emiledekeyser
portfolio emile dekeyser
17 posts
MET DANK AAN BILL & MUSICZINE
Don't wanna be here? Send us removal request.
emiledekeyser · 1 year ago
Text
De dualiteit van Stranger in My Own Skin
Als kind was ik een voetbalfreak. Ik kende alle uitslagen van het WK 2002 uit het hoofd, kon alle spelers van Senegal opsommen en werd betoverd toen ik voor het eerst een match van AA Gent in het Jules Ottenstadion bijwoonde. Toen ik ouder werd, raakte ik even obsessief into muziek. Peter Doherty's plaat Grace/Wastelands uit 2009 betoverde me als veertienjarige even hard als De Gantoise zien spelen als zesjarige.
Ik zag Peter voor het eerst op de Lokerse Feesten in datzelfde jaar. Gewapend met enkel een gitaar palmde hij de hele festivalweide in. Het was de start van een intense fanboy-reis waarop ik Doherty 26x live zag, zowel met Babyshambles en The Libertines als volledig solo en met verschillende begeleidingsbands. Ik trok als 18-jarige alleen naar Londen voor Babyshambles in Brixton Academy, won via Studio Brussel tickets voor Babyshambles in Parijs, overleefde het reünieconcert van The Libertines in Hyde Park en zag hoe hij Le Bataclan heropende 1 jaar na de aanslagen. Al was het ultieme full-circle moment misschien wel die keer dat ik Doherty verving tijdens Fuck Forever toen hij er na een halfuur de brui aangaf in Lille.
Want ja, Pete heeft een reputatie. Zijn drugsproblematiek is welbekend, en wat liveoptredens betreft, komt hij ofwel niet ofwel veel te laat opdagen, en als hij er wonder boven wonder toch geraakt is, dan is hij too wasted to perform. Persoonlijk maakte ik dat 3x op 26 mee. Dat is drie keer te veel, maar wel een pak minder dan de perceptie doet vermoeden. Paradoxaal genoeg is het ook net die onvoorspelbaarheid wat optredens van Doherty zo spannend maakt. Er gebeurt altijd wel iets en die opwinding in woorden uitdrukken, is een serieuze opgave. En eigenlijk heb ik ook weinig zin om te lang achter die woorden te zoeken. De kern van de zaak is dat er lange tijd geen enkele andere artiest zo'n grote smile op mijn gezicht kon toveren als Peter Doherty.
Het is die opwinding die ik mis in de nieuwe documentaire Stranger in My Own Skin. In zoverre dat ik me afvraag wat de film wil zijn: een carrière-overzicht of het portret van een (ex-)drugsverslaafde?
Muziekdocumentaire Katia deVidas (tevens de echtgenote van Peter Doherty) hanteert een veelgebruikt trucje als leidraad doorheen de film: een tijdlijn van de Doherty back-catalogue en enkele willekeurige gebeurtenissen. Op die manier worden er hoofdstukken gecreëerd, maar omdat de beelden en verhalen amper inzoomen op die onderverdeling schiet de tijdlijn eigenlijk tekort.
Als je de aantrekkingskracht van het artistiek fenomeen Peter Doherty en de hectiek van het circus goed wil kaderen, moet je aan de slag gaan met livemateriaal. Dat beeldmateriaal heeft deVidas ter beschikking, maar ze doet er amper iets mee. Als het een muziekdocumentaire wil zijn, dan miste ik dus the thrill of it all. Veel iconische optredens komen niet aan bod, denk maar aan de heropening van Le Bataclan of het optreden by candlelight met Carl Barât in Hackney. Om nog maar te zwijgen van het échte Libertines-reünieconcert in Hyde Park.
Overigens: de ochtend na dat concert stond Babyshambles op Rock Werchter 2014 geprogrammeerd als opener van de main stage. Recht van een headlinetriomf in de thuisstad naar een openingsslot op een Belgisch festival. Die beelden had ik graag gezien, het had de perfecte weergave van de hectiek van het Doherty-circus kunnen zijn. Al was de scène waarop Pete niet in Parijs raakt door een stilstaande trein een van de betere in de film.
Portret van een (ex-)verslaafde De lukraak gekozen leidraad van alle Doherty-releases zet je eigenlijk op het verkeerde spoor. Meer dan een muziekdocumentaire lijkt Stranger in My Own Skin vooral het portret te willen weergeven van een drugsverslaafd genie, een poète maudit. De heroïnescènes - zowel het injecteren zelf als de 'roes' die erop volgt - zijn ongezien expliciet. Het maakt van de film a hard watch.
Op sommige momenten lijkt het wel een film te zijn die gemaakt is om te tonen in afkickcentra. En dat is zeker een goed en valabel uitgangspunt. Pete zien wegkwijnen in een half kraakpand is een triestig zicht, maar wel de meest effectieve antidrugcampagne die je kan bedenken.
En toch schiet de film hier ook tekort door het gebrek aan context. De kijker moet de losse eindjes zelf aan elkaar knopen. Wat bijvoorbeeld ontbreekt zijn getuigenissen van de inner circle: hoe was het om met Peter Doherty te werken op die momenten? Mik Whitnall, Graham Coxon en Mick Jones hinten er kort naar, maar het blijft te oppervlakkig.
Amy Winehouse passeert tweemaal (ze woont een optreden bij en op een veiling wordt een schilderij van haar en Pete verkocht voor een monsterbedrag), maar de parallel met haar situatie moet je zelf maken. Haar dood was nochtans wel een wake-up-call in Doherty-kringen, alleen zou het nog jaren duren vooraleer hij kon afkicken.
De vertroebelde relatie met zijn ouders is nog zo'n 'gemiste kans'. Het had geholpen mocht dit al vroeger in de documentaire aan bod gekomen zijn. Dan was die wiedergutmachung in het Koninklijk Circus in Brussel (en dus niet Duitsland!) - Peter Doherty Senior die What a Waster komt meezingen en mama Jackie Doherty die het podium komt opgewandeld met een verjaardagstaart - nog meer binnengekomen. Helaas kwam het fragment wat uit het niks en leek het er in allerijl bijgesmeten te zijn.
Anfield Road Ach, het was heus niet allemaal kommer en kwel. De beste scène was toen Doherty een vergelijking maakte tussen voetbal en muziek. Als kind had hij in de jaren '80 een aantal matchen van Liverpool op Anfield Road bijgewoond. Hij had toen meer oog voor de extatische mensenmassa op de staantribunes dan voor het spel. Beelden uit het stadion werden naast even chaotische concertbeelden van Babyshambles geplakt, en Doherty vertelde dat hij die thrill die hij op Anfield Road voelde, wou vertalen in zijn muziek. Even voelde ik de opwinding. Tegelijk werd ook duidelijk waarom ik 14 jaar geleden via Doherty van voetbal into muziek was geraakt.
Tumblr media Tumblr media
0 notes
emiledekeyser · 4 years ago
Text
White Riot: how white punks fought racism
verschenenen op subbacultcha.be
Rubika Shah’s film White Riot zooms in on Rock Against Racism, the iconic political and cultural movement that rallied against the rise of the fascist party National Front and the increase of racist attacks in 1970s Britain. Supported by the likes of X-Ray Spex, The Buzzcocks and The Tom Robinson Band, RAR has strong links with the punk scene which was booming in the UK at the time.
The title is borrowed from the first single by The Clash, another punk band heavily associated with RAR. The song was well-intended: The Clash were trying to argue that black and white kids are in the same boat, and the white punks should join forces with the black kids who were standing up for themselves against the far right, against institutional racism, against police brutality. However, because of its awkward wording, ‘White Riot’ has often been completely misinterpreted as a white power anthem. 
youtube
Despite its good intentions, ‘White Riot’ remains an ambiguous song and, therefore, an odd title choice for an anti-racism film. At first glance, it could be argued that focusing on ‘white’ riots doesn’t sound all that inclusive. But during the film, it suddenly dawned on me: much like the song, the film is a call to arms for white people to be robustly anti-racist. Moreover, it teaches us four valuable lessons on how the white people in the UK punk scene used their platform to stand up against racism.
#1 confrontational lyrics
Perhaps punk’s most obvious outlet: by its very nature, punk lyrics are confrontational and in-your-face, and so are the anti-racism messages expressed in songs.
One of the most powerful examples can be found on Power in the Darkness, the debut album by The Tom Robinson Band released in 1978. It can hardly get more straightforward than songs such as ‘Better Decide Which Side You’re On’, ‘Ain’t Gonna Take It’ and ‘The Winter of ’79’, in which Robinson expressed his dystopian predictions (all the gay geezers got put inside / and coloured kids were getting crucified) for the year ahead.
youtube
Straightforward in-your-face lyrics also characterise The Ruts’ The Crack (1979). The punchy anthem ‘Babylon’s Burning’ perfectly captures the social disorder and discontent, while ‘SUS’ criticises the law that authorised the police to arrest any ‘suspected person’, which resulted in the explicit targeting of black people who were bound to lose when it was their word against the police.
However, things don’t always go entirely to plan. Similarly to The Clash’s ‘White Riot’, Stiff Little Fingers’ ‘White Noise’ was equally misunderstood. In the song, racial stereotypes are listed (Rastus was a n**** / thug, mugger, junkie / black golly gob / big horny monkey) and condemned through the use of irony (black wogs / your face don’t fit / black wogs / You ain’t no Brit), but the ironic stance adopted by singer Jake Burns leaves a lot of room for (mis)interpretation.  
youtube
#2 blending of black and white genres  
Punk and reggae, it’s an odd combo. The former is fast and guitar-oriented, the latter slow and bass-heavy. Yet, because of their shared marginalised position in society, it was almost natural for punks and black kids to be drawn to each other. The genre-blending served as a bridge between the two groups. The Clash covering Junior Murvin’s ‘Police and Thieves’ and Toots & The Maytals’ ‘Pressure Drop’ was a stepping stone for punks to get into reggae and vice versa. The same thing can be said for Basement 5, a quartet of London Rastafarians mixing dub-reggae with ferocious punk riffs.
It raises a question though. There is a case to be made that there are elements of cultural appropriation in all-white bands such as The Clash, The Ruts (‘Jah War’), The Slits (‘Cut;), and The Members (‘Stand Up and Spit’) incorporating reggae into their sound. However, it’s worth pointing out that these bands gave it their own twist, it’s punk reggae rather than the shameless white reggae made famous by The Police. Besides, even Bob Marley gave his nod of approval in ‘Punky Reggae Party’, his homage to the punk genre. Who would argue with the indisputable King of Reggae? ‘Punky Reggae Party’ shows that there was mutual respect and closes the debate. 
youtube
#3 concerts uniting black and white
Rock Against Racism made a point of always having black and white artists on the bill. In the film, RAR-founder Red Saunders explained this policy: 'We always had black and white bands together to break down the fear, because the National Front is trading on nothing but fear.'
Their very first gig had the London reggae ensemble Matumbi and 999, who had a huge following of white working-class punks. The most famous RAR concert was the Carnival Against The Nazis, held in 1978 at London’s Victoria Park. After a huge protest march through London, the demonstrators were treated to a diverse line-up featuring Steel Pulse (roots reggae from Birmingham), X-Ray Spex (fronted by black feminist icon Poly Styrene), The Tom Robinson Band and The Clash.
Tumblr media
The Clash would continue to do this during their career. Through their support acts, they introduced their predominantly white audience to traditionally black genres such as reggae (Lee Scratch Perry, Mikey Dread), old school rhythm and blues (Bo Diddley, Lee Dorsey), and even hip hop (The Sugar Hill Gang and Grandmaster Flash). They did not only incorporate these ‘black genres’ in their music but also gave a platform to the originators.
#4 grassroots activism
In the build-up to the 1978 Carnival Against The Nazis, Steel Pulse and The Clash were photographed while protesting outside the National Front headquarters with signs reading ‘Black & white unite and sounds for integration’. In the film, RAR-collaborator Ruth Gregory jokingly remarks that the musicians look much too cool to actually hold the placards. It’s a brilliant scene but also quite telling, as it implies that she regards this as a more symbolic form of protesting.
Someone who cannot be accused of symbolic protesting is Tom Robinson. He was involved with Rock Against Racism from the very beginning, walking along in protest marches, attending various meetings of the RAR Central Collective, and playing RAR concerts. Robinson very much belonged to the grassroots movement. Because of this, The Tom Robinson Band had the honour to headline The Carnival Against The Nazis, despite being a lot less well-known than The Clash. The RAR-team felt that after a long day of protesting and advocating for a better world, Tom Robinson was the ideal person to bring everyone together and to unite black and white.
Tumblr media
The hard work carried out by the RAR-collective, along with the support of various bands, paid off: the National Front was defeated at the 1979 general election. But, as the closing credits state, the fight is far from over. Institutional racism hasn’t disappeared and there are still fascists marching down the streets. White Riot proves how important it is for bands to use their platforms in order to encourage their fans to organise, unionise, and fight the good fight.  
youtube
0 notes
emiledekeyser · 4 years ago
Text
ROCKUMENTAIRES OVER JONG GITAARGEWELD UIT GROOT-BRITTANNIË & IERLAND
verschenen op bill.be
Opwindende rockbands uit Groot-Brittannië en Ierland schieten als paddenstoelen uit de grond. Voor het eerst sinds Oasis en The Libertines in de jaren '90 en 2000 lijkt gitaarmuziek opnieuw in de lift te zetten. Dat is ook documentairemakers niet ontgaan, zij maakten de afgelopen jaren enkele 'rockumentaires' over deze bands op de rand van hun doorbraak. Maak kennis met de vier beste films én groepen!
Fontaines DC
Half gitaarminnend Vlaanderen trok vorig jaar naar de 4AD in Diksmuide om er Fontaines DC aan het werk te zien. Hun debuutplaat Dogrel was amper een week uit, en toch werd snel duidelijk dat ze dergelijke kleinere zalen toen al ontgroeid waren. De Ieren stonden namelijk te spelen met de allure van een wereldband.
De rockumentaire Sold for Parts toont aan waarom dat het geval was. Het biedt een unieke kijk op het opnameproces van die plaat, op een band die zich te pletter werkte in de studio en zich nu klaarmaakt voor wat komt, de écht grote doorbraak. Hun mantra is niet voor niks ‘my childhood was small, but I’m gonna be big.’
youtube
Wat hen onderscheidt is hun poëtische blik op het leven. Uit de documentaire blijkt dat zanger Grian Chatten zelfs in de gewone omgang praat als een dichter, en dat is geen pose, het is gewoon een dromerige jongen.
Het grootste kippenvelmoment krijg je wanneer Grian een flard tekst uit Too Real voordraagt. Op plaat is het een snedige punksong, maar als afzonderlijk gedicht komt het minstens even hard binnen.
Shame
Deze band uit Londen bracht in 2018 een uppercut van een debuutplaat uit. Songs of Praise staat vol postpunk anthems, waarbij achter de geluidsmuur ook clevere popsongs verscholen zitten.
Naast die straffe plaat zorgden ook hun verpletterende liveshows ervoor dat Shame zich onpopte tot de vaandeldrager van de nieuwe generatie Britse gitaarrock. Zo mochten ze met amper één album op zak ook het prestigieuze Sonic City Festival in Kortrijk cureren. In onderstaande docu uit 2015 zien we de bandleden als broekventjes. Dat het voor hen vijf jaar later zo'n vaart ging lopen had niemand toen durven voorspellen.
youtube
De bandleden zitten er wat ongemakkelijk bij, de songs klinken rommelig, en ook de grappige tussenstukjes - 'Shame make music for people that steal hotel soap' - doen je niet meteen geloven dat deze band je leven zal veranderen. Al spreekt uit sommige uitspraken wel brandende ambitie.
Hun stoutste dromen van toen hebben ze ondertussen waargemaakt. Nu is het tijd om de ontwikkelde status te bevestigen met de opvolger van Songs of Praise, die later dit jaar verschijnt. Spannend!
IDLES
Je kan er gif op innemen: als het normale leven weer op gang komt zal de concertkalender van IDLES weer propvol zitten. Geen band uit de Britse gitaarscene die zo intensief tourt als de punkers uit Bristol.
Dag in, dag uit op de baan met dezelfde mensen in een klein busje, van hotel naar hotel, en elke stad ziet er plots exact hetzelfde uit als de vorige. Hoe voorkom je dat je daar ten onder aan gaat? IDLES' remedie: platen- en verkleedwinkels afschuimen, en er een sport van maken elke soort chocolademelk geproefd te hebben.
youtube
IDLES gebruikt muziek en liveshows als vehikel om maatschappelijke issues aan te kaarten. Al is het ook wel duidelijk merkbaar in de docu dat plezier maken voor hen net zo belangrijk is als rebelleren. Hun laatste plaat heet dan ook toepasselijk Joy as an Act of Resistance.
