar ze moest solliciteren, aan welke eerste eisen ze moest voldoen. Ze legde alles voor me op tafel, elke stap, alles wat ze de afgelopen jaren ervoor had gedaan. In mijn hoofd tolde het woord ‘kolonisatie’ nog rond, zonder iets te raken.
Toen ik die dag in oktober thuis kwam, zaten haar ouders al op de bank. Ze hadden alledrie gehuild. Ik dacht aan de foto’s die ik van haar had gezien. Feestjes waarbij ze verkleed ging als raket en astronaut, vakanties naar de steden waar de lanceringen werden gedaan, haar kamer vol opengeslagen boeken en losse vellen vol berekeningen. Ik omhelsde haar moeder, gaf haar vader een hand en kuste haar op haar voorhoofd. “Ik ben zo trots op je,” zei ik, en ik plukte de fles champagne die ik uit de koelkast van de faculteit had meegenomen uit mijn tas. “Dit heb je verdiend.”
Tijdens de verhuizing sneuvelden de whiskyglazen die ik van mijn ouders had gekregen. Het was hun laatste cadeau aan me geweest. Ze vroeg of ik in orde was en ik veegde de scherven bij elkaar en knikte. Dit alles voelde ontzettend belangrijk en hoewel ik ons huis niet echt had willen verlaten, was er voor haar opleiding geen andere optie.
Toen ze een half jaar bezig was met haar training, kwam een journalist ons opzoeken. Zij kreeg de meeste vragen, inhoudelijke vragen, over waarom ze mee wilde doen aan de missie, wat ze in de loop van de tijd wilde bereiken, hoe ze zich hiernaartoe had gewerkt. Tegen het einde keerde de jongeman zich naar mij toe. Hij moet interviews gelezen hebben met de echtgenotes van de Apollo-astronauten, de knipoog was hoorbaar in zijn stem. “Wordt het voor u niet moeilijk om hier achter te blijven?” Ik wilde roepen dat ik ruimtevaart haatte en dat ik niet begreep hoe ze mensen wel konden brengen maar niet konden halen, ik wilde zeggen dat je nooit denkt dat iets gaat eindigen wanneer je eraan begint en al helemaal niet dat het zo gaat eindigen. Ik wilde de ruimte vervloeken en alle wetenschappers die hadden bedacht dat onze eigen planeet niet meer genoeg voor ons was. Ik slikte het weg, het zuur bleef hangen in mijn maag. “Dat wordt heel moeilijk, absoluut. Ik heb echter altijd geweten dat dit haar ambitie was en heb nooit getwijfeld dat ze het zou bereiken.” Ze porde me in mijn zij. “Ik ben nog niet weg hoor!”
Er was minder lichtvervuiling boven ons dak en ik sliep steeds minder. Soms stond ik in de tuin te zoeken naar een ster die iets feller straalde dan de rest, dan stelde ik me voor hoe ik hier op mijn veertigste, vijftigste, zestigste zou staan kijken naar de hemel, op zoek naar iets van herkenning. Wanneer ik terug in bed kroop, rolde ze dichter naar me toe en mompelde ze iets wat ik niet kon verstaan.
Naarmate er meer kandidaten afvielen en haar opleiding verder vorderde, kroop er meer stilte tussen ons in. Meer dan eens bekeek ik haar van top tot teen en greep een koude angst zich in me vast. Dan moest ik naar adem happen om het idee dat ik haar zou gaan verliezen. Ooit, tijdens die eerste ontmoeting, had ze een stip op de hemel getekend die steeds groter was geworden, tot het uiteindelijk alles was waar ik naar kon kijken. Vanuit mijn ooghoek zag ik die oranje bol soms plots opdoemen, bij voorkeur op momenten dat we door onze toegenomen stilte elkaar toch al minder leken te begrijpen. Mijn nachten werden zo beroerd dat ik slechts enkele tientallen minuten slaap vond per nacht, voor de rest lag ik te staren naar de planeet die dreigend boven ons was komen te hangen.
“Wil je dat ik ermee stop?” vroeg ze bij het ontbijt op een zondagochtend. Ik was uit de keuken teruggekomen met twee mokken koffie. Ik keek naar haar gezicht. Ze deed haar best om het neutraal te houden maar ze was zo dichtbij. Grote delen van de raket waren in de laatste fase van opbouw, haar opleiding zat in de laatste, cruciale fase. We naderden een punt waarop er niet meer teruggekeerd kon worden, ik had het vermoeden dat ze dat haar hadden verteld. Ik wilde dat ze zou stoppen. Ik wilde dat ze een baan vond op een plek minder dicht bij de evenaar, dat we al onze verjaardagen en overwinningen samen zouden vieren, elke dag elkaar aan konden raken en langzaam samen oud en verfomfaaid worden. Ik wilde zo graag dat ze bleef dat ik al mijn eigen dromen en kansen ervoor zou willen verliezen. Ik kon die van haar niet ontnemen. Ik zette de koffie op tafel, knielde voor haar neer en legde mijn handen op haar knieën. “Ik wil dat je gaat.”
