#kine brettschreider
Explore tagged Tumblr posts
Text
DE IG IN TREKPOPTT SPREEKT VOOR ZICH
Van een andere dichter las ik niet lang voor nu over zijn gestrenge vrolijkheid in de villanelle. Een dwangbuis voor woorden opgezet in een nauwgezet en uiterst creatief rijmschema: AbB – abA – abB – abA – abB – abAB, vijf terzines met een afsluitende kwatrijn. Hoe makkelijk wil je het hebben om het moeilijk te doen. De dichter dezes merkt in zijn voorwoord tot en de uitleg op zijn geschreven regels dat de hedendaagse dichtkunst de spreektaal nadert en daarbij de vorm meer en meer loslaat. De poëzie van Kine Brettschreider die dan vandaag aan mij voorligt daarentegen, hoe experimenteel en los van iedere stijl of elk voorschrift dan ook, benadert de spreektaal geenszins. Hoewel buitengewoon actueel omschrijft het de gedachtewereld. Om stil van te worden, de woorden te lezen zonder deze uit te spreken. Ze geluidloos te bepeinzen. Gelezen dienen ze te worden, niet voorgedragen. De verzen van Brettschreider zijn denkbeelden die een persoonlijke voorstelling vergen, geen collectief besef.
Het is de denktaal van de hoofdpersoon genaamd Ig. Het mens dat kort in het leven staat en enkele woorden tot zich mag rekenen, maar wel de omgeving voor zichzelf wil bevatten en verbeelden. Gaandeweg de vertelling, dat uiteenvalt in legio verzen, wordt de vocabulaire breder maar blijft de zelf ontwikkelde Ig-taal gebezigd. Een taal die geen woordenboek heeft, geen vertaling kent. Want deze Ig-figuur beziet de wereld, denkt daar het zijne dan wel het hare van. In zijn woorden, haar gedachten. Het zijne schrijf ik in eerste aanvang, een tweede het hare, maar het kan evengoed onzijdig zijn, niet geslachtelijk. Zo blijft het opgestelde voor een ieder in te vullen, aangepast op de eigen persoon, universeel.
De Ig van het Germaanse Ich, er wordt wel meer Duits gebezigd tussen de regels door. Of de Ig als verkleining van de voornaam Iggy. Iggy Pop, waardoor ik de titel van de bundel kan plaatsen: TREKPOPTT. Zoals de gedachten van Ig die woorden krijgen om duidingen te geven aan ervaringen, reflecteer ik eenvoudig op de formuleringen. Het lijkt kindertaal bij tijd en wijle. Ervaren onderwerpen hebben uitdrukking nodig. Is de naam van de ervaring of het gevoelen blanco en leeg dan wordt het door Ig naar eigen idee ingevuld. Of het gehoorde wordt verbasterd (twitboek en veestboek). Maar Ig wordt voortdurend beschreven in de derde persoon. Het persoon staat buiten de dichter, maar deze weet overal het fijne van waardoor het is alsof Ig de ik van de dichter is, eerste persoon.
De lezer kan zich in de verwrongen taal en de manke woorden vereenzelvigen, maar moet er wel enige moeite voor doen. Naarmate ik, de lezer dus, dan verder in de bundel lees, aandachtig de taal van Ig's gedachten meer de mijne wordt, word ik tot die hoofdpersoon. Heb ik aan een half woord genoeg. Ben ik Ig. Zie ik door zijn/haar woorden mijn eigen spreektaal. Trekt het, de dichter aan mijn touwtjes van het leven. Maak ik mee wat Ig ervoer en beschreef. Het dagboek van Ig is mijn reisboek, de gewaarwording van Ig is mijn weten en kennen. De wereld van Ig ligt open voor mij, daarin kan ik met de routebeschrijving die TREKPOPTT is mijn weg vinden.