Sleaford Mods
De bio van Sleaford Mods op Spotify is duidelijk: 'We ushered in a new way for indie bands to sing and approach their music, and now we regret it.' Volgens de mods hebben bands als Shame en IDLES namelijk de mosterd bij hen gehaald.
Een beetje bij de haren getrokken, er zijn een aantal raakvlakken, maar de aanpak van Sleaford Mods is fundamenteel anders. De band bestaat uit twee veertigers, waarvan eentje op z'n laptop op de playknop drukt, terwijl de grofgebekte zanger op de elektronische beats zijn gal spuwt over alles wat verkeerd loopt in de wereld.
Klinkt als een simpele formule, en dat is het eigenlijk ook. Maar songs als Jobseeker, No One's Bothered en Liveable Shit raken wel de juiste snaar bij veel ontevreden zielen, waardoor de band in korte tijd uitgroeide tot een cultfenomeen.
Die opgang wordt getoond in de documentaire Bunch of Kunst. De titel is een woordgrapje, de bandleden zien zichzelf als kunstenaars en a bunch of cunts, een bende klootzakken. Grofgebekt, maar dat zei ik al.
youtube
0 notes
emiledekeyser · 4 years ago
Text
Album aanraders
voor bill.be
Porridge Radio - Every Bad
Het nieuwste snoepje van de Britse gitaarrevival levert een intens debuutalbum af dat aanvoelt als een reis doorheen het getroebleerd universum van frontvrouw Dana Margolin. ‘What is going on with me?’ vraagt ze zich af in de eerste regels van opener Born Confused, de 10 tracks die erop volgen trachten een antwoord te verzinnen op die prangende vraag. Die zoektocht klinkt even theatraal als urgent, en hamstert emotionele uithalen, voortdurend herhaalde mantra’s en gitzwarte humor. Muzikale volmaaktheid, en dat voor een plaat met een grammaticaal onaffe zin als titel.
The Strokes - The New Abnormal
In 2001 maakten deze vijf New Yorkers met hun strakke spijkerbroeken, versleten Converse All Stars en warrige kapsels de gitaar weer cool. Hun debuutplaat 'Is This It' telt elf songs doorspekt met levensvreugde en is het geluid van een generatie. De vier releases die hierop volgden bevinden zich ergens tussen ‘minstens even goed!’ en ‘ja, ça va wel eigenlijk’. De balans voor 'The New Abnormal', de eerste in zeven jaar, is voorzichtig positief. Zo zijn ‘Bad Decisions’ en ‘Why are Sundays so Depressing?’ onversneden indie-anthems die enkel uit hun koker kunnen komen, en mag ook de 80’s synthpop van ‘Brooklyn Bridge to Chorus’ er best zijn. Is het all killer no filler? Dat niet, eerder oerdegelijk. The Strokes zijn waardig ouder geworden.
Sorry - 925
Bijzonder bandje, dat Sorry uit Noord-Londen. Hun ontstaansgeschiedenis alleen al: frontman Louis O’Bryen werd op school gepest door frontvrouw Asha Lorenz. Tot Asha besloot dat ze Louis z’n haar wel leuk vond, en hij de geknipte persoon is om een band mee te starten.
De twee sloten zich op in een slaapkamer en stootten er op een gouden formule om songs te schrijven. Een formule die ervoor zorgt dat Sorry zowel verlegen als vitaal, en tegelijk vurig en verveeld klinkt. Het is grungy artrock met echo’s van The Kills, dwarsliggende saxofoonlijntjes en de samenzang van twee vocalisten die elkaar voortdurend plaagstootjes uitdelen. Zelden klonk outsidermuziek zo groots.
0 notes
emiledekeyser · 4 years ago
Text
Supergrass, AB 2020
Supergrass wordt traditioneel gecatalogiseerd als Britpop. Dat klopt natuurlijk wel voor een stuk, het is een ontegensprekelijk een Britse band is uit midden jaren ’90 die popachtige muziek maakt. Maar binnen het hele Britpopgebeuren lijkt Supergrass toch vooral the odd one out. Terwijl de voortrekkers van het genre Blur en Oasis in 1995 een heuse Britpop Battle uitvochten met op voetbalstadions gerichte anthems voor Cool Britannia, kwam Supergrass in hun schaduw met ‘I Should Coco’ op de proppen. Die debuutplaat staat boordevol humoristische songs schatplichtig aan bands als Squeeze, Madness en Half Man Half Biscuit en ademt de jeugdige branie die je ook vindt bij The Buzzcocks en The Undertones. “Alright” werd tegen wil en dank wel zo’n (Britpop-)anthem, al bewees het nummer en de bijhorende absurde videoclip vooral dat Supergrass zichzelf niet al te serieus neemt. Vandaar dat ze er ook lachend mee dwepen everyone’s second favourite band te zijn. Supergrass zal je leven niet veranderen, maar je zal er altijd wel een hoop plezier mee beleven.
De band verdween na zes albums en dik vijftien jaar op de planken eerder geruisloos in 2010, en stellen dat er in het vorige decennium massaal gesnakt werd naar een Supergrass-reünie is de waarheid oneer aandoen. Naar amusement en afleiding van de penibele politieke situatie snakken doen ze in thuishaven Groot-Brittannië dezer dagen wel, en dan is Supergrass met hun “laten-we-ons-bovenal-gewoon-amuseren”-ingesteldheid het perfecte tegengif voor de globale maatschappelijke tendens naar verruwing. Ook België kan dergelijk tegengif best gebruiken, en dus hield de reünietour op 5 februari ook halt in de Ancienne Belgique.
Wie zich aan een reünietour waagt zal steevast het etiket van poenpakker opgekleefd krijgen. Supergrass beseft dat maar al te goed, en opende daarom met “In It For The Money”. In de jaren ’90 een aanklacht tegen groepen die zichzelf verloochenen in een zoektocht naar commercieel succes, anno 2020 vooral een vette knipoog naar henzelf: “We’re in it for the money, we’re in it for the money!” Op papier een grappige keuze dus, ware het niet dat het als opener vreemd genoeg niet direct binnenkwam. Ook “I’d Like To Know” werd nogal vlot afgehaspeld, van de subtiliteit op de albumversie bleef weinig over. “Diamond Hoo Ha Man” van hun gelijknamig laatste album uit 2008 klonk dan weer strakker, al leek vooral het een glamrockpastiche van The White Stripes waarin zanger Gaz Coombes z’n rockstarmoves en gitaartechnische capaciteiten mocht etaleren. Dat kan hij allemaal wel, maar het zit ‘m toch een pak minder gegoten dan het recreëren van het jeugdig enthousiasme dat de band in hun begindagen kenmerkte, zoals in het energiek yeah-yeah-yeah-refrein van “Mary”, het vierde nummer. Gevolgd door een op gejuich onthaald “Moving”, leek dit het echte startschot van de set, waarvan een slepend “Time” het eerste echte hoogtepunt was. Het nummer werd in ’94 geschreven door de piepjonge Coombes die tijdens z’n studentenjob als afwasser verlangde naar het vrijer leven van de volwassene, vijfentwintig jaar later doet het ironisch genoeg dienst als nostalgische terugblik naar diezelfde ‘onbezonnen’ jeugd. Ach, - komt-ie! - ook supergras is altijd groener aan de overkant. 
De powerpop van “Mansize Rooster” ging door op datzelfde euforische elan dat na afloop wat onbegrijpelijk verstoord werd door een eerste intermezzo waarin de lichten doofden en muziek op tape afgespeeld werd door de boxen. Verwarring: de band was amper een halfuur bezig. Het bleek niet het einde van de set maar louter een instrumentenwissel. Wat volgde was dat “Fin”, “Low C” en “Late In The Day”, nochtans allesbehalve slechte songs, de net ontwikkelde vaart uit de set haalden. De vinnigheid maakte plaats voor een traag voortkabbelend middenstuk, waarin halverwege gelukkig een verpletterend “Richard III” ervoor zorgde dat het publiek niet in slaap gewiegd werd. 
Het tweede intermezzo verliep volgens hetzelfde stramien (lichten uit, muziek op tape door de boxen, instrumentenwissel) en was ditmaal het signaal om een versnelling hoger te schakelen. Al snel werd duidelijk dat vooral de up tempo powerpopsongs van Supergrass zich in het collectieve Belgische geheugen genesteld hebben. Het leeuwendeel van het publiek was naar de AB getrokken om met jeugdvrienden mee te brullen op de tonen van “Lose It”, “Lenny”, en “She’s So Loose”, armen en bekers bier in de lucht houdend. Een eervolle vermelding voor “Grace” ook, het nummer uit de wat vergeten plaat ‘Life On Other Planets’ (2002) wist goed stand te houden tussen deze nineties (cult)klassiekers. Het trio dat op de grootste respons kon rekenen hoeft niet te verbazen: “Alright” was een drie minuten lange uitbarsting van joie de vivre, dankzij het opwindende “Sun Hits The Sky” leek het alsof Gaz I’ll be your doctor Coombes alle ziektes de wereld had uitgeholpen, en wie z’n ogen sloot tijdens “Pumping Up Your Stereo” hoorde The Rolling Stones spelen.
Voor afsluiter “Strange Ones” zei Coombes: “Thank you Brussels, we were The Strange Ones.” Dit brengt ons weer bij het begin: Supergrass als de vreemde eend in de bijt, de rare kwieten van de Britpop. Everyone’s second favourite band omdat ze zichzelf niet al te serieus nemen en ook nooit je leven zullen veranderen, maar waar je wel verdomd veel plezier kan aan beleven. En daar slaagden ze, na een lange aanloop, in ook in. Echt memorabel werd het daardoor niet, maar het was wel meer dan zomaar alright.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
SONIC CITY 2019
“Stilstaan is achteruitgaan” is de volkswijsheid die in de kantoren van de Kortrijkse concertorganisatie Wilde Westen op de muur prijkt, en niet “never change a winning team.” Voor hun herfstfestival Sonic City hanteerden ze jarenlang dezelfde formule: 1 artiest, de curator, krijgt carte blanche om een line-up samen te stellen en de bezoeker een weekend lang te laten onderdompelen in de muzikale leefwereld van de artiest in kwestie. 
Dit jaar gooiden ze die formule helemaal om en kozen ze voor twee curatoren: het Londense Shame en de Welshe Cate Le Bon. Beide curatoren belichamen zowel door hun muziek als programmatiekeuzes elk een kant van het ruimere alternatieve rockspectrum. Op papier een te verdedigen keuze, het zorgt voor een eclectisch programma dat een breder publiek aanspreekt, en die bezoeker ook aanspoort nieuwe horizonten te verkennen. In de praktijk helde het echter soms iets te veel over richting een festival met twee gezichten: de overwegend experimentele en uitdagende keuzes van Le Bon vielen vaak moeilijk te rijmen met de meer rechttoe rechtaan bands die Shame naar Kortrijk had gehaald.  
Ook de sets die beide curatoren op Sonic City brachten was een mooie indicatie van de tweespalt. Een set spelen als curator lijkt mij geen cadeau, als verantwoordelijke voor het hele gebeuren val je maar beter niet door de mand. Afgelopen weekend leerden we dat er twee manieren zijn om met de druk die gepaard gaat met het curatorschap om te gaan: (1) de Cate Le Bon-way – je besteedt er niet al te veel aandacht aan en brengt een verdomd strakke en intrigerende set waarin je bewijst waarom je deze prestigieuze curatortitel dubbel en dik verdient, en (2) de Shame-way – je gebruikt het podium om een feestje te bouwen waarin je quasi al je uitgenodigde gasten betrekt en de scene waartoe je behoort uitgebreid fêteert.
ZATERDAG 9 NOVEMBER
Verdomd strak en intrigerend dus, die set van Cate Le Bon (zaterdag 09/11, 19u50). “I have some time, I have some thoughts,” zong ze ergens halverwege opener ‘Miami’. Het leek wel een mission statement, want wat Cate deed was exact uitgebreid de tijd nemen om een bepaalde sfeer te scheppen die je als publiek meesleurt in haar eigen universum, en waarin ze vervolgens haar gedachten de vrije loop kan laten gaan. Gedachten die vooral draaiden rond liefdessmart, het centrale thema van haar recent verschenen album ‘Reward’. Op het podium verscheen ze echter niet als getormenteerde vrouw, Cate keek stoïcijns-cool voor haar uit toen ze “I love you, but you’re not here, I love you, but you’ve gone” verkondigde, of in ‘Sad Nudes’ bekende hoe ze droevige naaktselfies maakt. Nee, het was voornamelijk de muziek die sprak. Het begin, met naast ‘Miami’ ook ‘Daylight Matters’ en ‘Home To You’ was sfeer scheppend, zowel qua vibe als introductie tot het uitgebreide instrumentarium, van xylo-tot saxofoon, van synthesizer tot allerhande percussie-instrumenten, en misschien wel het mooiste instrument: Le Bons verbluffende en karakteristieke stem. In het daaropvolgende drieluik werden 3 van de 4 oudere nummers die de setlist haalden netjes na elkaar gespeeld. ‘Wonderful’, ‘Love is Not Love’ en ‘No God’ met hun Velvet Underground-gitaartjes waren voorzichtig dansbaar, en toonde aan waarom Cate in haar begindagen vaak met Andy Warhols protegé Nico vergeleken werd. 
Het hoogtepunt van de set lag in het midden, alsof de Welshe perfect wist te vatten dat het publiek toegetreden was tot haar universum, en er ruimte gecreëerd was voor experiment. Het vierluik “Mother’s Magazines”, “Magnificent Gestures”, “Sad Nudes” en “The Light” stonden bol van de interessante zijsprongetjes, eigenzinnige saxofoonstukken, en wonderbaarlijke gitaarsolo’s. Dankzij de snedige outro’s die heerlijk alle kanten opgingen, kwamen hier de krautrockfundamenten waarop ‘Reward’ gebouwd is mooi naar boven. Het laatste luik bestond uit 2 nummers en werkte eerder hypnotiserend, het symboliseerde de thuiskomst van de trip die de mooi opgebouwde setlist was. In “What’s Not Mine” sloeg Le Bon opnieuw een adembenemende gitaarsolo uit haar vingers, en “Meet the Man” had eerder een catharsiseffect. In haar slotstrofe - “Love is you, love is beautiful to me, love is you” – leek ze na (en dankzij) een heuse trip vol intrigerende zijsprongen, hartzeer, en somberigheid, een hernieuwd geloof in de liefde te hebben ontwikkeld. Zielszuivering als afsluiter, dat kan alleen maar betekenen dat dit om een straf concert ging. Het enige minpuntje hierbij – als er echt een moet genoteerd worden – was dat Le Bon Bradford Cox van Deerhunter niet op het podium haalde om een nummer uit hun samen opgenomen en recent uitgebrachte EP “Myths 004” te brengen. Cox was nochtans aanwezig, maar in de Cate Le Bon-way was er geen ruimte voor speciallekes. Jammer, maar de trip doorheen haar universum was overtuigend genoeg en bewees waarom Cate Le Bon op basis van haar set de prestigieuze curatortitel wel degelijk verdient.
Op de zaterdag van Sonic City had Cate Le Bon absoluut niet het alleenrecht op concerten die als trip aanvoelden. Ook Michele Mercure, Eiko Ishibashi, Whispering Sons, Vivien Goldman, Thurston Moore Group en Holly Herndon namen het publiek mee op een verschillende reizen, met uiteenlopende bestemmingen. Een reisverslag.
Michele Mercure (zaterdag 09/11, 13u15) releasete in 2018 het compilatiealbum “Beside Herself”, met 19 songs die ze tussen 1983 en 1990 had uitgebracht op verschillende cassettes. De experimentele minimal synthesizer muziek op het album doet live eerder dienst als soundtrack van de filmische, vaak avant-garde, zwart-wit visuals die geprojecteerd worden. De beelden namen je mee in de ruimte, op de maan, een tanker op zee, een geheime handelsmissie (“Are you the salesman from Luxembourg?”) en de wondere wereld van de elektronische muziek (How is electronic music made?). De muziek had maar een bestemming: het onbewuste.
Ook Eiko Ishibashi (zaterdag 09/11, 15u10) nam je mee naar het onbewuste. De set-up was al veelzeggend: 2 drummers aangevuld met Eiko die afwisselend de synthesizer en dwarsfluit (via een microfoon verbonden met een aantal effectpedalen) bespeelde. De Japanse deed in het extreme wat Cate Le Bon ook later op de avond zou doen: uitgebreid de tijd nemen om een bepaalde sfeer scheppen en het publiek te laten wennen aan de aparte sound, de gecreëerde sfeer liet Ishibashi vervolgens toe haar experimentele jazznoise op het publiek los te laten. Al was het net iets te vaak heel lang opbouwen richting een vrij korte jazzexplosie.