Ze vertrok op 5 mei. Ik was uitgenodigd als VIP maar had geen behoefte aan de mensen die ik daar zou treffen. Zenuwachtige partners, grijnzende communicatiemedewerkers, ambtenaren, wellicht zelfs de president. Nadat ik had gezien dat ze in de raket stapte, was ik met de auto naar een strand aan de andere kant van de baai gereden. Het was niet druk, enkele liefhebbers met camera’s, wat mensen die net als ik dit historische moment liever in betrekkelijke stilte wilden doormaken. Om 03:00 ontbrandden de motoren van de eerste trap. Het donderende geraas golfde over het water, een vlaag warmere lucht leek me in mijn gezicht te raken. Ik volgde de raket en haar felle vlam tot het slechts een puntje in de verte leek. De tranen stroomden over mijn wangen, ik trilde van top tot teen. Ik wist dat het een leugen was en toch fluisterde ik zachtjes “tot ziens” tegen de hemel.
42 notes · View notes
andreadeknegt-blog · 6 years ago
Text
De vogels Tarjei Vesaas
Leesfragment: De vogels
29 juni 2018 , door Tarjei Vesaas
De veertigjarige Mattis is een wat eigenaardige man die moeite heeft zich te verhouden tot de volwassen wereld. Hij woont samen met zijn zus Hege in een klein huis in de verlaten Noorse bossen waar zij probeert de eindjes aan elkaar te knopen met het breien van truien. Ze moedigt Mattis regelmatig aan om ook werk te zoeken, maar veelal zonder resultaat. Als het Mattis op een dag lukt om veerman te worden op een boot aan het meer waaraan ze wonen, is de enige passagier die hij dagelijks vervoert een houthakker, Jørgen. Wanneer die verliefd wordt op Hege en bij Mattis en haar intrekt, lukt het Mattis maar moeilijk met al deze veranderingen om te gaan.
Mattis keek of de hemel die avond helder was en onbewolkt, en dat was zo. Toen zei hij tegen Hege, zijn zus, om haar op te vrolijken: ‘Je bent net een bliksem.’ Hij huiverde even bij het woord dat hij in zijn mond had genomen, maar het was veilig, omdat de hemel mooi was. ‘Met je breipennen, bedoel ik,’ voegde hij eraan toe. Hege knikte achteloos en werkte verder aan het grote vest. De breipennen blonken. Ze werkte aan een grote roos met acht blaadjes die binnenkort tussen de schouders van een of andere kerel zou zitten. ‘Ja ik weet het,’ zei Hege kort. ‘Maar jou waardeer ik ook, Hege.’ Hij tikte langzaam met zijn middelvinger op zijn knie – zoals altijd als hij nadacht. Op en neer, op en neer. Hege was allang opgehouden hem te vragen of hij met die vervelende gewoonte kon stoppen. Mattis ging door. ‘Je bent niet alleen een bliksem met die achtbladige rozen, maar met alles wat je doet.’ Ze wuifde het weg: ‘Ja ja ja.’ Mattis zweeg tevreden. Het was verleidelijk voor hem om het woord bliksem in de mond te nemen. Er verschenen een soort merkwaardige dwars strepen in zijn hoofd als hij het woord bliksem gebruikte, en dat trok hem aan. Voor de bliksem in de lucht was hij doodsbang – en hij gebruikte het woord nooit in drukkend en zwaarbewolkt zomerweer. Vanavond was het hier veilig. Het had die lente al twee keer geonweerd, met hevige donderslagen ook. Mattis had zich toen het op zijn ergst was zoals gewoonlijk op de buitenplee verstopt – want iemand had hem ooit verteld dat de bliksem nog nooit in een dergelijk gebouwtje was ingeslagen. Of dat voor de hele wereld gold, wist Mattis niet, maar hier klopte het tot nu toe godzijdank. ‘Bliksem ja,’ mompelde hij, als het ware nog steeds tegen Hege, die zijn stoere praat van die avond beu was. Maar Mattis was nog niet klaar: ‘Ik bedoel: ook met denken,’ zei hij. Toen keek ze snel op, alsof ze bang was, er was iets gevaarlijks beroerd. ‘Zo, nu is het wel weer mooi geweest,’ zei ze resoluut. ‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Niets. Blijf nu maar rustig zitten.’ Hege was erin geslaagd dat wat tevoorschijn wilde komen, de kop in te drukken. Het noodlot van die stumper van een broer vrat namelijk al zo lang aan haar, dat ze schrok en een steek voelde wanneer Mattis het woord denken gebruikte. Mattis had wel iets gemerkt, maar bracht dat in verband met zijn eeuwige schuldgevoel omdat hij niet werkte, zoals andere mensen – en hij draaide zijn bekende riedeltje af: ‘Morgen moet je iets te doen voor me vinden. Dit gaat zo niet langer.’ ‘Ja,’ zei ze lukraak. ‘Ik kan het niet langer aanzien. Ik heb al niets meer bijgedragen aan het huishouden sinds –’ ‘Nee, het is een tijd geleden dat je iets hebt ingebracht,’ liet ze zich een beetje onnadenkend, een beetje scherp ontvallen. Ze had er meteen spijt van, op dit punt kon Mattis niets hebben, zolang hij het zelf niet zei. ‘Zulke dingen moet je niet tegen me zeggen,’ zei hij haar met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Ze werd rood en boog haar hoofd. Maar Mattis vervolgde: ‘Je moet gewoon tegen me praten.’ ‘Ja, dat is waar.’ Hege zat daar met gebogen hoofd. Wat moest je met dit onmogelijke? Af en toe knapte er iets in haar – en dan werden haar woorden kwetsend.
[...]
© Tarjei Vesaas, 1957 © Vertaling uit het Noors: Marin Mars, 2018
source: https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/2018/de-vogels/
0 notes