#het is een plek die terugkomt in mijn dromen
Explore tagged Tumblr posts
Text
soms wil ik weer dansen in theater aan de schie met klaproosrode lippen en een liter haarspray in mijn knot. kijk naar me, maar raak me nooit aan. kijk naar me, maar besef: ik sta op de verhoging, ik ben verheven, en jij moet klauteren om op mijn niveau te komen.
#persoonlijk#het is een plek die terugkomt in mijn dromen#ik ben verdwaald in de backstage#de gangen gaan overal heen en ik ben alleen en ik kom niet waar ik wil komen#als ze vragen wanneer voel je je het meest jezelf is dansen onderdeel van het antwoord
0 notes
Text
Georges Perec: de wereld is een (dromen)boek
De eeuwige roem van de Franse schrijver Georges Perec (1936-1982) was al enigszins verzekerd sinds hij kort na zijn overlijden een kleine planeet naar zich vernoemd kreeg, net als een voetgangersstraat in het twintigste arrondissement van Parijs, een school en enkele bibliotheken. Maar met de recente publicatie van zijn gehele oeuvre in de vooraanstaande Bibliothèque de la Pléiade lonkt niet minder dan het literaire heiligdom. Wie toetreedt tot het dundruk-pantheon van uitgeverij Gallimard ziet immers zijn nagenoeg goddelijke status als hedendaags klassiek auteur onomstotelijk en voorgoed bezegeld.
Eind jaren tachtig, begin jaren negentig kende de waardering voor Perecs werk een hausse, zowel op academisch, literair-kritisch als op uitgeefvlak. Die groeiende belangstelling dijde uit tot in ons taalgebied. Het gros van Perecs hoofdwerken, van De dingen tot zijn magnum opus Het leven een gebruiksaanwijzing, werd rond die periode vertaald naar het Nederlands. Gelukkig blijven sindsdien nieuwe vertalingen in een gestaag tempo het licht zien.
Vrijwel gelijktijdig zijn er nu twee glansrijke sterren aan het Perec-firmament bijgekomen. De ambachtelijke eenmansuitgeverij Vleugels uit Bleiswijk publiceert met het sociologische experiment Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs een nieuw deel in zijn steeds indrukwekkender wordende ‘Franse reeks’ en De Arbeiderspers voegt met het dromenboek De duistere winkel een derde Perec toe aan zijn toonaangevende serie egodocumenten ‘Privé-domein’. Deze vrij uiteenlopende werken blijken meer gemeen te hebben dan men op het eerste gezicht zou kunnen denken.
Parijs is de wereld
De plek in Parijs die Perec koos om uitputtend en dus zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven, was de Place de Saint-Sulpice. Op drie achtereenvolgende dagen in oktober 1974 – vrijdag de achttiende, zaterdag de negentiende en zondag de twintigste – nam hij plaats in diverse etablissementen met uitzicht op het vrij drukke kruispunt in het zesde arrondissement en noteerde alles wat hij zag. Zijn missie was om nauwkeurig vast te leggen wat aan ieders aandacht ontsnapt, met de grondigheid van een etnograaf of socioloog:
Mijn bedoeling op de volgende pagina’s was vooral al het andere te beschrijven: dat wat je gewoonlijk niet opmerkt, wat er niet toe doet: wat er gebeurt wanneer er niets gebeurt, behalve tijd, mensen, auto’s en wolken.
De drie dagen deelde Perec op in negen ‘zittingen’. Bij elke sessie gaf hij tijdsindicaties mee, waardoor de duur van elke zitting berekend kan worden. De eerste dag was met meer dan zes uur de langste, de tweede duurde grofweg viereneenhalf uur en de derde klokte af op ruim twee uur. Elke seance opent met een overzicht van de algemene omstandigheden. De eerste zitting start als volgt:
Datum: 18 oktober 1974 Tijd: 10.30 u Plaats: Bar-tabac Saint-Sulpice Weer: Droge kou. Grijze lucht. Af en toe een opklaring.
In de tweede sessie klinkt het:
datum: 18 oktober 1974 tijd: 12.40 u plaats: Café de la Mairie meerdere tientallen, meerdere hon- derden gelijktijdige handelingen, microgebeur- tenissen die elk op hun beurt weer houdingen, motorische handelingen en specifieke energie- bestedingen voortbrengen: gesprekken tussen twee mensen, gesprekken tussen drie mensen, gesprekken tussen meer- dere personen: bewegende lippen, gebaren, expressieve mimiek
De geritmeerde telegramstijl geeft een zeker sérieux aan Perecs observaties. Doordat de interpunctie soms wegvalt of hoofdletters vergeten worden (de typografische opmaak is in deze sterke vertaling minutieus overgenomen uit de originele Franse editie bij Christian Bourgois), krijgt zijn logboek dan weer een zekere ad hocgejaagdheid, een in-het-heetst-van-de-strijd-vlug-genoteerde zwierigheid.