Je moet flink je best gedaan hebben als je Whispering Sons (zaterdag 09/11, 17u40) afgelopen zomer gemist hebt op een Belgische festivalweide. Van dorpsfestival tot het Rock Werchter hoofdpodium, overal kwamen ze met dezelfde gretigheid en achteloze klasse voor de dag. Dit was op het indoorfestival Sonic City niet anders, hun set was wederom een post-punk & new wave masterclass die zo on fire was dat het brandalarm afging. De Limburgers speelden onverstoord verder en transformeerden de toeschouwer richting Noord-Engelse industriesteden midden jaren ‘80, waar de roots van het genre liggen. Toen zangeres Fenne Kuppens Fontaines DC bedankte voor hun cancel – Whispering Sons werd last minute nog toegevoegd nadat de Ieren lieten weten dat hun prioriteiten elders lagen – werd wat groen gelachen door de aanwezige Fontaines-fans. Al moesten ook zij na het verschroeiende “Waste”, hun traditionele afsluiter, door de knieën gaan.
Nam Whispering Sons je mee naar de grauwe jaren ’80, dan toonde de Britse Vivien Goldman (zaterdag 09/11, 18u50) dat ditzelfde decennium ook een zonnig feel good-kantje had. Vivien, 65 intussen, is een klinkende naam in zowel de journalistieke, muzikale als academische wereld. Zo was ze eind jaren ’70 journaliste bij de toonaangevende muziekbladen Sounds, Melody Maker en NME, werkte ze voor Island Records als publicist van Bob Marley, bracht ze in ’81 een dub EP uit geproducet door John Lydon en Adrian Sherwood, was ze samen met Chrissie Hynde (The Pretenders) en Viv Albertine (The Slits) lid van de feministische synthpunkband The Flying Lizards, en draagt ze de officiële titel Professor of Punk and Reggae aan de New York University. Een icoon, met andere woorden. Goldman, gerugsteund door bassist Max en percussioniste & achtergrondzangeres Dunia Best, bracht een carrièreoverzicht van haar muzikale output aangevuld met een aantal nieuwe dubnummers van een nog te verschijnen album (dat dan weer geproducet werd door Youth van Killing Joke, nog zo’n ronkende naam). 
Al vanaf de opener ‘Laundrette’, geplukt uit die eerste EP, slaagde de enorm charismatische Vivien erin haar enthousiasme over te brengen en een glimlach te toveren op de vele gezichten in de Club. Dat de liefde wederzijds was, bleek uit het feit dat ze de cameravrouw vroeg de kijklustigen wat meer in beeld te brengen, “because they are the real stars, you know.” Goldman vertelde met veel namedrops verhalen over vroeger zonder dat het opschepperig werd, brak een lans voor meer empathie, hekelde zowel geldzucht als de onmenselijkheid van de vluchtelingencrisis, en liet het publiek “we gotta do it together, keep giving, keep living” zingen. Muzikaal gezien klonk hun dub en reggae – ondanks Max’ uitmuntende baslijntjes – niet altijd even goed, maar daar maalde niemand echt om. Op zaterdag zat de vibe – zeker tijdens de afsluitende cover van The Wailers’ “Same Thing Twice” – nergens zo goed als bij de Professor of Punk, the real star.
Ook Holly Herndon (zaterdag 09/11, 00u10) heeft een academische titel, die van doctor in Computer Research, specialisatie Music and Acoustics. Haar laatste plaat “PROTO” kwam tot stand met behulp van Spawn, Herdons eigen computerbaby die ze met behulp van artificial intelligence heeft geprogrammeerd tot mede-collaborator, en stelt vragen bij de rol van muziek in een samenleving die steeds meer computergericht wordt. Of liveoptredens zullen evolueren richting de performance van Herndon op Sonic City, valt af te wachten. De robotachtige, grillige synthesizermuziek leek slechts bijzaak in het waar spektakelstuk waarin veel aandacht was voor de kleinste details. Herndon poogde met haar futuristische litanieën (in de ‘band’ zaten twee nonnen) en theatrale handelingen het publiek mee te nemen op een bevreemdende trip richting een dystopische samenleving, maar het leeuwendeel van dat publiek had er al lang de brui aangegeven. Echt ongelijk kon je hen niet geven.
“How, doet iets!” riep een dronken West-Vlaming richting The Thurston Moore Group (zaterdag 09/11, 21u50), op dat moment 1 minuut ver in hun feedbackintro. Geen idee of Thurston, die de laatste jaren vaak in België komt spelen, ondertussen ook West-Vlaams verstaat, maar het leek wel of hij deze persoon bewust begon te plagen. Exact 13 minuten duurde die bewuste intro, de Koning van de Feedback (officieuze, non-academische titel) was niet naar Sonic City gekomen om zich te laten opjagen. Ook niet om veel nummers te spelen, op de setlist prijkte welgeteld 1 nummer, het 63 minuten durende ‘Alice Moki Jayne’ uit Moore’s recent uitgebrachte plaat ‘Spirit Counsel’. Tijdens het nummer, en dus ook het optreden, deed Thurston dienst als orkestleider. De drie bandleden (gitaristen James Sedwards & Debbie Googe (My Bloody Valentine!) en rechtstaande drummer Jem Doulton) stonden continu naar hem gericht, en 1 knikje van de Grote Leider was voldoende om te weten wat er moest gebeuren. Naast het trip/reiselement lijkt een andere rode draad doorheen de zaterdagoptredens wel dat tijd genomen werd om een sfeer te creëren die het experiment toelaat. Op de eerste pompende drums was het een halfuur wachten, het lange voorspel zorgde ervoor dat ik intens kon genieten van waar naartoe was gebouwd. Een muzikale vrijpartij, maar dan wel eentje waarbij de betrokkene ferm geteased en aan het lijntje gehouden werd. De vijftal oerknallen die er kwamen na een rondje oeverloos getjingel-tjangel, waren de grootste ontploffingen van de avond. Een aanslag op de trommelvliezen. Visuals hadden de show allicht naar een hoger niveau getild, al was het maar om de aandacht af te leiden tijdens die lange opbouwstukken. Oh, en vocals, die miste ik ook. Maar zelfs zonder die visuals en z’n prachtige stem nam Thurston tijdens de beste momenten van de set me mee op een TGV met als eindbestemming Daydream Nation.
ZONDAG 10 NOVEMBER
“Dit was onze 9/11” was de nogal kromme vergelijking van Kortrijks burgemeester Vincent Vanquickenborne toen de glijbanen van het nieuwe zwembadcomplex LAGO afbrandden. Of Q – aanwezig op Sonic City en gretig poserend voor selfies – ook Shame (zondag 10/11, 23u10) gezien heeft kan ik niet met zekerheid zeggen, maar met zijn zin voor overdrijving had hij zeker gesteld dat de passage van de Zuid-Londense punkers het Kortrijks equivalent was van de Val van de Berlijnse Muur. Want oh, wat werden die muren van Départ heerlijk gesloopt door het uitzinnig publiek. Het leek allemaal niet te deren wat Shame nu juist speelde, en of dat nu wel goed klonk. Rommelig nieuw werk, bij momenten slordige versies van de songs die hun debuut ‘Songs of Praise’ zo’n cultplaat maakten, verdikke, zelfs al hadden ze een uur lang Tom Jones punkcovers gebracht, nog ging dat extatisch publiek een gooi gedaan hebben naar het Belgisch Record stagediven en crowdsurfen. Die sfeer werd mede mogelijk gemaakt door de bevriende bands die zij hadden uitgenodigd om een set te spelen. Alsof ze vooraf vreesden dat Belgen niet weten hoe een feestje te bouwen, verschenen de jongens van The Murder Capital op het podium tijdens het openingsnummer om vervolgens allen tegelijk met veel bravoure de massa in te duiken. Doorheen de set deden ze te pas en te onpas dit trucje over, vaak met gevaar voor eigen leven. The Murder Capital, Shame’s persoonlijke knokploeg. 
Dat Shame ook een inclusieve band is, bleek uit het hoge aantal vrouwen die zich ook waagden aan een stagedive. Ergens in Gent waren de voorvechters van Girls Go Boom met hun mantra girls to the front vast trots op dit schouwspel. Shame bracht de apotheose waar het festival een heel weekend lang naar had opgebouwd. Moeilijk te zeggen hoe ze juist zo’n headlinerwaardige status ontwikkeld hebben. Het is alvast niet via de traditionele kanalen gegaan, de band wordt amper gedraaid op Belgische radiozenders en interviews in de muziekkaternen van Knack en Humo zijn eerder schaars. De kracht van de mond-tot-mond reclame, het internet, en het kilometers vreten van de band. Respect.
En muzikaal vraagt u? Tja, zanger Charlie Steen verklaarde achteraf in de smoking section dat hun vaste klankman op huwelijksreis was, en dat was duidelijk merkbaar. De geluidsbrij klonk bij momenten vrij belabberd, al was dat heus niet het geval voor ieder nummer. ‘The Lick’, ‘One Rizla’, ‘Tasteless’ en ‘Gold Hole’ klonken snedig en stuk voor stuk punky-er dan de versies op plaat. Punky-er klonk ook het nieuw werk: ‘Another’ en ‘Nigel Hitter’ waren knallers van een openingsnummers, slodderige songs ‘Cowboy Supreme’ en ‘Snow Day’ (eerste keer live gebracht) klonken als Television en OMNI op speed dankzij de riffs leadgitarist Eddie Green. De beste nieuwe song is minder punky en zit al in hun set sinds de show in de Rotonde (Botanique) in mei 2018: ‘Human, for a Minute’, een radiovriendelijke popsong à la ‘One Rizla’.
Shame pakte het dus anders aan dan hun collega-curator Cate Le Bon. Waar zij verkoos om haar prestigieuze titel glans te geven door een strakke en kwaliteitsvolle set te brengen, waren de Britse jonkies eerder uit op een legendarisch punkfeestje. Bassist Josh Finnerty verkende alle hoeken van het podium, volksmenner Charlie Steen dook meermaals het publiek in. Knipogend naar Steens Rolling Stones t-shirt (dat weliswaar vroeg uitging) en z’n vaak herhaalde slagzin “enjoy yourselves, it’s only entertainment!”, moeten veel mensen in het publiek “it’s only entertainment, but I like it!” gedacht hebben.
Na afloop van de show wou Steen z’n bevriende bands van o.a. Squid, Black Country New Road & The Murder Capital op het podium halen, om hen ook nog eens in de bloemetjes te zetten. In z’n hoofd was het vast een beter plan, want de enkelingen die niet te schuchter waren ook effectief het podium op te stappen stonden er toch vooral ongemakkelijk bij. Met uitzondering van de Ierse knokploeg The Murder Capital uiteraard. Het zette mooi in de verf hoe de scene – de nieuwe lichting “Britse” Gitaarrock – die Charlie Steen met het gebaar wou fêteren lak heeft aan het concept van de rockster. Geen Oasis/Mbaye Diagne-achtige Rolls Royce-fratsen hier, gewoon no-nonsense met de voetjes op de grond.
Hoe verging het die bandjes die tot de Nieuwe Generatie “Britse” Gitaarrock behoren eigenlijk op dag 3 van Sonic City?
Omni (zondag 10/11, 14u50) behoort niet tot die nieuwe generatie Britse Gitaarrock, om de simpele reden dat het Amerikanen zijn. Toch zijn ze zielsverwanten van de bands uit die scene doordat ze uit dezelfde proto-en postpunkinspiratiebronnen putten. Met hun 3 bandleden, zanger/bassist, gitarist en drummer, was het niet de meest vernieuwende samenstelling die je afgelopen weekend kon vinden op Sonic City, maar spannend klonk het wel. Dat kwam vooral door de quirky gitaarriffs van Frankie Broyles (in een vorig leven nog lid van Deerhunter), die mij al vroeg in de set aan Television deden denken. Hoewel hun korte nummers met abrupte eindes zeker konden charmeren, was Omni live vooral op z’n best in songs als ‘Type’, zo’n moment waarop ze eens niet alles rap afhaspelden, maar puike outro’s afleverden. Het (onbedoeld) grappigst waren ze toen ze ‘Present Tense’ aankondigden: “we wrote this song (iets te lange pauze, publiek lacht) well yes, obviously we wrote it.” Het meest als Television klonken ze in ‘Courtesy Call’, met die riff waarin zo hard geprobeerd wordt de Marquee Moon-invloed weg te moffelen. En hun beste song, dat is nog steeds hun afsluiter: culthitje ‘Wire’.  
Next up waren twee bands van Speedy Wunderground, het Britse label dat onder andere ook de onnavolgbare sensatie Black Midi huist. Squid (zondag 10/11, 15u30) zorgde op de Main Stage al vroeg op de dag voor een van de excellentste performances van het volledige festival. Opener “The Cleaner” zette meteen de juiste toon, de songteksten die het banale tot kunst verheven, de associatieve stream of consciousness-manier van zingen van drummer Ollie Judge, aangevuld met het hyperkinetische van LCD Soundsystem en het experimentele van Talking Heads. De jongens zien er misschien uit als aardrijkskundeleerkrachten, maar stonden wel met de overgave van echte rocksterren te spelen. Dat een cymbaal al vroeg in de set sneuvelde belette hen niet om te blijven rammen. Vooral ‘Houseplants’ was schitterend, zeker hoe ze alles vakkundig neerhaalden om na een trompetintermezzo opnieuw te knallen. Dat trucje kenmerkte eigenlijk zowat elk nummer in de set, en toch bleef het immer spannend, vooral door het hoge niveau waarop ze stonden te spelen.
Nog niet goed en wel bekomen van Squid of de zeven(!) bandleden van Black Country, New Road (zondag 10/11, 16u30), die andere Speedy Wunderground-band, stonden al klaar in de Club. Jawel, zeven bandleden: 2 gitaristen (waarvan 1 zanger die dezelfde dadaïstische stream of consciousness-stijl van zingen had als z’n labelmaatje van Squid), een bassiste, drummer, violiste, keyboardspeelster en saxofonist. Die laatste werd centraal opgesteld en stond er nogal apathisch bij tijdens de momenten waarop hij niet aan de beurt was, eens hij echter zijn kunnen kon tonen kwam hij helemaal los. Dat was bijvoorbeeld het geval in afsluiter ‘Sunglasses’, een verrassend goed werkende combo van punk en jazz, waarin Kayne West én punkheld Richard Hell werden bezongen. Het is een van hun twee enige singles – de andere (‘Athens, France’) fungeerde als opener. Daartussen speelden ze, naast een  nummer waarin de vraag: “Have you seen Black Midi? What are your sexual preferences?” gesteld werd, ook een dansbare instrumentale song die enkel omschreven kan worden als extreem opzwepende balkan vermengd met keyboards. Iets wat in theorie een verschrikkelijk kut idee lijkt, maar Black Country, New Road raakte ermee weg. Moet je kunnen.
Er was no rest for the wicked op zondag, want The Murder Capital (zondag 10/11, 17u10) begon vlak na de laatste Black Country, New Road-noot. De band wordt beschouwd als de vierde voortrekker van de revival van de Gitaarmuziek op de Brits-Ierse eilandengroep, naast Shame, IDLES en Fontaines DC. Hoewel hun debuut “When I Have Fears” enkele verduiveld mooie songs bevat, is het toch minder consistent dan de releases van deze drie bands. Ook hun optreden had een rare opbouw. Op zich was het wel verstaanbaar, dat openen met alle tragere nummers van de plaat. Eerst slepend beginnen met ‘Slowdance I’ en ‘Slowdance II’, opbouwend naar hun harder werk dat meer in de lijn van Shame en IDLES ligt. Bassist Damien Tuit deed z’n stinkende best het er in deze kalme beginfase ook allemaal stoer te laten uitzien door uitdagend rond te paraderen. Het deed wat denken aan Stranglers-bassist Jean-Jacques Burnel in de jaren ’70, al leek het bij Tuit veel meer pose dan bij Burnel, de wildebras die op het Belgische punkfestival Seaside ooit z’n basgitaar in het gezicht van de podiummixer sloeg. 
Na de beide Slowdance-nummers brachten ze ook nog meer trager werk: ‘On Twisted Ground’, ‘Love Love Love’ en ‘Green and Blue’, zorden er echter voor dat het slepend dreigende effect dat ze wouden creëren bijna overhelde richting saai. Ook de subtiliteit die de albumversies van vooral die laatste twee songs kenmerkt, ging jammer genoeg wat verloren. Alsof hij aanvoelde dat het publiek wat in slaap gedommeld was, vroeg zanger James McGovern: “Are you alive?!” vlak voor de band een eerste maal een versnelling hoger schakelde met ‘For Everything’. Wat volgde was iets waar vooraf op gehoopt werd, maar door hun vreemde aanpak niet meer verwacht werd; de boel ontplofte. Het refrein van ‘Don’t Cling To Life’ werd met gebalde vuisten meegezongen, de helft van ‘More is Less’ zong McGovern te midden van een keiharde moshpit, en op het einde van de aan The Stooges schatplichtige afsluiter ‘Feeling Fades’ stagedivede diezelfde McGovern vol overgave, zoals hij dat later op de avond ontelbare keren tijdens de set van Shame zou doen. Too little too late? Dat nu ook weer niet, daarvoor was het eindstuk te goed, maar dat de passage van The Murder Capital eerder gewoon goed en geen Shame-proporties aannam, hebben ze vooral aan zichzelf te wijten.