Het gedrukte handschrift van Brettschreider is niet eenvoudig te lezen, laat staan in eerste instantie te ontrafelen of ontwarren. Daardoor, door dat mysterieuze karakter, intrigeert de tekst. Boeit het en maakt nieuwsgierig naar wat komen gaat. Sla ik de pagina’s belangstellend om. In haar poëzie is dan wel geen rijm te vinden, zoals misschien wel te doen gebruikelijk denk je maar niet heus. Het is een ongerijmd de woorden in zinnen en regels doen reidansen over het papier, een rondedans van A tot Z. Van “as Ig twee winterbomen ziett” tot “Ig wilt gewoon een nette wagen”. Ik doorleef in de bundel het zijn van Ig. Want eenmaal de betekenis doorziend gaan de collageachtige verzen leven en geven de samenstellingen geheimen prijs.
Dan ergens halverwege – zo ongeveer op bladzijde 43 in Igs werkkamer aangekomen denk ik – ben ik Ig, zie ik mezelf als Ig, beschouw ik de wereld door Igs blik, ben ik Igs ogen. Verwonder en bewonder het leven zoals Ig dat voor mij doet en deed, verwoordt en verwoordde. In de huid van Ig word ik echter wel tot de marionet die ik niet wil zijn. Kine Brettschreider trekt aan mijn touwtjes, door haar woorden te doorzien word ik de pias, de harlekijn. Zij laat mij kijken zoals beschreven, stuurt mijn gedachten in tegengestelde richting.
De dichter geeft tot slot enkele aanwijzingen voor zangers en sprekers. Al zal ik niet uit haar bundel declameren, hardop citeren, zal de voorgestelde ademoefening toch hout snijden. De keelklanken en neuzelige woorden komen dan getoonzet uit mijn mond. Denk ik. Wie verstand heeft van deze dichtvorm, kenner is van deze schrijftaal zoals gebezigd door Brettschreider, zal mij uit-lachen of in elk geval onbeschaamd grijn-zen om mijn miskennis en onkunde, achterlijke ezelachtigheid, deze poëzie proberen te duiden. Want deze dichterlijke vrijheid heeft geen verklaring nodig, iedere toelichting of uiteenzetting gaat mank zoals de kinderlijke denktaal van Ig wel gehandicapt is. Het werkt als een abstract schilderij dat voor zichzelf moet spreken, uit zichzelf de betekenis kan duidelijk maken. Echte kunst heeft geen verklarende woorden nodig. Het staat er, het is er, het spreekt voor zich.
TREKPOPTT. Kine Brettschreider. Uitgeverij Opwenteling, 2022
0 notes
Text
INTERNETBRONNEN ALS VASTE WAARDE
Ergens las ik onlangs dat het openingsgedicht het visitekaartje is van elke dichtbundel, het vers dat een eerste indruk geeft van wat je als lezer te wachten staat. "Daarom zullen dichters het openingsgedicht met scherpte selecteren", schrijft collega-recensent Ton van 't Hof en bespreekt meteen slechts het eerste gedicht uit de debuutbundel van Kine Brettschreider, Trekpoptt. Een bundel die ik eerder in het geheel heb besproken en geen knieval heb gemaakt voor of gestruikeld ben over dat eerste gedicht toen. Want al wat na kwam was even interessant als representatief.
Dat eerste gedicht nu in de bundel "mijn cloud, die de uwe is" van Anouk Smies zal dus hààr paradepaardje zijn. Daarom lees ik het woord voor woord geconcentreerd, en dan doe ik de rest van de bundel eerstens tekort. Het is een goede binnenkomer, "De ondergang zelf", en zet mij meteen op het juiste spoor. Maar ik merk gaandeweg langs het traject dat de spanning wordt opgebouwd en leidt naar een tussenstation om op adem te komen. Want de bundel heeft vier aandachtspunten, hoofdstukken. Dan kan ik mijn toewijding opladen en de blik in een dwarse richting sturen.