Tegelijk is Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs meer dan een droge, saaie opsomming van banale feiten en gebeurtenissen. De pseudowetenschappelijke, afstandelijke notities worden regelmatig afgewisseld met meer persoonlijke mijmeringen, filosofische bedenkingen of humoristische invallen, ingrepen die het geheel behap- en prettig leesbaar maken:
[…] Onbevredigde nieuwsgierigheid (wat ik hier ben komen zoeken, de herinnering die door dit café zweeft… […] Het roept geboeide aandacht, ironie op, betrokkenheid bij het aanwezige: niet alleen de scheuren zien, ook de stof (maar hoe kun je de stof zien als alleen de scheuren die zichtbaar kunnen maken
[…] Paraplu’s verdwijnen in de kerk Momenten van leegte […] Project van classificatie van de paraplu’s naar vorm, manier van functioneren, kleur, mate- riaal…
[…] Vlak naast het café, onder het raam en op drie verschillende plaatsen, tekent een vrij jonge man met een krijtje een soort V op de stoep, met daarin een soort vraagteken (land-art?)
[…] Twee mannen met een pijp en zwarte schoudertas Een man zonder pijp met een zwarte schoudertas
[…] Een man loopt met zijn neus in de lucht voorbij, gevolgd door een man die naar de grond kijkt.
Perecs ambitie om ‘uitputtend’ te noteren betekent onvermijdelijk dat hij op veel toevalligheden en herhalingen stoot:
[…] De blik raakt vermoeid: steeds weer die appel- groene 2cv’s.
[…] Het begint weer te regenen.
[…] Voor de zoveelste keer rijdt er een auto van de rijschool van de Rue de Rennes 79 voorbij
[…] Voor de vierde keer loopt de dubbelganger van Michel Mohrt in de verte voorbij
[…] Voorafgegaan door 91 motorrijders komt de mikado voorbij in een appelgroene Rolls Royce
In de overrompelende chaos en veelheid aan impulsen zoekt Perec naar wetmatigheden en categorieën:
[…] (waarom die bussen tellen? waarschijnlijk omdat ze herkenbaar en regelmatig zijn: ze delen de tijd in stukken, ze geven een ritme aan het achtergrondgeluid; uiteindelijk zijn ze voorspel- baar
[…] Wat is er veranderd ten opzichte van de vo- rige dag? Op het eerste gezicht is alles het- zelfde. Misschien is de hemel bewolkter? Het zou echt vooringenomen zijn om bij- voorbeeld te zeggen dat er minder mensen of minder auto’s zijn. Er is geen vogel te zien. […] Als de vogels (duiven) daarente- gen zouden komen (en waarom zouden ze niet komen), zou ik er zeker van zijn dat het dezelfde waren.
De wereld als boek
Perecs onlesbare classificerings- en categoriseringshonger, zijn ‘encyclopedisme’ en drang om de wereld als een alomvattend boek te zien, staan in een direct verband met l’infra-ordinaire, een concept dat hij lanceerde en uitwerkte in de periode dat hij met Jean Duvignaud en Paul Virilio als redactielid en medeoprichter betrokken was bij het magazine Cause commune. Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs verscheen voor het eerst in dit sociologisch-filosofisch tijdschrift in het themanummer van 1975 dat als titel Pourrissement des sociétés had. Duvignaud – oud-leraar van Perec en levenslange vriend, medestander en mentor – en Virilio kregen trouwens beiden een cameo toebedeeld in Poging: ‘ik meen dat ik Duvignaud naar de parkeerplaats zag lopen’ in de vijfde zitting en ‘Paul Virilio loopt voorbij: hij gaat naar De walgelijke Gatsby kijken in Bonaparte’ in de zevende zitting. Perec gebruikte de term l’infra-ordinaire (‘het onder-gewone’) voor het eerst in zijn kort essay Approches de quoi?, vertaald als Nader tot wat? (oorspronkelijk verschenen in Cause commune in februari 1973; opgenomen in de uitstekende bundeling verspreide teksten Ik ben geboren, Privé-domein nr. 251, in een vertaling van Rokus Hofstede):
Wat elke dag gebeurt en elke dag terugkomt, het banale, het alledaagse, het vanzelfsprekende, het gangbare, het gewone, ‘het onder-gewone’, de achtergrondruis, het gebruikelijke, hoe moeten we daar rekenschap van afleggen, hoe moeten we dat problematiseren, hoe moeten we dat beschrijven?
Wat verder in het essay verwijst Perec kort naar het in 1969 opgestarte, maar onvoltooid gebleven ‘onder-gewone’ stadsproject Lieux, waarin het uitputtend beschrijven van Parijse straten centraal stond:
Beschrijf je straat. Beschrijf een andere straat. Vergelijk.