Op zondag was er niet enkel plaats voor beloftevolle gitaarbands, ook gevestigde waarde Deerhunter (zondag 10/11, 21u00) mocht aantreden dankzij curator Cate Le Bon, de producer van hun laatste plaat ‘Why Hasn’t Everything Already Disappeared?’. De Amerikaanse band is een klinkende naam in de indierock, maar heeft een wisselvallige livereputatie, vaak door toedoen van zanger-genie Bradford Cox die door z’n laag concentratievermogen soms aan het brabbelen slaat en de draad wat kwijtraakt. Op Sonic City toonde Deerhunter dat als de frêle frontman bij de les blijft, de band in staat is pure schoonheid te creëren. Hun back catalogue is veelzijdig, en bevat zowel psychedelische shoegaze, primitive garagerock, hypnotische dreampop, en zelfs elementen van glam- en bluesrock. In Kortrijk putten ze vooral uit hun laatste release en hun magnum opus ‘Halcyon Digest’, waardoor we het ene moment heerlijke shoegaze (zonder dat het een geluidsbrij werd) en het andere moment escapistische dreampop (zonder dat het ooit nog maar in de buurt van cheesy kwam) geserveerd kregen. De band wist perfect het evenwicht te behouden op de slappe koord tussen verfijndheid en zwaar uithalen. Naar het einde toe verloor Cox eventjes de concentratie toen hij begon te mijmeren over het missen van z’n spirituele zus, de reeds uit Kortrijk vertrokken Cate Le Bon. ‘Plains’ moest herstart worden, omdat hij moeite had dit live te brengen zonder Cate: “This is a song I normally perform with Cate. I’m thinking about her and how much I miss her. She’s my friend, my very good friend. I’d trade most of the bands playing today for Cate, I’d trade ourselves for Cate.” Dat het écht in een bad mood verkeerde bleek toen hij dramatisch meedeelde hoe hij uit pure heimwee al drie keer z’n hond geskypet had. Zo teder, zo breekbaar. Het had geen invloed op de performance, en het Kortrijks publiek sloot de even fragiele als effortlessly coole Bradford Cox in de armen. En wat had die, zeker na de “where did my friends go?”- jeremiades in ‘He Would’ve Laughed’, zo verdomd hard nood aan die collectieve warme groepsknuffel.
Voor Deerhunters breekbare prachtset had zich een volledig ander schouwspel voorgedaan op hetzelfde podium. De performance van het duister queer icoon Mykki Blanco (zondag 10/11, 19u00) was namelijk een heuse belevenis. Na een minutenlange intro van z’n DJ, verscheen Mykki op het podium met een speervormig voorwerp dat vermoedelijk ergens in een hoekje backstage rondslingerde. Blanco kroop de DJ-booth op, om zich vervolgens Christus-aan-het-kruis-gewijs te presenteren aan het verbouwereerde rockpubliek. “Welcome to my little cabaret, let’s party, Sonic City!” Bars over weed, bh’s, American boys en back alleys werden gespit op donkere hip hop trap beats. Het ging van stoelen kapot gooien in een Spaanse furie naar het citeren van Madonna’s teder ‘Don’t Cry For Me, Argentina’, van de zaal rondcrossen met speer in hand, naar de bekentenis redelijk onzeker te zijn over het brengen van ‘You Will Find It’, de collaboratie met folkartiest Devendra Banhart. Het meest hallucinante was het laatste kwartier van de performance, toen de DJ remixes draaide van The Prodigy, Jessie J en Dire Straits. Eerst heerste er verwarring, tot de menigte uitzinnig hard begon te feesten. Wat er juist gebeurde is me nog steeds een raadsel, maar plots waande ik me, vermoedelijk door de belabberde muziekkeuze, het bier dat in de lucht vloog en het om onverklaarbare reden gescandeer van “boereeeuh”, op een Scoutsfuif, een vrij mythische Scoutsfuif dan welteverstaan. En Mykki Blanco, die feestte gewoon mee, zichtbaar genietend.  
VRIJDAG 8 NOVEMBER
Volkomen asynchroon wordt in dit laatste luik kort ingegaan op de bands – gecureerd door Sonic City zelf – die op de openingsavond mochten aantreden. 
Het Kopenhagens duo Lust For Youth (vrijdag 8/11, 20u20) speelde zeker geen zwakke set, maar de band bewees vooral het Pet Shop Boys synthpop-recept goed onder de knie te hebben. Interessanter werd het als ze ook begonnen te experimenteren met de knoppen, en de beats er meer door kwamen. Al klonk elk nummer een beetje als een mindere versie van hun afsluiter, het très New Order-esque beeldschoon popnummer ‘Great Concerns’.
Boomers, vitalo’s en andere jaggers konden hun hart ophalen bij de 70’s arenarock van Sheer Mag (vrijdag 8/11, 21u40). Die stadionrockinvloed lijkt bij hen vooral een gimmick, een beetje Spinal Tap met minder cymbalen en flying V-gitaren. Frontvrouw Tina Halladay trapte af met een oer Amerikaanse “yeaaaaaah!” en de songs die passeerden waren schatplichtig aan Thin Lizzy en Iron Maiden. Die songs werden echter nooit té bombastisch, en aan zelfrelativering was er ook geen gebrek (Halladay verklaarde sarcastisch dat ze hoofdpijn had omdat ze eerder op tour een aantal skinheads wat kopstoten verkocht had), al was de gimmick er na drie kwartier wel een beetje af. 
Nee, Ceremony (vrijdag 8/11, 23u20) was de winnaar van de avond, en zorgde tot Shame het festival zondagavond afsloot voor de grootste explosie in het publiek. Ceremony is een wat vreemde band, maar wel veruit de interessantste punkband van de afgelopen 15 jaar. Hun roots liggen in de hardcore punkscene, debuut ‘Violence Violence’ uit 2006 klinkt exact als wat je verwacht van een powerviolence plaat met 20 nummers in even veel minuten. Hun geluid evolueerde echter via een aantal omweggetjes – meer gepolijste hardcore op ‘Rohnert Park’ (2010), het Wire-achtige ‘Zoo’ (2012) en ‘L-Shaped Man’ (2015) dat verdacht veel weg heeft van Joy Division – richting de elektronische post-punk van ‘In The Spirit World Now’, dat afgelopen zomer uitkwam. Ze klinken altijd anders, en tegelijk altijd als zichzelf. 
Hun set kan dus ook alle kanten uit, vooraf was het moeilijk in te schatten of ze vooral nieuwer (en dus zachter) werk gingen brengen, of Ceremony-gewijs geheel eigenzinnig een pure punkset zouden brengen op een festival waar driekwart van het publiek hen niet kent. De hardcoreboys uit Kortrijk (die altijd een bruisende scene gehad hebben mede dankzij het pionierswerk van The Pit’s, de beste punkzaal in België) die naar Sonic City afgezakt waren, hoopten allicht op dat tweede scenario. Het werd een mengelmoes zoals alleen Ceremony dat kan, openen met ‘Presaging The End’, een post-punknummer, om dan daarna het keiharde ‘Open Head’ te spelen. De hardcoreboys begonnen de zaal af te breken met hun side-to-sides en stagedives, maar moesten kort erna weer vrede nemen met nieuwer werk. Zo ging dat eigenlijk een heel optreden lang, ofwel zag je een post-punker dansen op een nummer als ‘Turn Away The Bad Thing’ waarbij de punker met armen gekruist stond, ofwel werd de punker helemaal wild en maakte de post-punker zich pijlsnel uit de voeten vanwege het gevaar op blauwe ogen. ‘Hysteria’ was een hoogtepunt, maar even goed was ‘In The Spirit World Now’ met keytar (je weet wel, zo’n überfoute draagbaar keyboard) dat. De keytar was in geen velden of wegen te bekennen bij de 2 afsluiters: ‘Sick’, hun anthem bij uitstek, zorgde samen met de powerviolence van ‘Kersed’ voor de hardste moshpits van de avond.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Sonic City Preview - Deel 1
Nu de Sinksenfeesten achter de rug zijn, mag men in Kortrijk reikhalzend beginnen uitkijken naar het najaar. Zo raakte onlangs bekend dat Studio Brussels Warmste Week rond de kerstperiode zijn tenten zal opslaan in de guldensporenstad. Nog veel interessanter echter is wat midden november plaatsvindt: Sonic City, het festival georganiseerd door concertorganisatie Wilde Westen.
Het Sonic City-concept is eenvoudig: de organisatie kiest een band of artiest als curator, die dan vervolgens een line-up mag samenstellen. Als bezoeker kan je zo een weekend lang onderdompelen in de muzikale leefwereld van de artiest in kwestie. Het festival is ondertussen aan zijn twaalfde editie toe, en is een vaste waarde in de kalender van menig concertganger. Wie het lijstje curatoren van de voorbije 5 edities erbij neemt snapt meteen waarom, namen als Courtney Barnett (2018), Thurston Moore (2017), Savages (2016), Preoccupations [toen nog Viet Cong] (2015) en James Holden (2014), bewijzen dat de naam Sonic City een baken aan kwaliteit representeert.
Never change a winning team, zou je dan denken. Maar bij het Wilde Westen vertrokken ze dit jaar vanuit een andere volkswijsheid: stilstaan is achteruitgaan. En dus werd besloten het vertrouwde concept lichtelijk aan te passen: de editie van 2019 (van 8 tot 10 november) krijgt met Shame en Cate Le Bon niet één, maar twee curatoren. Een gedurfde zet, maar daarom geen onbegrijpelijke. Het programma is eclectischer dan ooit, waardoor het ook een groter publiek aanspreekt. Want vergis je niet, de twee curatoren zijn wel degelijk verzoenbaar, in die zin dat ze elk op hun manier belichamen wat het spannendste is dat het indiegenre anno 2019 te bieden heeft. Shame is de voortrekker van wat de nieuwe generatie Britse Gitaarrock genoemd wordt, de ongrijpbare Cate Le Bon experimenteert op haar volkomen eigenwijze manier met – als er dan toch genres moeten opgeplakt worden – indiefolk en post/krautrock.  
Twee uiterst interessante curatoren die een al even intrigerende line-up samenstelden. Hoewel de affiche nog niet volledig bekendgemaakt is, gidsen wij u nu al door de voorlopige line-up door te focussen op de namen die er voor ons uitspringen. Eerst behandelen we de bands die Shame naar Kortrijk brengt, waarna we inzoomen op de keuzes van Cate Le Bon.
Als een TGV raasde Shame (zondag 10/11) door 2018. In januari dropten ze met hun debuut “Songs of Praise” een van de strafste platen van het jaar, waarna ze van achtereenvolgens de Rotonde (Botanique), Down The Rabbit Hole, Dour en de AB Box geen spaander heel lieten. Zowel de verpletterende liveshows, als hoe ze op “Songs of Praise” achter hun (post)punkgeluid wondermooie popsongs weten te verschuilen, zorgde ervoor dat de jonkies uit Londen zich ontpopten tot de vaandeldragers van een nieuwe golf binnen Britse Gitaarrock. Dankzij Shame, en met hen ook IDLES, lijkt het genre eindelijk komaf gemaakt te hebben met de leegte die gaapte na Oasis en The Libertines, toen elke Liam Gallagher-copycat de hemel werd in geprezen. Deze band heeft lak aan het concept van de rockster, hecht veel belang aan authenticiteit, zit niet verlegen om een politieke boodschap te verkondigen, maar wil bovenal toch vooral plezier maken, de zelfrelativerende slagzin die zanger Charlie Steen quasi elk optreden verkondigt luidt: enjoy yourselves, boys and girls, and remember, it’s just entertainment. Dat ze amper een jaar na hun grote doorbraak al uitgekozen worden om Sonic City te cureren zegt heel veel, Shame heeft alles om een van de grootste bands van deze generatie te worden. ✰ ✰ ✰ “Dogrel”, de debuutplaat van Fontaines DC (zaterdag 9/11), is dan weer goed op weg hoge toppen te scheren in ons eindejaarslijstje van 2019. Gerugsteund door een sound die sterk aanleunt bij The Strokes en The Fall, analyseert zanger Grian Chatten het stadsleven in zijn Dublin op een poëtische wijze waarbij Ierse dichters als WB Yeats en James Joyce nooit ver weg zijn. My childhood was small, but I’m gonna be big, voorspelt hij zelfzeker in “Big”, dat dit geen misplaatste arrogantie is bewees de band eerder dit jaar al met hun stormende passage in de 4AD (Diksmuide). ✰ ✰ ✰ Ook uit Dublin en al even goed op weg big te worden: The Murder Capital (zondag 10/11). De twee songs die ze tot op heden uitbrachten, “Feeling Fades” – dat leentjebuur speelt bij The Stooges – en “Green & Blue” etaleren een sound die donkerder en dreigender is dan die van hun eerder genoemde stadsgenoten. Ze spelen later deze maand op Werchter, maar iets zegt ons dat deze postpunk band beter tot z’n recht zal komen op een druilerige novemberavond. ✰ ✰ ✰ Ook Squid (zondag 10/11) heeft slechts een handvol songs uit, waarvan “Houseplants” de meest recente is. Het nummer combineert LCD Soundsystem’s discopunk met een saxofoon en tempowisselingen schatplichtig aan het mathrock-genre. Het resultaat is zo aanstekelijk dat je voor je het goed en wel beseft staat te dansen op een nummer over … kamerplanten. Volgens hun bio heeft de band een ijzersterke livereputatie, hoog tijd dus om dit te komen waarmaken op Belgisch grondgebied. ✰ ✰ ✰ Warmduscher (zondag 10/11) is een van de vele zijprojecten binnen het zeskoppige collectief Fat White Family, legendes binnen de South London Scene waarin ook Shame z’n eerste stappen zette. Zoals dat gaat in het Fat White Family-universum bevat ook Warmduscher een hoop kleurrijke individuen, naast de voortandloze gitarist Saul Adamczewski (zijn excessief druggebruik zorgde ervoor dat FWF een aantal jaar terug op imploderen stond) die in beide bands een voortrekkersrol speelt, is er ook nog zanger Clams Baker Jr, vaak getooid met cowboyhoed, die beschikt over een fantastische podiumprésence, vol overgave en humor. Het in 2018 verschenen “Whale City” bouwt verder op de elektronisch-psychedelische sound van hun bijzonder interessant debuut “Khaki Tears” (2015), ditmaal echter vermengd met stevige garagerock. Een nieuwe weg die ook vruchten afwerpt, want met “Big Wilma” en “Standing On The Corner” heeft de band voor het eerst ook nummers geschreven die kunnen doorgaan als volwaardige single. Iggy Pop is fan, nu jij nog! ✰ ✰ ✰ Het Amerikaanse Sheer Mag (vrijdag 8/11) lijkt een ietwat vreemde eend in de bijt: frontvrouw Tina Halladay (die overigens over een fantastische stem beschikt) eventjes buiten beschouwing gelaten, zien de bandleden eruit alsof ze solliciteren naar een job bij Thin Lizzy, de band waarop ze ook hun logo geïnspireerd hebben. Ook hun sound bevat veel elementen van 70’s arena rock en proto-metal. Sheer Mag gaat echter verfrissend aan de slag met het genre door zich uitgesproken anti-macho op te stellen, en vakkundig te vermijden dat de songs té bombastisch worden. Zo kunnen u en ik eindelijk ook schaamteloos genieten van de elementen die 70’s arena rock zo verdomd aanstekelijk maken. Hulde ook aan hun punkattitude: tot op heden weigeren ze een platendeal te tekenen, en boeken ze hun tours nog steeds zelf. Go support these DIY arena punkrockers.