Echter dat eerste gedicht, de deur die opengaat terwijl ik door het sleutelgat al een indruk had gekregen: " 'God's not on our side, because he hates idiots.' The Good, The Bad and The Ugly". Anouk Smies projecteert in de bundel haar rolprent. Een film met een waargebeurd verhaal, genomen van een verdieping in de eindtijd-sekte 'Wachters van de nacht', geschriften en videofragmenten van uitvinder en futuroloog Raymond Kurzweil, internetbronnen die verwijzen naar 'Project West Ford' en dus in de cloud zitten – die immense wolk van digitale documenten. Allemaal gronden om een zekere ondergang te duiden, maar elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berust op louter toeval. Behalve GOD, die in de weerklank uit een diepe put DOG is. Het christendom als underdog preekt de passie van de eschaton, het eind der tijden.
Blijvend bij het eerste gedicht, lees ik daarin het jaar 2000, het millennium waarin alles op digitaal gebied zou vastlopen wat de ondergang van de moderne mens had kunnen betekenen. Maar ook zie ik een Goede Vrijdag, in de middag dat het voorhangsel scheurt en totale duisternis over de velden ligt tot een uur of drie, dan rond een uur later verdwijnt de dramatiek door overvloedig licht. In de koude oorlog valt de bom en implodeert de wereld, een doemscenario. Dichterbij huis is de wolf het coronavirus. De ondergang zelf komt als een dief in de nacht als donderslag bij heldere hemel. Smies omschrijft wat er had kunnen gebeuren. Een profetische tekst? Of een vermoeden hoe het is en kan verlopen. Want die wanorde na de kruisiging is tot een nieuwe orde geworden en verre van vergeten.
Anouk Smies beschrijft verder die ideeën van de eindtijd-gelovigen. De wappies die fake nieuws als overtuiging hebben. Want wat zijn hun redenen om te wachten in de nacht, ervoor zorgend dat hun licht blijft branden zodat ze bij de heiligen kunnen aansluiten wanneer de ondergang daar is. Wat gaat er in hen om, hoe leven zij met die wetenschap. De dichter probeert daar een vinger achter te krijgen. Om daarna mij te brengen bij het weten dat er geen godheid bestaat, maar ook de twijfel hebben dat deze er zeker wel is. Mijn noodlot begrijpen door me de aarde te laten kennen. Het is de wereld die in negen verzen aan het woord is.
Abnormaal wordt het nieuwe normaal was het devies enige tijd geleden. En of die wonderlijke zonderlinge vreemdheid alledaagse werkelijkheid is geworden zullen wij pas achteraf kunnen herleiden. We blijven niet hangen in het verleden, het leert ons niet de les want we vervallen makkelijk weer in oude gewoonten. Het script van de ondergang is niet verontrustend, maar kan zelfs troostend zijn. God bestaat nog niet, dus bij de dood is het klaar. Op de dag dat Al de ruimte neemt ontwaakt het universum beurt Smies mijn gemoed op. Hier sluipt de digitale omgeving binnen de gedichten en maakt de dichter de titel van de bundel: “LOF / Lieve cloud, / sluipwesp van individuele drift, / mammoetklank van wetenschap, / harde hand zonder onderscheidend vermogen / / Lieve cloud, / pooier van goedertierenheid, ballenbak, / hackertje, cosmetische chirurg van gemis / / Lieve cloud, / waar niemand uit ontwaakt als ik het mocht bepalen / Niet uit mijn cloud, die de uwe is”.