Met aanstekelijk enthousiasme beschrijft Perec in Tweede brief aan Maurice Nadeau (gedateerd 7 juli 1969; opgenomen in Ik ben geboren) dit qua opzet ongeziene en door zijn beperkende spelregels erg oulipiaans project:
In Parijs heb ik twaalf plekken uitgekozen, straten, pleinen of kruispunten, verbonden met herinneringen, gebeurtenissen of belangrijke momenten uit mijn leven. Maandelijks beschrijf ik twee van zulke plekken. Een eerste keer beschrijf ik ter plaatse (in een café of gewoon op straat) ‘wat ik zie’, op een zo neutraal mogelijke manier, ik som winkels op, geef wat architectonische details, noem een paar micro-gebeurtenissen […]; een tweede keer beschrijf ik om het even waar (thuis, in het café, op kantoor) de plek uit mijn geheugen, roep de herinneringen op die ermee samenhangen, de mensen die ik er heb gekend enzovoort. Elke tekst […] wordt na voltooiing opgeborgen in een envelop die ik met lak verzegel. Na verloop van een jaar zal ik elk van mijn plekken tweemaal hebben beschreven, eenmaal vanuit mijn herinneringen en eenmaal ter plaatse in de vorm van een reële beschrijving. Zo begin ik twaalf jaar achter elkaar overnieuw, waarbij ik mijn combinatie van plekken permuteer volgens een bepaald algoritme (een Latijns orthogonaal bikwadraat van de twaalfde orde), dat mij aan de hand is gedaan door een in de Verenigde Staten werkzame Indiase wiskundige. Ik ben begonnen in januari 1969; in december 1980 zal ik klaar zijn!
Vreemd genoeg maakte het experiment aan de Place Saint-Sulpice geen deel uit van Lieux, dat ongeveer halverwege, zo rond 1975, strandde en werd afgebroken. Tot ongeveer anderhalf jaar voor de zitting aan het Saint-Sulpicekruispunt had Perec nauwelijks nog verder gewerkt aan zijn meerjarig project. Misschien was Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs een soort herkansing om Lieux weer op te pakken, zoals Philippe Lejeune in La mémoire et l’oblique suggereert? Perecienne Annelies Schulte Nordholt legt in een uitstekend artikel in de Rosenberg Quarterly uitvoerig uit hoe Perec van zijn obsessie met de ‘gewone dingen’ een heuse ‘poëtica van het alledaagse’ op poten zette. Onder de titel ‘Les choses communes’ wilde Perec in de jaren zeventig enkele teksten rond l’infra-ordinaire bundelen. Het eerste deel – een reeks van vierhonderdtachtig herinneringen aan ‘gewone’ voorwerpen, personen en gebeurtenissen – publiceerde Perec als Je me souviens (1978).
Het tweede deel ging Tentative de description de quelques lieux parisiens heten, maar werd nooit onder die titel uitgegeven. Perec selecteerde vijf van de twaalf oorspronkelijke plaatsen en bewerkte de teksten die hij reeds had geredigeerd voor Lieux. Deze vijf teksten verschenen verspreid over enkele jaren in zeer uiteenlopende tijdschriften. Omstandig en erudiet illustreert Schulte Nordholt de evidente gelijkenissen en frappante verschillen die er bestaan tussen Lieux en Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs. Het is duidelijk dat toen Perec zich posteerde aan de Place Saint-Sulpice hij niet aan zijn proefstuk toe was wat betreft het uitputtend beschrijven van straten. Sinds de start van Lieux had hij al behoorlijk wat ervaring met nauwgezet rapporteren. In het segment ‘La rue’ uit de verzameling ‘ruimtelijke’ teksten Espèces d’espaces (1974) bijvoorbeeld, had hij zijn methodiek van gedetailleerde stratenbeschrijving al goed in de pen. Zijn bekende en vaak geciteerde adagium ‘Il ne se passe rien, en somme’ komt erin voor en Lieux zelf doet hij hier eveneens uitgebreid uit de doeken.
Een ander voorbeeld van detailbeschrijving van plekken is het einde van het korte verhaal ‘De plaatsen van een ontsnapping’ (1975), waarin Perec minutieus vertelt hoe hij als elfjarige ontsnapte en verdwaalde in het achtste arrondissement, in de buurt van de Champs-Élysées. Een jaar later maakte hij op basis van dit verhaal de televisiefilm Les lieux d’une fugue. In 1978 volgde het radioprogramma Tentative de description de choses vues au Carrefour Mabillon le 19 mai 1978. In dit programma beschreef Perec gedurende zes uur ‘en direct’ vanuit een bestelwagen annex studio wat er gebeurde op dit drukke kruispunt in het zesde arrondissement.
Ook de zeventien gedichten van de bundel La clôture (1980) zijn gelinkt aan Lieux: elk gedicht bestaat uit twaalf verzen van twaalf letters (de elf in het Frans meest voorkomende letters – e,s,a,r,t,u,l,i,n,o en c, aangevuld met één joker-letter) en heeft als thema de Rue Villin, de straat waar Perec zijn eerste levensjaren doorbracht én een van de twaalf straten uit het afgebroken project.