Cate Le Bon samenvatten in een paar regels is onbegonnen werk. De Welshe artieste is ongrijpbaar, eigenzinnig, moeilijk in een vakje te duwen, en vooral: altijd spannend. Hoewel Cate in haar begindagen door haar stemgeluid vaak in dezelfde zin genoemd werd met Nico, en door haar nummers ook vaak The Velvet Underground echode, wordt ze bovenal geroemd om haar onmiskenbare stijl in zowel gitaarspelen als nummers schrijven. Iets waar ook Jeff Tweedy van Wilco haar om eerde: “It's really rare for people to have a specific sound anymore, but I can always tell when it's her playing guitar.” Haar zijsprongetje bij DRINKS, een samenwerking met Tim Presley (White Fence, The Fall) waarmee ze vorig jaar ook op Sonic City stond, veranderde ook haar werkmethode voor de soloplaten, sinds “Crab Day” (2016) balanceert Le Bon vooral tussen krautrock en tedere indiefolkpop, en zowat alles daartussen. In mei 2019 verscheen “Reward”, opnieuw een vintage Cate Le Bon-plaatje vol interessante zijsprongetjes, rare hooks en dito vocalen die bij de eerste luisterbeurten wat vreemd aandoen. In tijden waarin alles zo vliegensvlug moet gaan, is het een gedurfde stap om met een plaat op de proppen te komen die tijd nodig heeft. Maar kijk, eenmaal Cate je heeft meegesleurd in haar universum word je – de clou ligt in de titel – beloond. Dat we ook op Sonic City beloond zullen worden, blijkt uit de recensies van haar schijnbaar straffe passage op Best Kept Secret eerder deze maand. ✰ ✰ ✰ Het hoeft niet te verbazen dat het onnavolgbare ook een rode draad is bij de bands die Le Bon uitgekozen heeft. Ook voor het Amerikaanse Deerhunter (zondag 10/11) geldt dat elke plaat anders klinkt, van postpunk en primitieve garagerock tot hypnotische dreampop, maar toch steeds onmiskenbaar als Deerhunter. Why Hasn’t Everything Already Disappeared?, hun puike achtste plaat, kwam in januari 2019 uit en werd ge-coproducet door Le Bon herself. De synths nemen er de bovenhand, en zanger Bradford Cox kijkt door een sciene fiction bril naar het heden, afrekenend met de toenemende polarisatie en het laks klimaatbeleid. Live is de band steevast een heuse trip, doorgaans nog explosiever dan hun studiomateriaal. Sit back and enjoy, you’re in for something special. ✰ ✰ ✰ Ook Mega Bog (zaterdag 9/11) haalt voor haar upcoming album “Dolphine” inspiratie uit het onrustige politieke en sociale klimaat. De thematiek van het album is gebaseerd op een mythisch verhaal waarin de mens afstamt van zeedieren, en sommige individuen er niet voor opteren op de wereld te komen als mens, maar als dolfijn liever de diepste krochten van de oceaan verkennen. Moeilijke materie dus, maar het zomers jazzy popsfeertje dat de eerste singles uitademen, maakt het alvast vrij makkelijk te verteren, echter nooit in die mate dat het dertien in een dozijn wordt. ✰ ✰ ✰ In 2018 releasete Michele Mercure (zaterdag 9/11) “Beside Herself”, een 19 nummers tellend compilatiealbum met songs die ze tussen 1983 en 1990 had uitgebracht op verschillende cassettes. Experimentele minimal synthesizer muziek die perfect dienst zou kunnen doen als soundtrack van een new wave avant-garde cultfilm. Vaak klinken de nummers als een zoektocht naar interessante geluiden, maar soms wordt er ook verrassend dansbaar uit de hoek gekomen (“An Accident Waiting To Happen”). Bijzonder benieuwd hoe dit live tot z’n recht komt.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Preview Sonic City - Deel 2
Eerder bezorgden wij u al een eerste preview van Sonic City 2019, het festival dat georganiseerd wordt door concertorganisatie Wilde Westen en plaatsvindt tussen vrijdag 8 en zondag 10 november. Het Sonic City-concept is eenvoudig: de organisatie kiest een band of artiest als curator, die dan vervolgens een line-up mag samenstellen. Als bezoeker kan je zo een weekend lang onderdompelen in de muzikale leefwereld van de artiest in kwestie. Het festival is ondertussen aan zijn twaalfde editie toe, en is een vaste waarde in de kalender van menig concertganger. Wie het lijstje curatoren van de voorbije 5 edities erbij neemt snapt meteen waarom, namen als Courtney Barnett (2018), Thurston Moore (2017), Savages (2016), Preoccupations [toen nog Viet Cong] (2015) en James Holden (2014), bewijzen dat de naam Sonic City een baken aan kwaliteit representeert. In deel 1 van de preview bespraken we uitvoerig de keuze voor Shame en Cate Le Bon, de 2 curatoren van 2019, en stelden een aantal van hun keuzes (o.a. Deerhunter, Fontaines DC, The Murder Capital, Mega Bog en Squid) aan u voor. In dit tweede deel doen we nu hetzelfde met de laatste lading namen.
Thurston Moore (zaterdag 9 november) behoeft eigenlijk geen introductie. Als medefrontman van Sonic Youth is hij al jaren lang hét gezicht van de alternatieve rockscene. Sinds het uiteenvallen van SY heeft Thurston allesbehalve stilgezeten: hij werkte samen met o.a. Yoko Ono, John Paul Jones, John Zorn en Glenn Branca, verklankte films van avant-garde cineaste Maya Deren, maakte deel uit van de black metal band Twilight, en stichtte ook z’n eigen Thurston Moore Group, met Sonic Youth drummer Steve Shelley en My Bloody Valentine bassiste Deb Googe als opvallendste namen. De band bracht twee excellente platen uit, “The Best Day” in 2014 en “Rock n Roll Consciousness” in 2017, en op 21 september wordt met “Spirit Counsel” hun derde verwacht. Thurston Moore is de perfecte link tussen beide curatoren, de jongens van Shame hebben hun punkattitude, en Cate Le Bon haar experimenteerdrang met hem gemeen, en dus is de curator uit 2017 ook gewoon de gedroomde headliner voor Sonic City 2019.  ✰ ✰ ✰
De roots van Ceremony (vrijdag 8 november) liggen in de hardcore punkscene. Hun debuut “Violence Violence” uit 2006 klinkt exact als wat je verwacht van een powerviolence plaat met 20 nummers in even veel minuten. Hun geluid evolueerde echter via een aantal omweggetjes – meer gepolijste hardcore op “Rohnert Park”, het Wire-achtige “Zoo” en “L-Shaped Man” dat verdacht veel weg heeft van Joy Division – richting elektronische post-punk. Dit tot woede van de hardcore kids, wat door de band gecounterd werd door t-shirts te drukken met de ironische slogan: “I miss the old Ceremony”. Zolang ze het niveau van meest recente worp “In The Spirit World Now” kunnen aanhouden, missen wij die helemaal niet.  ✰ ✰ ✰
Dromerige, avontuurlijke psychedelische 60’s pop met complexe vocale harmonieën. Vergeef ons de buzzwoorden, maar ze dekken wel perfect de lading om Jerkcurb (zondag 10 november) te omschrijven. Jacob Read – zoals hij bekendstaat bij de burgerlijke stand in Zuidoost-Londen – is wat ze noemen een van de cool kids: hij collaboreerde meermaals met z’n succesvolle stadsgenoot King Krule en als animatie-artiest verzorgt hij vaak z’n eigen videoclips (Somerton Beach uit 2015 is een aanrader) én schopte hij het tot in het gerenommeerde museum Tate Britain. In de gaten houden, die jongen. Zondag 10 november op Sonic City, bijvoorbeeld.  ✰ ✰ ✰
Holly Herndon (zaterdag 9 november) is doctor in Computer Research, specialisatie Music and Acoustics, wat ook meteen het bestaan van Spawn verklaart, de opvallende ‘gastmuzikant’ op haar laatste plaat “PROTO”. Spawn is Herndon’s eigen computerbaby die ze met behulp met artificial intelligence geprogrammeerd heeft tot mede-collaborator, wat logischerwijs leidt tot een robotachtig synthesizergeluid, waarin je vaak meerdere vreemde stemmen door elkaar hoort. Het album stelt dus vragen bij de rol van muziek in een samenleving die steeds meer computergericht wordt, en toont dat “verdomd genietbaar” een verrassend valabel antwoord op zo’n vraag kan zijn.  ✰ ✰ ✰
Het Amerikaanse Mannequin Pussy (zaterdag 9 november) is met “Patience” (2019) al aan z’n derde album toe. Het dook hiervoor de studio in met Will Yip, ook producer van pop punksensatie The Menzingers. Niet dat ze plots als Green Day klinken, maar hun karakteriserende mix van shoegaze en (post-)punk telt nu wel meer melodisch verfijnde arrangementen. Leadsingle ‘Drunk II’ is hier het beste voorbeeld van.  ✰ ✰ ✰
Op het eerste gezicht toch een buitenbeentje, maar ons hoort u niet klagen met de komst van Velvet Negroni (zondag 10 november). Vernoemd naar de hipstercocktail bij uitstek, is Jeremy Nutzman op zijn manier ook een hipstersnoepje. Op “NEON BROWN” bewijst hij met z’n rauwe experimentele minimal R&B waarom hij zowel Bon Iver, Kanye West en Kevin Parker mag aanspreken als ‘vriend’.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
BRITSE INVASIE
3 bands in 1 week. 3 reviews die 1 geheel vormen.
Hookworms, Brussel 2018 Slaves, Gent 2018 IDLES, Brussel 2018
HOOKWORMS
In een tijdspanne van 5 dagen steken 3 bands uit die Nieuwe Generatie Britse Gitaarrock het Kanaal over: op deze pagina’s krijgt u ook een verslag van Slaves in de Handelsbeurs (31 oktober) en Idles in de Orangerie van de Botanique (1 november), maar beginnen doen we met Britse Invasie: Deel 1 – Hookworms in de Rotonde van diezelfde Botanique op 28 oktober.
Het lijkt geen slecht idee om eerst even in te gaan op die Nieuwe Generatie Britse Gitaarrock. Want, wat is daar nu eigenlijk zo nieuw aan? En wat maakt die dan zo interessant? Simpel: het genre, vooral vertegenwoordigd door Shame en Idles, is weer springlevend. Het eiland lijkt eindelijk komaf gemaakt te hebben met de leegte die er gaapte na Oasis en The Libertines, toen elke Liam Gallagher-copycat er de hemel werd in geprezen. De dagen van de overgebleven rocksterren van de ‘oude generatie’ lijken ook stilaan geteld, zo gaf Noel Gallagher het meest zoutloze optreden van Rock Werchter 2018, en kwam Richard Ashcroft een aantal weken geleden met het middelmatige “Natural Rebel” op de proppen, die zelfverklaarde rebel vertelde in 1 adem ook dat bands zich moeten onthouden van politieke statements. De nieuwe lichting daarentegen heeft lak aan het concept van de ‘rockster’, zit niet verlegen om een politieke boodschap van samenhorigheid (unity!) te verkondigen en stelt zich bovenal authentiek en kwetsbaar op. Het hoeft niet te verwonderen dat hun optredens opvallend minder voetbalhooligans aantrekken.
Het is meer die attitude dan een vergelijkbaar geluid dat de gemeenschappelijke deler is tussen al de bands uit deze ‘nieuwe Britse invasie.’ Hookworms klinkt helemaal anders dan Shame, maar zit er wel eenzelfde idee achter; waar bij Shame de popsong verscholen zit achter een punkgeluid, zit die song bij Hookworms ergens onder de vele lagen elektronica, post-punk, en zelfs psychedelica. Ook met Idles vallen er parallellen te trekken, zo behoort het concept van toxische mannelijkheid bij beide bands tot een van de grootste tekstuele inspiratiebronnen.
Datzelfde Hookworms is dus waar dit verslag over de nieuwe generatie Britse gitaarrock begint. De heren uit Leeds timmerden al een tijdje traag maar gestaag aan de weg met platen als “The Hum” (2014) en “Pearl Mystic” (2013) waarop ze een heel sterk postpunkgeluid lieten horen. Hoewel de synths in hun eerder werk al duidelijk te horen waren, treden ze vooral op de voorgrond op het in februari dit jaar verschenen Microshift. De plaat, die goed onthaald werd, doet heel hard denken aan het beste van New Order, gecombineerd met “Ladies and Gentlemen We Are Floating in Space” van Spiritualized, het kenmerkende LCD Soundsystem-geluid, en het popgehalte van Pulp. Veel invloeden dus, maar toch valt niet te ontkennen dat Hookworms op Microshift vooral een verfrissend geluid – een mix van post-punk en pure elektronica – gecreëerd én zich eigen gemaakt heeft.
In tegenstelling tot hun eerder werk is de algemene vibe ook zeer positief, Microshift is een happy plaat. Dit mag je gerust een wonder noemen, want de band lijkt wel geboren voor het ongeluk. De opnames van de plaat vielen letterlijk in het water, toen een overstroming in Leeds op tweede kerstdag in 2015 de hele studio (inclusief het opgenomen materiaal dat moest dienen voor een derde plaat) verwoestte. Bovendien verloren ze later ook nog eens hun boezemvriend annex geluidsman. Het is misschien een verklaring voor de overgave en verbetenheid waarmee de band z’n anderhalf uur durende set kwam afwerken in de Botanique.
Vooral het eerste halfuur kan enkel omschreven worden als een furieuze start. Met 4 oudere nummers (atypisch voor een band die net een nieuwe plaat uitheeft), “Away / Towards”, “Radio Tokyo”, “The Impasse” en “On Leaving”, werd een heuse wall of sound neergezet. Het begin was dus ook meer guitar-driven, de synths – hoewel aanwezig – bleven eerder op de achtergrond, de bedoeling was om al knallend binnen te komen, met lang uitgesponnen Thurston Mooresianse noise-intermezzo’s.
Na dit uitermate bombastisch begin was het tijd om de synths naar voren te brengen. Het trio “Negative Space”, dat steunt op een verdomd goede hook die even goed van Factory Floor kon zijn, “Static Resistance”, of hoe New Order zou (moeten) klinken anno 2018, en “Ullswater” was het absolute hoogtepunt van de set. De elektronica kreeg vrij spel en de band presenteerde voor het eerst op de avond een dansbaar geluid met makkelijk meezingbare refreinen (“I wanna know if we were like that / I wanna know if it's how we'll die / Thirty years and thirty questions / But now you can’t reply” uit “Ullswater” krijg ik de eerste dagen niet meer uit mijn hoofd.) Al snel werd duidelijk dat dit Hookworms op z’n best is.
Het bijzonder dromerige “In Our Time” uit Pearl Mystic ging haarfijn over in de perfecte intro van “Opener”. Die haarfijne overgangen waren een constante doorheen het optreden, dat aanvoelde als een pure technoset doordat zanger/knoppendraaier Matthew MJ Johnson na afloop van een nummer altijd wel met een pedaaltje zat te spelen om het zo op geen moment stil te laten vallen. Hoe het ene nummer aan het volgende geregen werd, was ook gewoon veel interessanter (en indrukwekkender) dan een zoveelste ongemakkelijke stilte of cliché bindtekst. “Opener” ging op zijn beurt over in het psychedelische “Shortcomings”, met dat heerlijke baslijntje, en hoewel dit aanvoelde als de afsluiter van de set – het is tevens de afsluiter van Microshift en de band stond al ruim 75 minuten vrij intensief te spelen – was dit buiten Hookworms gerekend. Als toetje kreeg het publiek namelijk nog een mix van “Boxing Day” (uit Microshift) en “Beginners” (uit The Hum), en werd de guitar-driven Thurston Moore-sound van het eerste gecombineerd met de elektronica uit het tweede deel. Dit laatste nummer was tekenend voor het eigen geluid dat Hookworms op Microshift heeft gevonden, de bijzondere mix van post-punk en elektronische hooks. De jongens uit Leeds presenteerden deze mix in de Botanique op een uiterst uitmuntende wijze, zonder stilvallen en vol overgave. Het eerste deel van de Britse Invasie die de komende dagen ons land aandoet was dus bijzonder geslaagd. Op naar Slaves in de Handelsbeurs dus. Tot dan!
SLAVES
In een tijdspanne van 5 dagen steken 3 bands uit de Nieuwe Generatie Britse Gitaarrock het Kanaal over. Op 28 oktober was er Hookworms in de Botanique (zie: Britse Invasie Deel 1), op Allerheiligen is er Idles in diezelfde Botanique, en op Halloween was het tijd voor Slaves in de Handelsbeurs.
In de Hookworms-review werd beschreven wat deze nieuwe lichting, de Class of 2018, zo speciaal maakt: ze hebben lak aan het concept van de ‘rockster’, zitten niet verlegen om een politieke boodschap van saamhorigheid te verkondigen, en stellen zich bovenal authentiek en kwetsbaar op. Dit staat vrij ver van de copycatbands die opkwamen tijdens de leegte die gaapte na Oasis, én van de overgeblevenen uit die tijd zelf (Noel Gallagher is een geitenwollensok maat 47,5).