Want het is niet een zacht verkwikkende motregen dat in kleine druppen op mij neerdaalt vanuit een grijs wolkendek. Het is wel een regen in pijpenstelen uit een zwarte lucht dat kletterend roffelt en al het leven dat smacht om water onder het maaiveld laat verdrinken. Het is heftig en voorspelt weinig goeds, wat zal ik aantreffen en kan ik schuilen onder het geboden dak. Wanneer ik de druppelstroom op het kaft goed beschouw, lijkend te bewegen in verschillende gradaties blauw en diverse lettergrootten – verticaal figuurlijk uit de hemel komend, letterlijk van de bovenrand van het voor mij liggende ongeopende boekje, goed beschouwend zijn dit cijferreeksen in willekeurige volgorde. Cijfercombinaties die kunnen staan voor lettertekens, nummering als metafoor voor het gedigitaliseerde leven. Dus dat gedicht op pagina 45 had voor mij beter het eerste gedicht kunnen zijn, dan had ik meteen geweten welk vlees ik in de kuip zou hebben. Dit vers is het pronkjuweel.
De bundel "mijn cloud, die de uwe is" heeft internetbronnen als vaste waarde. De zoekmachines die verwijzen naar de inspiratie om te dichten. Die gedachten zijn door een ieder te gebruiken, wanneer je maar de juiste zoektermen gebruikt. Die cloud, dat is een persoonlijke verzameling documenten in een kluis waar je een digitale sleutel voor moet hebben om deze te openen. Ieder persoon die toegang heeft bezit een eigen kleine wolk in de grote cumulus. Maar Anouk Smies geeft in haar bundel toegang tot haar verzameling documenten. Maar om deze te begrijpen heb ik wel een sleutel nodig, want ze strooit nogal met metaforen en verwisselde termen voor gangbare uitdrukkingen rond. Het is een geconcentreerd lezen, een aandachtig overwegen na iedere zin. Vat krijgen op de bedoeling is niet zo simpel. De gedachten van deze dichter zijn zo glad als een aal, deze kronkelen over het papier en laten zich minder gemakkelijk (be)grijpen.
Het laatste gedicht in de bundel, op pagina 61, daagt uit tot diepgaand onderzoek. Daar staat zeven maal de titel van het boekje in bits en bytes uitgeschreven. Zonder hapering. De handleiding staat een pagina eerder. Zeven maal wordt aangegeven dat ik toegang heb tot het gedachtegoed van Anouk Smies dat ergens in de lucht rondzweeft. Want er is die cumulonimbus, die stapelwolk waarin alle gedachten van elk mens op aarde als ijskristallen hangen opgeslagen. Het kan niet zo zijn dat met het sterven van een individu zijn of haar denkbeelden, inzichten en oordelen als een vingerknip zijn verdwenen. Deze blijven rondzweven en de mensheid na deze kan er naar wens gebruik van maken. De sleutel die nodig is om toegang te krijgen is het talent, de gave, het intellect. Het valt je in als een zachte motregen, maar het kan je ook toevallen als een donderslag bij heldere hemel, ineens is het er; het inzicht. Opeens zie je het licht en waar dat vandaan schijnt weet je niet.
Het is de analoge wolk, door een hogere macht de wereld gegeven. De digitale wolk is van een andere orde, het is door de mens zelf in de atmosfeer geblazen. Waar die cloud precies hangt en of deze werkelijk wel bestaat is evenzo ongrijpbaar als een godheid hoog op zijn troon gezeten. Het zwerft in de wolken, het is in ICT termen gesproken de cloud. Al in de 17e eeuw is dat binaire schrift uitgevonden, dus is er zoals alom bekend weinig nieuws onder de zon maar gebeurd er meer tussen hemel en aarde dan wij weten en beseffen. Dat schrift doet het goed in het geheugen van de computer. Daarmee kan deze rekenen, en verrekent zich nooit. De mens kan een fout maken, de computer doet dat niet. En gaat het dan eens mis dan komt dit door menselijk falen. Voor de computer bestaat er enkel ja en nee, zwart en wit, 0 en 1. Er is geen grijs gebied, wel een als dan ofwel what if. Wanneer het niet dit is dan is het dat. Of anders.
Mijn cloud, die de uwe is. Dichtbundel. Anouk Smies. Uitgeverij Opwenteling, 2023.
0 notes