Het zijn allemaal voorbeelden van hoe Perec de stad als autobiografische ruimte percipieert, als een versplinterde plattegrond van het alledaagse leven, als verzamelplaats van herinneringen. Dat er in het ‘onder-gewone’ zoveel meer gebeurt, ook of liever juist wanneer er niets gebeurt, laat Perec in Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs virtuoos zien. Hij toont dat er onder het alledaagse een onzichtbare werkelijkheidslaag bestaat, een verdubbelde wereld, een soort dromenwereld die je terugwerpt op jezelf:
Ik kan de kerk nauwelijks nog zien, maar het café (en mezelf, schrijvend) zie ik nu bijna geheel weerkaatst in zijn eigen ruiten
Dromen zijn inderdaad bedrog
Ook in De duistere winkel verwijst Perec naar Lieux, meer bepaald in droom nummer 119:
Ik loop voorbij het huis waar ik van mijn tiende tot mijn twintigste heb gewoond, en langs het Lycée Molière. ‘Wat jammer,’ zeg ik bij mezelf, ‘dat ik niet deze maand deze straat moet beschrijven!’
In deze ‘nachtelijke autobiografie’ verzamelde hij honderdvierentwintig dromen, opgetekend van mei 1968 tot augustus 1972, gedateerd zoals in een dagboek – zij het chronologisch per maand – en met voor elke droom een eigen nummer en een eigen titel. In een kort voorwoord geeft Perec wat uitleg bij de typografie en de opmaak van zijn dromenboek (waarbij hij streefde naar een ‘homogeniteit in de notatie’) en expliciteert hij de opzet:
Iedereen droomt wel eens. Sommige mensen herinneren zich hun dromen, veel minder mensen vertellen ze en zeer weinigen schrijven ze op. Waarom zou je ze trouwens opschrijven, aangezien je weet dat je ze alleen maar zult verraden (en ongetwijfeld verraad je tegelijkertijd jezelf?). Ik meende de dromen die ik had te noteren; ik realiseerde me dat ik al heel gauw alleen nog maar droomde om mijn dromen op papier te zetten.
Maar Perec zou Perec niet zijn, mocht hij toch niet een of andere vorm van categorisering of classificatie toevoegen, zelfs wanneer het dromen betreft, een domein dat per definitie toch onbepaald en ongrijpbaar is. Op het einde van het boek voegde hij dus een index toe, onder de titel ‘Bakens en havens’ en voorafgegaan door een motto van collega-oulipiaan Harry Mathews:
…want het labyrint leidt alleen naar grenzen buiten zijn grenzen.
De index fungeert als een speelse leidraad in het wazige dromendoolhof. Perec selecteerde uit zijn beknopt omschreven dromen enkele sleutelwoorden, zinsneden en begrippen om die te verheffen tot lemma in een woordenlijst. Elk sleutelwoord verwijst naar het nummer van de droom in kwestie. Wat hij kiest, zijn objecten (bijvoorbeeld ‘tafel’, ‘postzegel’ en ‘elektrische draden’), personen (termen als ‘Moeder’, ‘Dokter’, ‘Gangsters’, ‘Priester’, ‘Schrijver’, maar geen namen – enkel een lemma ‘Fictieve namen’ – hoewel er veel voorkomen in de dromen, zoals de eerde vermeldde Duvignaud en Virilio bijvoorbeeld in droom 54) en algemene begrippen (‘Naaktheid’, ‘Liefde in het openbaar’, ‘Op het eerste gezicht’, ‘Heen en weer en komen en gaan’). Die hoofdlemma’s worden vaak nog eens in een ‘subcategorie’ onderverdeeld, wat geregeld een komisch effect geeft (bijvoorbeeld ‘Glas / Gooide woedend de inhoud van zijn glas wodka in mijn gezicht’, ‘Pakjes en pakketten / Bang dat de peuk het pak boeken in brand zal steken’). Veel lemma’s in de lijst lijken willekeurig gekozen of banaal, maar dienen natuurlijk de Pereciaanse behoefte te categoriseren en de illusie van volledigheid na te streven. Door zijn dromen te indexeren en aan een categorie toe te wijzen, bewaart Perec er een zekere controle over. Hij toomt ze in, beperkt het aantal mogelijke interpretaties en stuurt op die manier enigszins de duiding ervan.
In de periode van De duistere winkel schreef Perec aan belangrijke werken zoals W ou le souvenir d’enfance en Espèces d’espaces. W of de jeugdherinnering kwam uit in 1975, een datum die tevens het einde markeerde van een van de vele periodes waarin Perec in psychoanalyse was. Perec was ernstig getraumatiseerd door het verlies van zijn ouders tijdens de Tweede Wereldoorlog (zijn vader sneuvelde in 1940, zijn moeder werd in 1943 vergast in Auschwitz) en startte een eerste reeks psychoanalytische behandelingen al in 1949 met Françoise Dolto. In 1956 volgden er sessies met Michel de M’Uzan, waarna Perec besliste om voor een langere periode op reis te gaan naar het toenmalige Joegoslavië. Over zijn ervaringen daar schreef hij op doktersadvies in 1957 de psychologische roman L’attentat de Sarajevo, die pas in 2016 voor het eerst werd gepubliceerd (hopelijk komt er snel een Nederlandse vertaling). Een derde reeks psychoanalyses onderging Perec tussen 1971 en 1975 met Jean-Bertrand Pontalis. Wie psychoanalyse zegt, denkt aan Sigmund Freud. In zijn voorwoord bij De duistere winkel verwijst Perec direct naar De droomduiding:
Wat kon ik van die al te gedroomde teksten, te vaak herlezen, te gestileerde dromen nog anders verwachten dan ze teksten te laten worden, een bos teksten, als een offerande neergelegd voor de poorten van de ‘koninklijke weg’ die ik nog moet doorlopen – met open ogen?