Ook het voorprogramma van dienst, Hotel Lux, wordt gerekend tot deze nieuwe golf. Ze behoren tot de beruchte South London Scene, ook de uitvalsbasis van Fat White Family, Goat Girl en Shame. Met die laatsten hebben ze eigenlijk wel wat gemeen qua sound. Er zit zeker potentieel in de band, maar het kwam er in De Handelsbeurs niet echt uit. Het leek wel of het vijftal – met duidelijk allen dezelfde kapper – te kampen had met een kater, ze stonden vrij apathisch te spelen en werden bovendien ook niet echt geholpen door het belabberde geluid in het bezig van de set. Naar het einde van de set toe kwamen ze (alsook het geluid) er precies wat door en “Berlin Wall”, de afsluiter, was een dijk van een song. Toch maar in de gaten houden, hoewel ze vandaag niet konden overtuigen (een accident de parcours?) hebben ze wel degelijk een aantal sterke songs.
Toegeven, Slaves tot die nieuwe generatie rekenen is wel een behoorlijk arbitraire keuze. Het duo Isaac Holman (drums + lead vocals) en Laurie Vincent (gitaar + vocals) hadden al in 2015 hun eerste succes te pakken met hun debuutplaat Are You Satisfied? Op die plaat combineerden ze hun humoristische teksten vol zelfrelativering met pompende drums en scheurende gitaren. Singles als “Cheer Up London”, “The Hunter” en “Sockets” waren een hit. Terend op dat eerste succes doken ze zo snel mogelijk de studio weer in om een jaar later al met het door Mike D geproducete Take Control te komen aanzetten. Geen enkele song haalt echter het niveau van Are You Satisfied?, de succesformule (aangename teringherrie maken en er absurde teksten over schreeuwen) leek uitgewerkt.
Wat maakt hen dan zo verwant aan die Class of 2018? Simpel: voor album 3 zijn ze niet vertrokken vanuit het idee om enkel Lawaai te maken, maar om eerst en vooral een Song te schrijven, wat je ook bij een band als Shame vindt. Slaves’ derde, Acts of Fear and Love, is het puike resultaat van een band die nagedacht heeft over hoe de nummers moesten klinken. “Cut and Run” is het beste voorbeeld: een pure popsong en dus helemaal anders dan wat je op de voorgaande platen vindt, maar de fans van het eerste uur hoeven niet te vrezen: op een manier is het toch gewoon vintage Slaves – de tongue-in-cheek humor en het enthousiasme blijven intact.
Humor en enthousiasme bleken ook de kernwoorden te zijn voor hun passage in De Handelsbeurs. Voor wie Slaves eerder al het werk gezien had kwam het wellicht niet als een verrassing toen Laurie en Isaac het podium kwamen opgerend in ware Halloween-stijl: Isaac als zombie, Laurie als duivel. De dresscode van die laatste was de meest toepasselijke, als door de duivel bezeten raasde het duo door de 14 nummers durende setlist. Met een stelletje zombies had het niks te maken. De twee werkten ook keihard om er voor te zorgen dat werkelijk iedereen in de zaal mee was, Laurie verkende elke vierkante meter van de prachtige Gentse zaal, en zelfs (rechtstaande) drummer Isaac kwam af en toe hallo zeggen. En het harde werk loonde, niet enkel op de voorste rijen zat de sfeer goed, ook de mensen achteraan in de zaal waren mee. Slaves weet als geen ander hoe je een publiek inpakt.
Zo’n publiek inpakken doen ze dus ook met humor, naast dat aanstekelijk enthousiasme. De vrij absurde tekst van “Where’s Your Car, Debbie?” werd vooraf uitvoerig geanalyseerd: “this song goes like this: ‘where’s your car, Debbie? / Debbie, where’s your car? / is it far, Debbie? / Debbie, is it far?’ It’s a song about Debbie not finding her car. I wrote it myself.” Heerlijk. Het nummer “Fuck The Hi-Hat” werd aangekondigd met een verhaal over hoe vroeger niemand in hun band geloofde, want wat een absurd idee ook, een duo waarvan 1 van de twee leden een rechtstaande drummer is met een wel zeer minimalistische set-up, en dan nog zonder hi-hat. Waarop Isaac reageerde met “Fuck The Hi-Hat”. Hij liet het door iedereen scanderen, zelden een publiek gezien dat zo veel woede uitte jegens een instrument. Volledig terecht ook, Slaves heeft helemaal geen hi-hat nodig, zoals zo vaak bij duo’s vraag je je ook bij hen af: hoe kunnen zij in godsnaam zo’n vol geluid produceren?
Ook als Slaves aan maatschappijkritiek doet, is dat vaak via de kenmerkelijke humor. In “The Lives They Wish They Had” wordt de Instagramcultuur op de korrel genomen. Dit lijkt een makkelijk slachtoffer, maar het tongue-in-cheek karakter van een lyric als “Poolside-poses, / but don't fall in / You'll remove the glow / from your otherwise pasty skin” zorgt ervoor dat het niet is alsof ze enkel maar met het vingertje staan te wijzen. Hun boodschap, al dan niet politiek, bestaat er vooral uit om saamhorigheid te prediken. Iedereen op 1 lijn krijgen, gewoon plezier maken, en bovenal: jezelf niet al te serieus nemen. Soms hoeft het echt niet veel ingewikkelder te zijn dan dat.
IDLES
IDLES was de laatste van de 3 bands uit de Nieuwe Generatie Britse Gitaarrock die in een tijdspanne van 5 dagen het Kanaal overstaken. Eerder kon u op deze pagina’s al deel 1 en 2 lezen van de Britse Invasie (met Hookworms op 28, en Slaves op 31 oktober). Meer dan Hookworms en Slaves belichaamt IDLES écht deze nieuwe lichting, zij staan voor alles waar ik de afgelopen twee recensies een lans voor gebroken heb: een politieke boodschap van samenhorigheid (UNITY!) verkondigen, en zichzelf authentiek en kwetsbaar, en dus niet als een rockster, opstellen. Kortom: IDLES, dat zijn de vaandeldragers van de Britse Gitaarrock anno 2018.
Voor de aanvang van het concert hing in de hopeloos uitverkochte Orangerie een merkbare spanning in de lucht. Aan alles voelde je het: hier staat iets te gebeuren. En dat iets, dat bleek achteraf het beste concert dat ik dit jaar bijwoonde te zijn. De spanning werd nog eens extra opgebouwd door hoe de band het optreden begon: “Colussus” werd ingezet door drummer Jon Beavis, waarna bassist (een teddybeer in zwemshort) Alan Devonshire het podium opstapte en inviel met een dreigende baslijn, zanger Joe Talbot al biechtend (“Forgive me father, I have sinned”) de eerste regels declameerde en gitaristen Lee Kiernan en Mark Bowen zich klaarmaakten voor de storm. Toen het nummer ontplofte, deed de zaal dat ook. Bierbekers vlogen de lucht in, en jong én oud, man én vrouw, vormden 1 grote moshpit. Vanaf dan was het dus al snel duidelijk: dit publiek eet uit de hand van Talbot & co.
De energie die de band een heel optreden aan de man brengt is quasi ongezien. Zo houden ze het ook voor zichzelf spannend, en dat moet ook wel, de band is bezig aan een onafgebroken wereldtour, en wie elke avond krak dezelfde show speelt gaat daar uiteindelijk aan kapot. In die val zal IDLES dus niet rap lopen, zij proberen zich bovenal keihard te amuseren. Zo schuimde leadgitarist Mark Bowen tijdens “Danny Nedelko” met microfoon in de hand de volledige zaal af, nam slaggitarist Lee Kiernan op een bepaald moment plaats in het midden van een circlepit, en toen Joe Talbot voor “Exeter” plots opmerkte dat er in de Orangerie geen barriers zijn, werd iedereen uitgenodigd op het podium. Dit zijn slechts enkele voorbeelden in een poging om wat gebeurt op en naast het podium in woorden weer te geven. De realiteit is dat dit echt geen gemakkelijke opdracht is, waardoor dus niet genoeg benadrukt kan worden dat van zodra je de kans krijgt, je dit gewoon live moet aanschouwen.
IDLES is ook meer dan enkel een geweldige liveband. Het vijftal houdt meer dan gelijk welke andere band de vinger aan de pols. Muziek is hun vehikel om brandend actuele issues bespreekbaar te maken en het publiek een spiegel voor te houden. Vluchtelingencrisis? Het opzwepende “Danny Nedelko” is het perfecte antwoord (“my blood brother is an immigrant!”), een verbindend nummer dat UNITY predikt. Brexit? De leugens van het Leave-kamp werden op de korrel genomen in “GREAT”, Talbot voelde zich overigens schuldig dat hij over dit onderwerp moest zingen in de hoofdstad van Europa. Toxische mannelijkheid? “Samaritans” verklaart waarom dit fenomeen ervoor zorgt dat mannen vatbaarder zijn voor een depressie dan vrouwen: “man up / sit down / chin up / pipe down / socks up / don’t cry / drink up / just lie / grow some balls, he said / grow some balls” wordt hen namelijk aangeleerd van jongs af aan. Ook de cover van Solomon Burke’s “Cry To Me” behoort tot deze categorie: “well here I am, boy / cry to me!” Afgaande op het enthousiasme waarmee deze teksten werden meegebruld was de Botanique een optreden lang de mooiste plek op aarde. Een plek waar voor Forza Ninove en andere ranzige racisten geen plaats is, achterbakse politici die hun bevolking voorliegen en zo in een politieke impasse terechtkomen, streng veroordeeld worden, en waar het volstrekt normaal is dat mannen zich kwetsbaar opstellen en hun gevoelens uiten. Maakt dit IDLES te politiek? Dat hangt ervan af wat uw invulling van ‘te politiek’ is. Ik vind de mening “Brexit is kut, mannen mogen gerust wenen, en immigranten moet je ook behandelen als mensen,” meer een uiting van common sense.
Hun meest recente plaat heet Joy As An Act Of Resistance, en daarmee dekken ze eigenlijk zelf perfect de lading. Het optreden draaide rond plezier maken, zowel voor de band als voor het publiek. IDLES bewees dat ook op rockoptredens het dak er nog steeds kan af gaan, terwijl vaak schertsend beweerd wordt dat je daarvoor tegenwoordig op hiphopoptredens moet zijn (er zit een grond van waarheid in, check bijvoorbeeld eens de clip van Roméo Elvis’ laatste single “Pogo”). Tussendoor probeerde de band ook om van de wereld een betere plaats te maken door een positieve boodschap te verkondigen. Een broederlijk sfeertje dus, hoewel ze in de Botanique misschien eerder aan preaching to the converted deden. Je moet ergens beginnen natuurlijk, na dit concert keerde alvast niemand naar huis zonder de overtuiging dat UNITY de weg vooruit is.
Nu moet enkel nog de balans opgemaakt worden van het drieluik. Is die nieuwe golf van Britse gitaarbandjes nu echt zo interessant? Dit verhaal begon met Hookworms, dat zeker en vast een puik optreden afleverde. Van hen gaan we echter niks meer horen, want hun passage in de Botanique was meteen ook hun laatste optreden ooit. Afgelopen week bleek dat zanger MJ Johnson, die altijd als eerste op de barricades staat om de slachtoffers te verdedigen bij een geval van sexual harassment in de muziekwereld, zélf niet al te koosjer is op dat vlak. De gedegouteerde bandleden besloten vervolgens om er de brui aan te geven. De enige juiste beslissing, hoe jammer dat voor die overige bandleden ook is. Op Halloween wist Slaves het Gents publiek in te pakken met een mix van aanstekelijk enthousiasme en tongue-in-cheek humor. Allemaal bijzonder fijn, maar het was IDLES dat er met kop en schouders boven uitstak , zij bewezen hét gezicht te zijn van deze fameuze nieuwe generatie Britse gitaarrock: rockstarshit kan hen gestolen worden, ze prediken een heldere politieke boodschap, en authenticiteit en kwetsbaarheid zijn begrippen die hen na aan het hart liggen. Dat de jongens van Shame, die andere voortrekkers van the class of 2018, alvorens ze op 13 december afzakken naar de AB, hun tenen mogen uitkuisen om IDLES van die troon te stoten. On se voit là-bas.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Sleaford Mods, Brussel 2017
Sleaford Mods associeer je vooral met optredens in aftandse cafés en grauwe kelders voor een beperkt (kenners)publiek. Deze fase zijn ze vandaag ontgroeid, zelden een festivaltent zo veel liefde weten uitdragen als de Chapiteau op Les Nuits Botanique afgelopen donderdag. De heren uit Nottingham zijn een welgekomen frisse wind: een laptop, een grofgebekte, wild gesticulerende zanger (Jason Williamson) en iemand die op ‘play’ drukt en bier drinkt (Andrew Fearn), meer is er niet nodig. Kent u een act die anno 2017 meer punk ademt?
De liefde was wederzijds, zanger Jason Williamson deed voor de bisronde uitvoerig uit de doeken hoe Brussel een belangrijke plaats in zijn hart heeft. Je kan dat cheesy vinden, maar uit de mond van Jason klinkt niks cheesy. Dit kwam recht uit z’n 47-jarige hart, zeker als je weet dat hij in interviews al liet optekenen dat België, samen met Duitsland, het eerste land was waar ze zijn band omarmden, toen the mods in thuishaven Engeland nog werden aanzien voor dorpsidioten.
De set zelf puurde vooral uit het recentelijk verschenen - en subtiel klinkender - English Tapas, zowat de enigste plaat die het post-Brexitreferendum Engeland perfect weet weer te geven. Leuk, maar ook de reden waarom het wat traag op gang kwam, naar Sleaford Mods-standaarden werd het, op deze warme zomerdag, soms een tikkeltje te gezapig. Net toen de balans dreigde te overhellen richting té gezapig, passeerde met “Jolly Fucker” gelukkig een uppercut van jewelste. Uitermate sterk was ook “B.H.S”, dat paal en perk wil stellen aan het soort horrible cunts dat een bedrijf failliet laat gaan, 11.000 mensen op straat zet, maar ondertussen wél doodleuk bonussen uitkeert aan de CEO’s, CFO’s en HR-managers.
Volgende maand zijn er verkiezingen in Groot-Brittannië. Verwacht wordt dat de conservatieve Tories opnieuw met de overwinning gaan lopen. Iets zegt ons dat Sleaford Mods de komende jaren genoeg stof zal hebben om kwaad over te worden, en verder te gaan op hetzelfde elan. Zo is die Brexit toch voor iets goed.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Gorillaz, Brussel 2017
Bijna dag op dag 7 jaar geleden was het, dat laatste concert van Gorillaz in België. De Plastic Beach Tour had hen in 2010 naar de Lotto Arena gebracht, gewapend met een fantastische (concept)plaat en een begeleidingsband met daarin de helft van The Clash. Daarna werd het stil rond de band. Tot ze eerder dit jaar terugkwamen met “Humanz”. Voor het daarbij aangekondigde concert in Vorst Nationaal mocht de organisatie het bordje ‘uitverkocht’ al ophangen na minder dan een uur. 
Het moet gezegd: wij zijn niet de grootste fans van “Humanz”. Het is een overbodig lange plaat met naast een handvol uitschieters ook veel platte hiphop waarin de subtiliteit die de band kenmerkt ver te zoeken is. Goed, ieder z’n ding natuurlijk. En wie zijn wij. Gorillaz kwam in Vorst bewijzen dat je recentste plaat niet van wereldniveau moet zijn om een topconcert te geven.
Ze waren namelijk niet naar Brussel gekomen om “Humanz” integraal te spelen. Integendeel, het eerste deel zat bomvol hits uit hun eerste drie platen en benaderde de perfectie. Opener “M1A1” was een leuke verrassing, maar het begon pas echt met “Last Living Souls”. In een sterk “Tomorrow Comes Today” liet Damon de microfoon vasthouden door een klein jongetje op de eerste rij, een collectieve “ooouh schattig!” weerklonk in de zaal. Of hoe je een publiek direct inpakt. Vervolgens passeerden nog “Rhinestone Eyes”, “19-2000”, “On Melancholy Hill”, én “Dirty Harry”. Wie er zulke nummers kan doorjagen in een eerste halfuur kan gewoon teren op een belachelijk goede back catalogue. En wat zat het ook allemaal verdomd goed, het totaalplaatje klopte volledig: bandleider Damon Albarn als spring-in-‘t-veld van de ene naar de andere kant van het podium hollend, dat gospelkoortje, die visuals van de hand van Jamie Hewlett. Godverdomme ja, die visuals. De avonturen van 2D, Murdoc, Noodle en Russel. In hun beginjaren speelden Damon & co nog achter een scherm met daarop projecties van de ware cartoonbandleden, sinds 2010 zijn ze live een band van vlees en bloed. Die sterke filmpjes zijn het enige wat nog laat uitschijnen dat Gorillaz eigenlijk een fictieve band is van een paar cartoonhelden.
Vervolgens werd het interessant. Iedereen was opgewarmd, en het werd tijd om écht de “Humanz”-tour op te gaan. Het niet onaardigde “Saturnz Barnz” was al gepasseerd in dat De Perfectie Benaderend eerste deel, met Popcaan die op het scherm te zien was. Nu was het tijd om hun karrevracht aan gasten los te laten, Damon was in dit luik niet meer het centrum van de belangstelling. “Strobelite” had Peven Everett, “Sex Murder Party” had Jamie Principle en Zebra Katz, laatstvernoemde kwam ook meedoen in “Out of Body” en voorprogramma Little Simz dook op in “Garage Place”. Wij waren aanvankelijk sceptisch. Maar eerlijk: zo lang duurde het niet voor ook wij door de knieën moesten gaan, live kwamen deze nummers een pak beter tot hun recht. Je besefte dat dit een ander soort Gorillaz is, een dat voortstuwt op pompende beats, maar waarop een publiek wel volledig uit z’n dak kan gaan. Qua bindteksten contrasteerden de guests, met hun “throw your hands in the air!” en aanverwanten, met Damon, die kwam niet veel verder dan wat thank you’s en een ‘I love Europe’, verwijzend naar de Brexit. Nee, Damon, ontdaan van zijn verplichtingen als frontman, deed het op zijn manier: op een bepaald moment dook hij het publiek in, liefde zoekend én vindend.
Maar in het laatste luik, na “Punk” en een voortreffelijk “Stylo” (met Bruce Willis op het scherm!), kregen we dé gast van de avond te zien: Dave van De La Fuckin’ Soul was afgezakt voor monsterhit “Feel Good Inc.”. Meesterlijk. Het nummer werd herstart omdat Damon de mist inging bij de eerste verse. Maar hé, die Gorillaz: ’t zijn ook maar mensen, geen cartoons of zo. Afsluiten deden ze met de hoopgevende boodschap van “We Got The Power”, met vocalen en een projectie van Jenny Beth van Savages.
De bisronde begon ingetogen met “Hong Kong”, maar ontplofte dan weer met “Kids With Guns” (zo belachelijk goed dat je er een wapenvergunning van zou willen aanvragen) en “Clint Eastwood”, ‘I aint happy, I’m feeling glad, I got sunshine, in a bag I’m useless, but not for long the future, is coming on, is coming on,… Het deed Vorst helemaal deed rechtveren. Stiekem hoopten we dat in de bisronde Shaun Ryder van The Happy Mondays achteloos het podium ging opstappen om “it’s coming up, it’s coming up, it’s dare” en “never did no harm” te komen declareren in “Dare”, maar “Dare” kwam helemaal niet, zowat het enigste minpuntje van de hele avond. Na het enthousiast geweld besloot de band namelijk om ons naar huis te begeleiden met een dromerige aaneenschakeling van “Don’t Get Lost in Heaven” en “Demon Days”. Geen vuurwerk, wel wonderschoon. Op het scherm ging de zon onder, het was het perfecte einde van een grandioos concert. Eentje dat probleemloos vertaald kan worden naar de grote festivals. Afspraak op Werchter? De vraag stellen is ze beantwoorden.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Noel Gallagher’s High Flying Birds, Brussel 2015
Noel Gallagher heeft met “Chasing Yesterday” een nieuw album dat gepromoot moet worden en hij weet hoe dat moet. Oh, wat doet hij dat goed. Te pas en te onpas andere muzikanten beledigen in NME (passeerden de afgelopen weken onder anderen de revue: Kanye West, Ed Sheeran en Gary Barlow), een levende legende uitnodigen om een gitaarpartijtje in te spelen dat hij ook perfect zélf kon doen (Johnny Marr op “The Ballad of The Mighty I”) en verkondigen dat het de beste plaat is sinds de eerste twee van Oasis. Allemaal aloude Noel-trucjes om de media te halen. Vreemd is wel hoe “Chasing Yesterday”, z’n tweede als Noel Gallgher’s High Flying Birds, op de een of andere manier volledig anders klinkt dan de eerste. Rauwer, minder inwisselbaar en gepolijst en, naar Noel’s normen, experimenteler, meer uit z’n comfort zone.
Dikke pluim voor (het management van) Noel om net als tijdens de tour van de vorige plaat terug naar de AB te komen, dezer dagen worden de sportpaleizen en vorst nationalen van deze wereld ter beschikking gesteld van veel mindere goden. Noel verkiest blijkbaar het intieme boven het bombastische, en dat zien we graag.
Noel Gallagher is natuurlijk de spilfiguur achter Oasis, voor velen (terecht) de belangrijkste band uit de jaren ’90. Hoewel er wat over te zeggen valt of Oasis ooit zo ver was geraakt als ze het zonder Noel’s jongere broertje Liam (en diens pitbullsmoel, Manchester attitude en bijkomstig ook stem) hadden moeten doen, kan je niet ontkennen dat het wel Noel was die 99% van de songs schreef. Het was dan ook niet verwonderlijk dat er een aantal nummers van zijn vorige band de setlist haalden. Slechts bij drie Oasis-nummers hadden wij het gevoel dat ze de set écht naar een hoger niveau tilden: “Digsy’s Dinner”, een muzikaal super opzwepend doch tekstueel volstrekt idioot nummer over op theekrans gaan en lasagne eten bij de dorpsgek in een of andere wijk in Manchester, het onvermijdelijke “Don’t Look Back In Anger”, en de magistrale afsluiter “The Masterplan”. Op papier zou “Champagne Supernova”, dat eigenlijk ook moeten doen, ware het niet dat we bij dit nummer voor het eerst op een Noel-concert Liam echt misten. Voor ons werd zo extra in de verf gezet dat de kracht van dat nummer vooral in de stem van de laatstgenoemde zit. Het belette het publiek in de AB niet het nummer luidkeels mee te zingen. Voor de volledigheid: ook het wat kleurloze “Fade Away”, het B-kantje van “Cigarettes & Alcohol”, haalde de setlist.
Nee, ons draaide het toch, enigszins verrassend, vooral om de solonummers, die gewoon veel minder aanvoelden als verplichte nummertjes. Noel kwam binnen met een knaller van een openingstrio: “Do The Damage”, het B-kantje(!) van de eerste single uit de laatste plaat en onrechtstreeks misschien ook wel een afrekening met zijn geitenwollensokkenimago, en “(Stranded On) The Wrong Beach” en “Everybody’s On The Run” uit zijn eerste plaat. Vervolgens stapelde hij met songs als “In The Heat Of The Moment”, “The Death Of You And Me” en “Ballad Of The Mighty I”, en “Dream On” de hoogtepunten een na een op. Straffe kost.
Anders dan zijn vorige passage in de AB, in het prille begin van Noel Gallagher’s High Flying Birds, leek dit veel meer op het optreden van een band en minder op frontman plus begeleidingsband. Geen akoestische intermezzo’s, minder Oasis-nummers (5/20 versus 9/20 in 2011), weinig ‘gechase’ after yesterday. Opvallend ook veel minder humor als middel om te charmeren of interactie met het publiek tout court. Hij vroeg naar de uitslag van de bekerfinale en had een wat ongemakkelijk gesprek met een fan over het al dan niet weggeven van een plectrum. Dit alles zou erop kunnen wijzen dat hij met een tweede plaat op zak net als ons ook van mening is dat zijn solonummers gewoon sterk genoeg zijn om niet meer op het succes van Oasis te moeten teren. Noel heeft zich ontpopt tot frontman, tot spijt van wie het benijdt. 
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Jamie T, Brussel 2015
De beste platen zijn die platen die de tijdsgeest weten te vatten. Zo staat het debuut van Arctic Monkeys gelijk aan 16 zijn in het Sheffield van 2006, de eerste van Oasis geldt als de ideale soundtrack voor een jonge knaap in het uitzichtloze mid-90’s Manchester en de eerste worp van The Clash is het relaas van jong zijn in het grijze Londen aan het eind van het zevende decennium van de vorige eeuw. “Panic Prevention”, de eerste van Jamie T, is er ook zo eentje. Het album, acht jaar oud ondertussen, beschreef het (nacht)leven in dezelfde stad die ook de grote inspiratiebron was voor het eerdergenoemde The Clash: Good Old London Town. Thema’s als Bingedrinking, pub crawls, spiked drinks kwamen allemaal aan bod via een frisse mix van indie, postpunk, UK garage en rap. Hij werd al snel God in eigen land, zo speelde hij op zijn recente tour in dezelfde zalen als The Libertines, op het continent bleef hij eerder Klein Pierke. Dat daar verandering in lijkt te komen bleek uit het feit dat toen hij in de Botanique bijna dag op dag 5 jaar na zijn vorige passage zijn nieuw album, Carry On The Grugde, kwam voorstellen, het concert hopeloos uitverkocht was. De eerlijkheid gebiedt ons wel te zeggen dat de zaal zodanig vol zat met Britten dat we vaak een “moh, er zijn hier nog Belgen!”-gevoel hadden als we iemand Nederlands of Frans hoorden praten. Engels als voertaal dus. Dat bleek ook uit het geharrewar op de voorste rijen. Op 14 februari hadden wij een Valentijnsdate met een hoop zatte Britten en, liefde maakt gelukkig blind, Jamie Treays himself. En u?
Dat het een geslaagde date was, zeg dat wij het gezegd hebben. Met “Limits Lie” en het magistrale “Don’t You Find”, twee nummers van de nieuwe plaat, begon het voorzichtig, maar wel al direct met de juiste vibe. Toen ze hierna een tandje hoger schakelden met “Operation” en “Peter” werd het voor het eerst duidelijk dat een nieuwe backingband optrommelen voor De Moeilijke Derde een goede zet was. Zijn vorige band The Pacemakers mochten na de vier jaar lange sabbat opkrassen en werden, al dan niet met een even riante ontslagpremie als die van Steven Martens bij de voetbalbond, vriendelijk bedankt voor bewezen diensten. Live liep het met The Pacemakers vaak stroef, waardoor ze niet altijd de hoge verwachtingen konden inlossen. Die problemen lijken met de nieuwe begeleidingsband die zowel de hardere als tragere nummers aankan, voorgoed van de baan.
Misschien waren die tragere nummers wel het beste. Eventjes werd het met het wonderschone “Turn on the Light” zelfs bijna té romantisch en dus vroeg ie voor “Salvador” wie er met zijn partner gekomen was om die romantische zielen vervolgens een ‘fuck off’ toe te sneren. Heerlijk. Knap ook hoe hij in “The Prophet”, ook eentje uit zijn ‘zachter’ repertoire, dat piekerende gevoel op emotionele katerdagen wist te vertalen in een nummer, het was wellicht het mooiste moment. Of was dat “Emily’s Heart”? Voor dat nummer nam hij plaats op een stoel, iets waar wij doorgaans een hekel aan hebben, maar zoals al eerder gezegd, liefde maakt blind.
Ach, een beste moment kiezen is al bij al ook maar een momentopname tijdens het intypen, een product van onze gemoedstoestand. Voor hetzelfde geld kiezen we morgen voor de wat meer uptempo nummers. Kiest u gerust zelf. Want “Sheila”, “Rabbit Hole”, “The Man’s Machine”, “British Intelligence” en “If You Got The Money” waren ook gewoon echt uitermate straf. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de knallende apotheose van een bisronde die bestond uit de anthems “Zombie” en het verschroeiende “Sticks ‘n Stones”, ‘when there’s no one left to fight/boys like us don’t shine so bright’. Wat een toetje. Het muzikale equivalent van seks op de eerste date.
Uit de manier waarop Jamie Treays genoot kon je niks anders dan afleiden dat hij blij was terug op een podium te staan na de 4 jaar lange stilte. De liefde kwam duidelijk van twee kanten en ook dat maakte het een optreden om in te kaderen. Het moet van onze kalverliefdeperiode geleden zijn dat we nog zo’n mooie Valentijn hadden.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
OFF & Cerebral Bally, Brussel 2014
“We bestaan 35 jaar, laten we nog eens twee bands uitnodigen die het kot komen afbreken”, zoiets moeten ze bij de Ancienne Belgique in gedachten gehad hebben toen ze hun collega’s van de Nijdrop in Opwijk vroegen samen een hardcoreshow op poten te zetten in de AB Club. Het werden met OFF! en Cerebral Ballzy twee hedendaagse Amerikaanse hardcorebandjes. Alhoewel de diminutiefvorm hier ongepast is, de zanger van OFF! heet Keith Morris en was de eerste in een rij van 5 vocalisten bij wat wellicht de meest invloedrijke hardcorepunkband uit de muziekgeschiedenis is: Black Flag. Cerebral Ballzy bracht dit jaar dan weer een plaat uit op Cult Records, het label van niemand minder dan Julian Casablancas van The Strokes. Veelbelovend, dat zeker.
“Jaded&Faded”, die nieuwe van Cerebral Ballzy bewijst vooral dat ze meer kunnen dan anderhalve minuut scheuren, zoals ze dat wel deden op hun debuut, met songs over de dingen des levens: drank, drugs pizza, vrouwen, skaten en kotsen. Nee, nieuwe nummers als “City’s Girl”, “Fake ID” en “Better in Leather” tonen aan dat ze behalve een allegaartje zotten vooral ook getalenteerde zotten zijn. Helaas hebben ze een wat wankele live reputatie. Zanger Honor Titus is steevast te stoned om het merendeel van zijn teksten te herinneren en zevert aan honderd per uur tussen de nummers door. Op deze zaterdagavond in de uitverkochte AB Club was dat ook niet anders. Een drankspel-idee: drink je pint leeg telkens Honor “New York City”, “Punk Rock”, “Brussels” of “Skateboarding” zegt, en je zal rap dubbel zien. Maar toch, het zeveren tussen de songs buiten beschouwing gelaten was dit een verbazend strakke show naar Ballzy normen. Een mooie mix tussen oud en nieuw materiaal waarvan vooral “On The Run”, “Sk8 All Day”, “Cutting Class” “City’s Girl” en “Be Your Toy” als hoogtepunten golden. Dat het not everyone’s cup of tea was merkte je wel in de zaal. Het waren opvallend de eerder jonge fans die genoten van Cerebral Ballzy als voorprogramma, de oudere garde liet het aan zich voorbij gaan.
OFF! begint stilaan een vaste waarde te worden in het hardcoremilieu, zeker nu met “Wasted Years”, hun derde plaat in 4 jaar tijd. En de band gaf het publiek waar het publiek voor gekomen was. Niet te veel blabla – in tegenstelling tot het voorprogramma – en gewoon iets langer dan een halfuur rake klappen uitdelen. Zanger en levende legende Keith Morris zag er met z’n dreads, rode vans en gescheurde t-shirt misschien wat uit als de doorsnee persoon die je in Brussel om een sigaret komt vragen, maar in acht genomen dat hij de opa kon zijn van zowat de helft van de zaal leek hij wel onvermoeibaar. Waardig oud worden heet zoiets. Met “Void You Out” en “Black Thoughts” gooiden ze al direct 2 bommetjes in het begin. En zo volgden er nog 22(!). Het verveelde geen seconde, ondanks dat zo goed als elk nummer toch volgens ongeveer hetzelfde stramien is opgebouwd. Wat het wel moeilijk maakt hoogtepunten eruit te halen. Iets ‘bekendere’ nummers als “I Don’t Belong”, “Jeffrey Lee Pierce” (opgedragen aan de legendarische zanger van The Gun Club), “Legion Of Evil” en “Wiped Out” werden het best onthaald. Voorts was het ook ongelooflijk hoe gitarist Dimitri Coats stond rond te springen als een halvegare en toch geen enkele noot miste. Wat eigenlijk ook voor de hele band gold: we betrapten ze op geen enkel foutje, ondanks dat Keith aangaf dat ze onder invloed waren van ‘funky European shit’. Vooraan werd er, door mensen van elke leeftijdscategorie deze keer, gestagedived, gepogood en gebiermorst. Alle elementen voor een geslaagde hardcoreshow dus.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Babyshambles, Brussel 2014
Bijna vier jaar geleden was het, Babyshambles op Belgisch grondgebied. Hun doortocht op De Lokerse Feesten in 2010 was tevens hun laatste optreden tout court voor dik drie jaar. Je kon de vertoning op z’n minst interessant noemen. Was Paul Weller (die voor Babyshambles aantrad) nog het toonbeeld van een piekfijn, tot in de puntjes geregeld optreden dat bijna even strak zat als Paul’s kostuum, dan was Babyshambles de totale anarchie. Ontstemde gitaren, een stomdronken Pete die de champagne rijkelijk deed vloeien, gespeelde vechtpartijtjes met gitarist Mik Whitnall tijdens “Fuck Forever”, een klein meisje uit het publiek op het podium tijdens “Albion”. Perfect georkestreerd was het niet, wat je gerust als een verademing kunt noemen in tijden waarin bands hun bindteksten instuderen en op hun setlist aangeven wanneer ze zo nodig aan een sigaret kunnen gebruiken, zodat hun roadie deze op tijd kan rollen. Ze zelf aansteken lukt hen nog net.