De droomduiding is de ‘koninklijke weg’ (of ‘via regia’ in het oorspronkelijke Latijn dat Freud gebruikte) naar een grondige kennis van het onbewuste. Dit alles verklaart het belang dat Perec hechtte aan de dromen die hij tussen mei 1968 en augustus 1972 noteerde. Niet voor niets spelen de eerste en de laatste droom zich af in een concentratiekamp. De vele verwijzingen naar zijn roman Een man die slaapt(het naar de keel grijpend relaas van een depressie) spreken in dit verband eveneens boekdelen en zijn verre van toevallig te noemen. Net zo duister is droom 95 met als veelzeggende titel ‘De hypothalamus’. In deze nachtmerrie blijkt er dan toch een ‘e’ te staan in La disparition (vertaald als ’t Manco), Perecs beruchte roman zonder de meest voorkomende klinker in het Frans en bij uitstek de belichaming van zijn belangrijkste thema, namelijk gemis:
Het begint met onschuldige opmerkingen, maar al gauw moet ik me bij de feiten neerleggen: ’t Manco zit vol ‘e’s’. Je ziet er eerst een, dan twee, dan twintig, dan duizend! Ik kan mijn ogen niet geloven.
Bovendien zat Perec in de periode van De duistere winkel midden in een woelige fase van zijn leven, ook omdat hij net had gebroken met Suzanne Lipinska (kort aangeduid met ‘Z.’ in het boek), met wie hij sinds 1969 na zijn stukgelopen huwelijk met Paulette Petras een verhouding had en in wier kunstenaarskolonie van de Moulin d’Andé hij enkele jaren had gewerkt en geleefd. Al deze autobiografische sleutelmomenten verwerkte Perec in zijn dromenboek tot korte, verhalende vignetten. Vaak zijn die grappig, onderhoudend en speels, maar nog meer zijn ze somber, droefgeestig en zelfs luguber. Zoals droom 77 (‘De handelsreiziger’), waarin hij zijn vrouw vermoordt en haar in grove stukken snijdt, of droom 85 (‘Ballen en maskers’), waarin een hotel een soort gevangenis wordt die dienstdoet als plaats van sadistische martelingen. Nog opvallender is droom 114. Geeft Perec hier in het eerste deel (‘De puzzel’) een mogelijke definitie van wat hij verstaat onder ‘een droom’? Hij biedt er alleszins een mooie metafoor voor. In deze droom wordt hij in ‘een soort van koloniale handelspost’ geconfronteerd met een reusachtige puzzel ‘die niet voltooid is, omdat hij onvoltooibaar is’:
[…] want het bijzondere van de puzzel is dat hij uit blokjes bestaat (grofweg kubussen, maar nauwkeuriger gezegd onregelmatige veelvlakken) waarvan alle zijden vrijelijk met elkaar gecombineerd kunnen worden […] Er is dus zo niet een oneindig, dan toch een buitengewoon groot aantal combinaties mogelijk.
De puzzel zoals Perec die in de droom ziet stelt ‘een renaissanceschilderij’ voor, maar dat is maar een enkele mogelijke representatie. Rond het schilderij zijn er ‘fragmenten, schetsen, ontwerpen, opzetten van andere puzzels.’ De droomdaad heeft veel gelijkenissen met deze ongewone puzzel, want het is geen alledaagse legpuzzel waar ieder stukje slechts één enkele ‘correcte’ plaats kan krijgen. Deze droom (en bij uitbreiding ‘het dromen’) is een subliminale wereld met eindeloos veel facetten, minstens even rijk en gevarieerd als de nuchtere werkelijkheid waar de niet-dromers in ronddwalen. En zo is de droom net als die vreemde, onoplosbare puzzel: onvoltooibaar, onoplosbaar en eindeloos veelzijdig.
In Aantekeningen over wat ik zoek (zie Ik ben geboren) deelt Perec zijn werk op in verschillende ‘vraagstellingen’ of ‘velden’:
De eerste vraagstelling zou je ‘sociologisch’ kunnen noemen: hoe kijken we naar de wereld van alledag? Die vraag ligt ten grondslag aan teksten als Les choses (De dingen), Espèces d’espaces (Ruimten rondom), Tentative de description de quelques lieux parisiens (Poging tot beschrijving van een paar Parijse plekken) en aan het werk dat ik heb verricht met de groep van Cause commune rond Jean Duvignaud en Paul Virilio. De tweede vraagstelling is van autobiografische aard: W ou le souvenir d’enfance (W of de jeugdherinnering), La boutique obscure (De duistere werkplaats [sic]), Je me souviens (Ik herinner me), Lieux où j’ai dormi (Plaatsen waar ik geslapen heb) enzovoort.