Geruisloos verdween Babyshambles dus na hun passage in Lokeren uit de picture, Peter zijn solotour bleef maar verder slabakken en kende meer lows dan highs, en dan hebben we het wel degelijk over de kwaliteit van de optredens, niet over zijn geestestoestand. Pete is natuurlijk een soort hedendaagse versie van de Byronic Hero uit de Romantiek. Zelfdestructief, emotioneel getormenteerd, intelligent, mysterieus, een lak aan regels en een mal du siècle gevoel. Noem het gerust een wonder dat hij nog rondloopt. Waar iedereen vermoedde dat Babyshambles en bij uitbreiding Pete zelf nooit meer op het hoogste niveau zou terugkomen, deed de band plots het onverwachte: met “Nothing Comes To Nothing” begin juli een nieuwe single uitbrengen. Het was met voorsprong ons favoriet (zomer)nummer van 2013. Diezelfde dag nog speelden ze voor het eerst terug samen op Soirs d’été in Parijs. “Vive la republique”, schreeuwde Pete in de microfoon alvorens de openingsakkoorden van “Fireman” in te zetten. Liberty, equality, fraternity, Doherty. Babyshambles is terug.
De heuse Europese tour bracht hen op 16 januari naar een hopeloos uitverkochte AB in Brussel. Amper een handvol minuten te laat waren ze. Misschien hadden ze wel rekening gehouden met het feit dat dit optreden volledig live gestreamd werd. Wat ook vrij snel bleek is dat we te maken hadden met een, voor zijn normen, vrij sobere Pete. Want voor iedereen die dacht dat hij compleet lazarus was, we’ve seen worse, far worse. Dit was: niet té veel blabla en gewoon zoveel mogelijk nummers er door rammen in een klein anderhalf uur. Opener “Delivery” zette de toon, een uitzinnig publiek deed z’n best zo goed mogelijk in beeld te komen. Het had naadloos moeten overgaan in “Nothing Comes To Nothing”, ware het niet dat de drummer Adam Falkner niet helemaal bij de les was. Ze speelden doodleuk de outro van “Delivery” opnieuw om de overgang wel te doen kloppen. No worries lads, die mannen van de montage knippen dat er wel uit. Tijdens de uitzending op Acht op 8 februari zal je hier niks van merken.
Al tijdens derde nummer “Seven Shades” liet Doherty zich in het publiek vallen. Het typeerde de losse sfeer. Skanummers “Stone Me” en “I Wish” (met een refrein dat een voetbalkreet kon zijn), “Fall From Grace”, “Beg Steal Or Borrow” en “UnBiloTitled” waren de ideale ‘rust’momenten tussen opzwepende songs als “Gang of Gin”, “Fireman”, “Baddie’s Boogie”, “Side Of The Road”, “8 Dead Boys” en “Pipedown”. Stuk voor stuk zo verschroeiend gespeeld en enthousiast onthaald dat het wel leek alsof we op 1 of ander punkoptreden beland waren.
Natuurlijk was niet alles even strak. Het eerder genoemde “Gang of Gin” bijvoorbeeld was zo rommelig als de studeerkamer van een universiteitsstudent in volle examenperiode. (Geloof me, ik weet waarover ik het heb) Wie wel een retestrakke Babyshambles wil horen legt beter hun platen op, de optredens zijn steevast een ode aan de rommel, en dat was nu niet anders. Het is een heuse live-ervaring die elke muziekliefhebber eens zou moeten meegemaakt hebben. Pete die sigaretten en aanstekers in het publiek gooide, op z’n eentje een onbekend nummer speelde, vroeg of dit land nu eigenlijk al een regering heeft, verhalen vertelde over hoe hij kids ruiten zag inslaan in Brussel, meer op de grond lag dan hij op z’n benen stond, portretten aannam, zijn gitaar richting roadie gooide en vervolgens diezelfde roadie die het uitzinnig publiek van het podium moest duwen zélf het publiek induwde. Er gebeurde altijd wel wat en je verveelde je geen seconde.
Opnieuw bleek wat voor een ideale afsluiter ze hebben met “Fuck Forever”. Een gevoel van blijdschap (yes! Fuck Forever!) en tristesse (fuck! het beste optreden van 2014 zit erop), overvalt je. Niet dat het publiek zich daar wat van aantrok, zij dansten nog een laatste keer en zwaaiden vervolgens met pijn in het hart Pete and the boys uit. Tot een volgende keer. Op Rock Werchter bijvoorbeeld. Tenzij een zwangere kat er een stokje voorsteekt lijkt vlak voor Arctic Monkeys ideaal, kwestie van het contrast tussen Het Perfecte Optreden en Het Vermakelijkste Optreden extra in de verf te zetten. Als het nog niet duidelijk was: wij kiezen resoluut voor het tweede. Fuck Forever.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Primal Scream, Gent 2013
Afgelopen zomer stond Primal Scream nog op De Lokerse Feesten, waar ze de affiche deelden met Beady Eye, die noodgedwongen moesten afzeggen. Liam Gallagher en de zijnen werden vervangen door White Lies, maar voor elke britpopper die z’n ticket speciaal voor Beady Eye had aangeschaft werd Primal Scream die avond tot headliner gebombardeerd. Een grote verantwoordelijkheid, maar dankzij onder meer het uitzonderlijk hoog charmegehalte van zanger Bobby Gillespie pakten ze het publiek helemaal in. Bij thuiskomst twijfelden we even of we onze bakkebaarden niet moesten afscheren en ons haar te laten groeien als dat van Bobby. Met andere woorden: we vroegen ons af of Beady Eye daar ooit nog over was geraakt. White Lies alleszins niet.
Er werd dan ook terecht uitgekeken naar hun optreden op 13 november in De Vooruit te Gent. Geen perfectere plaats om The Scream live aan het werk te zien. Ten eerste is het een prachtige zaal met een heuse muzikale voorgeschiedenis, en ten tweede is er ook nog de politieke voorgeschiedenis: De Vooruit is, historisch gezien, het mekka der Gentse socialisten. Gillespie is diep vanbinnen een punker van het type Joe Strummer. Sloganesk, maar nooit hol. Maatschappijkritische spreekbuis van een verloren generatie via het best denkbare medium: rock ’n roll. En daarnaast moet je hem ook niet leren hoe een publiek te entertainen. Van alle markten thuis, die man.
Alle ingrediënten voor een topavond, denk je dan. Niks was minder waar. Wat een verschil met de Bobby Gillespie van de vorige twee Belgische doortochten. Was hij toen nog die onvervalste entertainer, dan leek hij er nu allesbehalve zin in te hebben. Wij zijn geen druggebruikers, noch dokters, maar het leek er sterk op alsof Bobby zich in hogere sferen bevond. Het begon nochtans vrij stevig met “2013”, “Hit Void” en “Jailbird”, niet dat het de meest perfecte versies waren, maar power zat er wel in. Al snel werd ook duidelijk dat we hier ook te maken hadden met een heel aantal geluidstechnische problemen: zo stond Andrew Innes’ leadgitaar veel te luid, de gezangen dan weer veel te stil en klaagden groepsleden zowat continu over het geluid in de monitors. Gillespie’s enthousiasme daalde met de minuut, zelden iemand zo koel naar zijn publiek weten te kijken. Vreemd voor iemand die bekendstaat om zijn eeuwige, herkenbare glimlach en de interactie met het publiek. Toen hij vroeg of iedereen alright was, vroeg iemand zich terecht af of hijzelf wel alright was. Hij brabbelde iets over het slecht geluid in de monitors, altijd ambetant voor een artiest, maar zoiets zou eigenlijk nooit mogen voorkomen en neigt wat naar amateurisme.
Nummers als “Goobye Johnny”, “Accelerator” en “Tenement Kid” leken de passende nummers voor de band’s gemoedstoestand. Traag, depressief, en apestoned.  Het publiek werd in slaap gewiegd, en het leek wel alsof Bobby zelf ook de voorkeur gaf aan een bed. We waren bijna vergeten dat ze al een uur aan het spelen waren.
En plots was het daar. De aha-erlebnis die niemand zag aankomen. Waar iedereen verwachtte dat Primal Scream pijnlijk ten onder ging gaan, besloot Gillespie de boel om te gooien. Die monitors moesten dichter, zo kon hij de liefde van het publiek voelen. Een meesterzet zo bleek. Uit het niks stond hij terug met overgave te zingen, en vooral, want dat misten we misschien nog het meest, te dansen. Als de setlist een sonnet was, dan was “It’s Alright, It’s Ok” de volta. De nieuwe wending. Op de antifascistische disco van “Swastika Eyes” werd geraved en met “Country” Girl” en het onvermijdelijke “Rocks” eindigden ze met hun twee meest Stonesy nummers.
Nu we een flits hadden gezien van wat ze in staat waren, uptempo nummers, hits zowaar, met volle overgave en zichtbaar genietend gespeeld, konden ze het niet maken er nu al de brui aan te geven. Bovendien hadden ze ook nog geen enkel nummer van het legendarische “Screamadelica” album gespeeld. Het eerste nummer van de bisronde was met een vijftien minuten durende versie van “Higher Than The Sun”(toepasselijke titel), waar bovendien ook nog eens een snippet van “Who Do You Love” van Bo Diddley inzat, wellicht het hoogtepunt van de hele avond. Al moest het nummer erna ook niet echter onderdoen: “I’m Losing More Than I’ll Ever Have”, een wonderschone ballad met eerbetonen aan zowel The Faces (Stay with me! Stay with me!) als, alweer, The Stones (baby, have mercy on me). De remix die Andrew Weatherall van dat nummer maakte, bevatte weinig tot niks van het origineel, maar was wel dé doorbraaksingle voor de band: “Loaded”. Bobby spreidde tijdens het no.1 party anthem van begin jaren ’90 de beentjes en schudde naast met zijn graatmagere billen, ook met zijn sambaballen. Zo zien we het graag. De meer dan twee uur durende set leek te eindigen met “Movin’ On Up”, maar de band wist van geen ophouden en speelde doodleuk “Rocks” opnieuw. Het deed ons denken aan een frats die Peter Doherty ook nog zou uithalen. Zijn optreden in De Vooruit vorig jaar vertoonde eigenlijk vrij veel raakvlakken met dit, een valse start met een plotse ommekeer en vervolgens van geen ophouden weten. Na “Rocks” bleef Bobby Gillespie minutenlang op het podium staan om iedereen te bedanken. Telkens als hij een woord probeerde te zeggen, kwam er een nieuwe lachbui in hem op. Hij beweert zelf, net als Pete, clean te zijn, en nogmaals; wij zijn geen druggebruikers, noch dokters maar bij dergelijke verschijning stellen wij ons vragen.
Primal Scream in De Vooruit, dat was: een set van meer dan twee uur met een barslechte eerste helft en een uitstekende tweede. Wij bleven verwezenlijkt achter, niks aan te doen. Zo word je kampioen.
0 notes
emiledekeyser · 5 years ago
Text
Jake Bugg, Lille 2013
1994. Kurt Cobain schiet zichzelf een weg naar de eeuwige jachtvelden, Oasis laat “Definitely Maybe” los op de wereld en in Nottingham wordt Jacob Kennedy, beter bekend als Jake Bugg, geboren. Negentien is ie dus, de man achter “Lightning Bolt”, “Two Fingers” en “What doesnt Kill You”. Het is tegelijk het geniaalste en het frustrerendste, waarom kan ik dat niet?!, aan de jongeman. Maar laten we het vandaag vooral bij dat “geniaal” houden. Wie waren, voor Jake Bugg, de laatste Britse artiesten recht uit the council estates met enige bekendheid buiten de landsgrenzen van Het Eiland? Juist, de jongens van Arctic Monkeys anno 2006. Toeval of niet: net als The Monkeys op AM waait er door Jake Bugg’s gloednieuwe plaat, Shangri La, ook een zeer Amerikaanse wind. Geen Dr. Dre beats of Queens Of The Stone Age woestijnrock, eerder echo’s van Neil Young, Fleetwood Mac en andere Amerikaanse classics. Benieuwd hoe die nieuwe plaat, een handvol dagen na de release, live tot zijn recht komt trokken wij naar een stampvolle - we waren duidelijk niet de enigen met dat idee - Aeronef in Rijsel.
Een mixtape met The Stone Roses, The Velvet Underground (onvermijdelijk dezer dagen) en Oasis, dat heet: de juiste toon zetten. Dat deden de eerste twee nummers ook. “There’s A Beast And We All Feed It” (tevens opener op Shangri La) en “Trouble Town” (stuck in speedbump city where the only thing that’s pretty is the thought of getting out), dat zijn perfecte uptempo binnenkomers. Gevolgd werden ze door “Seen It All”, 1 van de hoogtepunten, “Simple As This” en “Storm Passes Away”, iets tragere, doch daarom niet mindere, songs. Die nagenoeg perfecte wisselwerking tussen up-en downtempo, plugged en unplugged, bekend en minder bekend, is misschien wel het krachtigste wapen dat Jake Bugg ter beschikking heeft.
Opvallend: het leek wel alsof niet alle hitjes in België ook de Franse radiozenders bereikt hebben. Zo passeerde “Seen It All” eerder geruisloos en hetzelfde gold voor “Two Fingers”. Het publiek mocht dan misschien in grote getale opgekomen zijn, uitzinnig waren ze niet. Na verschroeiende versies van “Messed Up Kids” (de toekomstige derde single?) en Ballad Of Mr. Jones kregen we een volledig akoestisch intermezzo met o.a. “Country Song” en “Pine Trees”. De gesprekken achter in de zaal, verpestten echter het ingetogen karakter van de bloedmooie, recht uit het hart komende nummers en de lawaaimakers werden meermaals aangemaand tot stilte door de personen rondom hen. Niet dat er noodzakelijk altijd iets verkeerd is met een gesprek voeren tijdens een optreden, maar wanneer het de bovenhand haalt van het geluid van de artiest die de rest van de zaal wel wilt horen, dan zit je met een probleem. Halverwege “A Song About Love” stopte hij plots. Er kan enkel maar gespeculeerd worden naar de echte reden hiervoor. Jake, niet echt het grootste spraakwaterval, staarde wat om zich heen en riep zijn (vaste) roadie bij zich. Sommigen hadden het over laserlichtjes in zijn ogen, anderen dachten dat er fans onwel geworden waren. Wij denken, en hopen, dat Jake stopte als statement tegen het op sommige momenten respectloze publiek.
Kleppers “Taste It” en laatste twee singles “Slumville Sunrise” en “What Doesn’t Kill You”, harder en sneller dan alles wat hij tot nu toen gedaan heeft, sloten de set af. Niet eens een goodnight, Bugg doet niet mee aan ontkennen dat er een bisronde volgt. Die bisronde typeerde met drie nummers wat voor een artiest Jake Bugg is. Als eerste kregen we een adembenemend mooi akoestisch nummer, “Broken”, zo indrukwekkend dat het zelfs de zaal zowaar stil kreeg. Vervolgens toonde hij wat voor een muziekliefhebber hij zelf is, door “Hey Hey My My” van Neil Young te coveren. Het nummer is allicht het bekendst omdat Kurt Cobain met de regel it’s better to burn out than to fade away” zijn suicide note afsloot. De meest representatieve verse voor Jake is echter rock ’n roll can never die, dat op luid gejuich door het publiek onthaald werd telkens die woorden uit zijn mond rolden. Niet will, maar can, kwestie van elk waterkansje compleet uit te roeien. Wat een meesterlijke versie trouwens, inclusief nagenoeg perfecte solo die hij met sprekend gemak uit zijn mouw schudde. Negentien? Leeftijd heeft niks te maken met wat op je paspoort staat. Na het traag nummer en het eren van een held, volgde dan afsluiter “Lightning Bolt”, het uptempo nummer. De liveversie is anders dan de studioversie, zo zitten er korte pauzes tussen elke tempowisseling, waardoor hij speelt met de dynamiek van de song en die extra kracht geeft. Bovendien leek het wel alsof het publiek een heel optreden lang zat te wachten op dit nummer, dat duidelijk wel het voorbije jaar meer dan eens langs de Franse radiogolven voorbij gesurft is.
Voor de meesten van zijn leeftijdsgenoten zijn de examens in aantocht. Jake Bugg krijgt van ons alvast een 10/10 voor het vak “rock ’n roll”. Het publiek krijgt -1 voor hun gedrag tijdens zijn presentatie. Foei.
1 note · View note