Met Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs en De duistere winkel zijn van beide velden twee belangrijke werken nu beschikbaar in uitstekende Nederlandse vertalingen. Een duo dat niet alleen prachtig is uitgegeven, maar dat ook nog maar eens aantoont hoe coherent, eindeloos en groots het Perec-universum wel is.
Verschenen op: De Reactor, 3 juli 2017
Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs van Georges Perec, Vleugels 2017, vert. door Kiki Coumans, ISBN 9789078627319, 48 pp.
De duistere winkel. 124 dromen van Georges Perec, De Arbeiderspers 2017, vert. door Edu Borger, ISBN 9789029507554, 251 pp.
#Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs#De duistere winkel#Georges Perec#Kiki Coumans#Edu Borger#Vleugels#De Arbeiderspers#DeReactor
0 notes
Text
Nieuwjaarstoespraak 2017 burgemeester Sjraar Cox
Het kan u onmogelijk ontgaan zijn: 17 december jongstleden was het precies 100 jaar geleden dat Toon Hermans geboren werd in Sittard. De man die zichzelf een clown noemde, maar wat mij betreft veel meer was dan dat. Natuurlijk had hij de lach aan zijn kont hangen, zoals dat heet, maar zijn humor was in feite een overlevingstactiek.Toon had het vermogen, om ondanks de armoedige situatie waarin hij als jongeling verkeerde, toch overal de lol van in te zien. En dat heeft hem ver gebracht.
Wat mij de afgelopen maanden is bijgebleven, is dat hij hier in déze omgeving geïnspireerd is geraakt. Hij is geïnspireerd geraakt door mensen en door verenigingen. Hier zette hij de eerste stappen op weg naar het grote carré. Zo schreef hij al op jonge leeftijd de revue voor de Uule uit Geleen.
Dames en heren, ik permitteer me een gedicht van hem voor te lezen: het gedicht heet STADJE .
In het stadje uit mijn jeugd gebeurde weinig
men vond weleens een zatte zwerver in het gras
of op het marktplein zag je mensen samendrommen
als er ergens eens een fiets gestolen was
de krant vermeldde weleens treurige berichten
âoude vrouw vannacht gestikt in kolendampâ
âân jongen zakte door het ijsâ, en dat soort zaken
héél, héél af en toe een nationale ramp
soms werd een kalf geboren met zes poten
maar het leven kabbeldâer gezapig voort
en werd er plotseling iemand overhoop geschoten
dan was ineens de zoete rust totaal verstoord
op zân fietsje reed de dokter naar een zieke
en het ziekenhuis stond lang niet zo centraal
soms kon de torenklok wel onheilspellend luiden
en er viel weleens een kindje in ât kanaal
maar wij zagen deze wereld zo veranderen
en we vonden zoveel âclevereâ dingen uit
aan de ene kant vooruit, maar aan de andere
holt de wereld in recordtijd achteruit
toch geloof ik dat er andere tijden komen
en de rust terugkomt op een goeie dag
ik heb vertrouwen in een hele nieuwe wereld
en in de mensen zélf⦠als ik het zeggen mag.
– Op blote voeten lopen, Toon Hermans
Het stadje van Toon toen is een stad geworden. De gezapigheid, zoals Toon die weergaf, hebben we ingeruild voor een jonge dynamische gemeente. Een centrumstad.  Maar het is ook een gemeente met een schaal waarbij nog heel veel aandacht is voor sociale samenhang, voor een krachtig verenigingsleven. Een gemeente waar top- en breedtesport hand in hand gaan. Een gemeente waar in alle dorpen en wijken voorstellingen plaatsvinden waarvan Toon toen eigenlijk alleen maar kon dromen.
We komen ook nu nog af en toe een zatte zwerver in het gras tegen, maar we laten hem  niet meer liggen. We proberen nieuwe opvangmogelijkheden te creëren, zoals we ook proberen verwarde personen een plek van rust te bieden om zodoende ook hun omgeving te ontlasten.       Â
Buiten kijf staat dat iedereen de zorg moet krijgen die nodig is. En we weten, en dat is zeker vergelijkbaar met de periode van Toon, dat kwetsbare burgers ook geholpen kunnen worden door hulp uit het eigen netwerk en de eigen omgeving. Mantelzorgers zijn niet meer weg te denken, maar ook zoiets ogenschijnlijk kleins als een keer boodschappen doen voor een buurman die daar zelf niet toe in staat is, kan al heel waardevol zijn. Alle beetjes helpen!
Wij stimuleren mensen hun eigen kracht optimaal te benutten om zodoende regie over hun eigen leven te krijgen. Het participatiebedrijf is daarvan een voorbeeld. Iedereen in onze stad en regio moet kunnen meedoen en we hebben bovendien gewoonweg iedereen nodig om de groei van de economie te kunnen vasthouden.
De totstandkoming van de nota openbare ruimte is daarnaast een uitstekend voorbeeld van hoe wij u, de mensen in de wijken en dorpen, kunnen stimuleren om mee te denken over de inrichting van de eigen woonomgeving. Een aanpak die op vele andere terreinen zoals veiligheid en de zorg, gevolgd wordt of nog nadere invulling dient te krijgen.
En de krant vermeldt nog altijd treurige berichten. Dat is ook logisch gezien de vele misstanden die er in de wereld zijn  De strijd in Aleppo met zoveel burgerslachtoffers. De terroristische aanslag in Berlijn bij de kerstmarkt waarbij mensen, die gezelligheid en warmte zochten op een koude winteravond, zomaar het leven ontnomen werd. En slechts enkele dagen geleden de aanslag in Istanbul. Het zijn maar drie voorbeelden en helaas had ik er veel meer kunnen opsommen.
Ook dichter bij huis worden we niet gespaard. Voor sommige stadgenoten geldt dat men dit nieuwe jaar in is gegaan met verdriet, bijvoorbeeld vanwege het recente wegvallen van een dierbare. Soms was dit verwacht, soms plotsklaps. Soms betrof het iemand op leeftijd en soms ook iemand die nog in de bloei van zijn leven moest komen⦠Dramaâs.  Laten wij de achterblijvers troosten waar we kunnen, hen niet alleen laten met hun verdriet.
Even terugkomend op het gedicht over onze stad: âop het marktplein zag je mensen samendrommen als er ergens eens een fiets gestolen wasâ en over âiemand die overhoop wordt geschotenâ. Â
Wat toen was , geldt nu onverkort ook nog. Mensen schrikken op wanneer de veiligheid in hun directe omgeving wordt aangetast. Terecht dat naar de overheid en zeker naar de burgemeester gekeken wordt om adequaat op te treden.
We weten dat we prioriteiten moeten stellen, zoals het tegengaan van overlast rond de coffeeshops. Politie en de boaâs hebben puik werk geleverd, zoals we nu nog elke dag kunnen constateren.
De aanpak van drugsoverlast, van hennepplantages, het voorkomen van overvallen, van straatroof, van overlast in woonsituaties en inbraken zal absolute prioriteit blijven houden. Veel kunnen we samen en het is aantoonbaar dat de buurtpreventieteams en de Whats-appgroepen hierbij een belangrijke rol vervullen. Samen met de actieve rol van de wijkagenten leveren zij ook een positieve bijdrage aan het veiligheidsgevoel van onze mensen.
Toon zou trots zijn op zijn stad, omdat er veel âclevereâ dingen worden uitgevonden.
Dat is een van de redenen waarom het goed gaat met Sittard-Geleen.
Neem nu de Brightland Chemelot Campus, waar studenten van MBO tot universitair , kenniswerkers, provincie, universiteit, DSM en vele andere bedrijven de toekomst uitvinden. Wetenschappers en bedrijven uit de hele wereld vinden onze stad interessant. De opening van het Center Court afgelopen jaar was een hoogtepunt maar er komen er nog veel meer.
Ook bij VDL-Nedcar gaat het hard. Er wordt in twee âsjichtenâ gewerkt en de parkeerterreinen staan bomvol met een fantastisch Zuid-Limburgs product dat naar consumenten over de hele wereld gaat.Â
Er werken bijna 5.000 mensen, die ervoor zorgen dat er in hoog tempo prachtige nieuwe MINIâs van de band rollen. Veel van onze burgers zijn nu trotse medewerkers van VDL-Nedcar. Daar gaat onze stad de vruchten van plukken. Toon zou er trots op zijn.
We staan misschien wel op de drempel van een Zuid-Limburgse Gouden Eeuw. Dat idee voelt ook wel wat ongemakkelijk, want het is alsof we daarmee de goden verzoeken. De kerstdagen helpen dan wel als je de tijd hebt om een boek te lezen en wat te relativeren. Ik las âJan Sixâ, het laatste boek van historicus Geert Mak.Â
De volgende tekst in zijn boek zette me aan tot denken.bIk citeer:
âHet was één grote kluwen van provinciale en stedelijke territoria, lokale regels en politieke fracties. Voortdurend waren er conflicten: over de soevereiniteit van al die verschillende gemeenten en regioâs, over de belangen van de economie en over het geld.â
Dit citaat [1] gaat over de ondergang van de Gouden Eeuw van Holland ruim 300 jaar geleden. Â
Geert Mak verzucht dat het einde van de voorspoed in de Gouden Eeuw hem doet denken aan de hedendaagse Europese Unie.
De situatie die Geert Mak schetst, doet mij ook denken aan het hedendaagse Zuid-Limburg.
Samenwerken heeft Zuid-Limburg gebracht waar we nu staan. Bedrijven, universiteit, hogescholen, provincie, steden en regiogemeenten werken met elkaar samen. Menige andere regio in het land is er jaloers op. In de crisisjaren vanaf 2008 is die samenwerking gegroeid. Dat was niet zo moeilijk, omdat de samenwerking uit nood geboren was. Nu het beter gaat met Zuid-Limburg wordt samenwerking moeilijker. Een blijkbaar eeuwenoude bestuurlijke reflex komt bovendrijven. Sommigen gaan voor het eigen succes en samenwerking is alleen gericht op eigen voordeel. Dat zou wel eens de hoge drempel kunnen zijn die ons ervan weerhoudt om een Zuid-Limburgse Gouden Eeuw binnen te treden.
Ik roep op om de Zuid-Limburgse samenwerking een nieuwe impuls te geven en de belangen van onze 600.000 inwoners boven individuele bestuurlijke belangen te plaatsen. Samenwerking op basis van gelijkwaardigheid en samenwerking gericht op concrete resultaten.
Ook van belang om verbindingen vanuit de bedrijven naar de stad te leggen, of de veiligheid voor onze inwoners te garanderen, zorg te dragen voor een goede woonomgeving, of het mkb ook mee te laten profiteren van de groei.
Niemand is in deze samenwerking de baas en elk partij levert concrete bijdragen om over de drempel van een Zuid-Limburgse Gouden Eeuw te treden.
Hoe krijgen we het voor elkaar om – nu het nodig is – echt samen te werken in Zuid-Limburg. Wat mij betreft gaan we het in 2017 nog meer hebben over de dingen die er werkelijk toe doen, en gaan we met humor en zelfspot met elkaar om. In de kern gaat het er om dat wij in Zuid-Limburg de juiste Toon vinden.
Dames en heren, u kent mij inmiddels hopelijk: ik ben van het samenzijn en het samenwerken. Thuis, bij de kookclub, bij de tennisclub, in het college, in de raad, langs de lijn, waar ook in de stad.
Samen ons verhouden in onze stad, ten opzichte van de rest van Limburg, Nederland, Euregio, en zo kunnen we verder âuitzoomenâ, tot aan Rusland en de Verenigde Staten aan toe. De USA, waar een president aan de macht komt van wie we vermoeden dat hij nu juist niet gericht is op samenwerking. Wat mij betreft moet hoe dan ook voorkomen worden dat mensen tegen elkaar opgezet worden en polarisatie in de hand gewerkt wordt. En ik ben een witte man van middelbare leeftijd, maar geen boze witte man, en dat scheelt…! Verdeeldheid komt niemand ten goede. Ik vrees dat het effect daarvan namelijk is dat het nóg meer ieder-voor-zich wordt. Toon maakte deze tekeningen.
Ik deel de opvatting van onze koning, zoals hij die uitsprak in zijn kerstboodschap:
âZoekend naar zekerheid graven groepen zich in hun eigen gelijk in. Dat maakt een open gesprek onmogelijk. Velen hebben het gevoel in een land zonder luisteraars te leven. Wie twijfelt over de toekomst idealiseert vaak het verleden.â
Ik prefereer een samenleving waarin we meer één zijn samen, waarin je anders mag zijn en er tòch bij hoort, waarin voor iedereen die zich gedraagt een plekje bestaat. Een pluriforme en solidaire samenleving, met ruimte voor het individu om eigen ideeën te mogen hebben. We moeten ruim baan maken voor nuance en compromis, op zoek naar verbinding.
U kunt in maart mee bepalen hoe onze samenleving zich de komende jaren zal ontwikkelen: dan gaan we weer naar de stembus voor de Tweede Kamerverkiezingen. Ik roep u dus op om vooral te gaan stemmen dit voorjaar. Want ook al wordt in de opinie volop gesproken van de teloorgang van de democratie: voorlopig hebben we nog geen alternatief voorhanden.
Dames en heren, Toon was niet van de boodschap zo heb ik de afgelopen maanden vaak gehoord, maar wat is feitelijk nog mooier met te eindigen met de laatste regels uit zijn gedicht over onze stad Sittard-Geleen:
Ik heb vertrouwen in een hele nieuwe wereld
En in de mensen zelfâ¦.als ik het zeggen mag.
Het zouden mijn woorden kunnen zijn. De mensen om mij heen weten dat ik af en toe flink kan knoteren (zoals we dat in Limburg zeggen), over bestuurders die meer de verschillen benadrukken dan hetgeen ons allemaal bindt. Over politici die maar weer een nieuwe partij oprichten omdat zij en zij alleen denken daarmee een bijdrage te leveren aan de democratie. Over de media, die nu ook nog te maken krijgen met nepberichten. Er wordt wat afgeknoterd in die 365 dagen.
Beschouw mijn gemopper als een misschien wat eigenaardige manier van communiceren: het komt voort uit een diepe overtuiging dat we het met zân allen waard zijn om zo goed mogelijk met elkaar het leven te leven. En dat gun ik stiekem vooral die onder Susteren, en boven Beek, en die tussen Urmond en de Selfkant: de inwoners van onze prachtige stad. Daar hebben we er om precies te zijn 93.325 van.
Ik wens u, namens de gemeenteraad en het college, een Zalig Nieuwjaar!
[1] Paginaâs 176 en 177
from Nieuwjaarstoespraak 2017 burgemeester Sjraar Cox
0 notes