Tumgik
peterbuurman · 4 months
Text
Een kern van waarheid
Tumblr media
27 juni in de winkel. Pre-orderen kan hier: https://dasmag.nl/product/een-kern-van-waarheid/
1 note · View note
peterbuurman · 8 months
Text
The Zone of Interest (2023)
Ik had geen zin om naar de film The Zone of Interest te gaan. Op een vrije avond in de bioscoop bijna twee uur kijken naar de uitvoerders van de Holocaust, wie heeft daar nou zin in? Ik zou zo graag naar Dream Scenario met Nicolas Cage gaan, een film over een onhandige man die opeens opduikt in iedereens dromen, maar die komt pas in maart in de Nederlandse bioscopen. Daar kijk ik al maanden naar uit, daar heb ik echt zin in.
Maar dat vind ik ook decadent van mezelf. Om alleen maar naar de films te willen die in mijn straatje passen, alsof ik al precies weet wat ik wil, alsof de films in de bioscoop er alleen maar zijn voor mijn comfort en niet om mij te confronteren of uit te dagen. De eerste zin van dit stuk is ook al decadent natuurlijk, geen zin hebben in een film over de Holocaust, wat is er mis met mij? Dus daarom zat ik daar toch.
En was het leuk? Nee! Het was diep verontrustend om te kijken naar sturmbannführer Höss die met zijn vrouw en kinderen pal naast Auschwitz woont. Het is absurd hoe zij zich blind houden voor de gruwelen die zich binnen de muren van het kamp afspelen, bezig zijn met de wissewasjes in huis. Als kijker krijg je die gruwelen ook niet te zien. Je hoort alleen gehuil, geweerschoten, geschreeuwde bevelen even verderop. Je ziet de nazi’s aan hun zwembad staan terwijl op de achtergrond de schoorsteen brandt. Je ziet de kinderen met treintjes en speelgoedsoldaatjes spelen. Je hoort de sturmbannführer praten over de logistiek, de honderdduizenden mensen en de werking van de gaskamers, maar je ziet die mensen nooit.
Je ziet Hedwig Höss door haar tuin lopen terwijl ze aan haar bezoekers vertelt hoe ze die zelf heeft ontworpen, hoe alle planten heten. Is dat dan de muur van het kamp, vraagt haar moeder. Ja, zegt Hedwig Höss, maar daar gaan we wijnranken laten groeien en dan zie je er straks niks meer van.
Het is een horror, terwijl het er niet zo uitziet, en dat is dus de horror: de banaliteit van het kwaad. Het is ook niet dat Hedwig daadwerkelijk blind is voor de gruwelen, dat is het verkeerde woord, ze weet heus wel wat er gaande is. Maar ze is ook geen wrede filmslechterik die het allemaal doet uit wraak. De wreedheid is achteloos, dat vond ik zo mogelijk nog gruwelijker.
Dit is inderdaad hoe het gegaan zal zijn, dacht ik terwijl ik naar de film keek. Zo achteloos doen wij mensen dat. Ik dacht aan Gaza en aan Oekraïne, dat ik weet wat er gebeurt maar dat ik me er ook voor afsluit. Ik dacht aan de mensenrechtenschendingen waarvan ik niet eens precies weet in welk land het ook alweer is. Ik dacht aan dat ik liever niet naar dit soort films ga, dat ik liever naar iets geks met Nicolas Cage kijk. Ik dacht aan wat Sandra Hüller (die Hedwig Höss speelt) zei in de Volkskrant: ‘Dat er, in de wereld waarin we leven, altijd wel ergens een muur staat met iets erachter, iets waar we niet om geven.’
Aan het einde rolden de credits voorbij, met daaronder nog de angstaanjagende soundtrack, met vreemde geluiden en een zangerig geweeklaag dat onder mijn huid ging zitten. En terwijl ik nog zat bij te komen zag ik hoe iemand zijn hand voor de beamer stak om vervolgens met de schaduw van die hand een soort hondenhoofd te maken, of een eendenhoofd. Kwaak kwaak, deed ie met z’n snavel. Ik keek om maar ik kon niet zien wie dat deed. Het was een volle zaal.
Toen ik de bioscoop uitliep hoorde ik iemand achter me zeggen: ‘Sorry, maar deze film was echt een lijdensweg voor mij.’
0 notes
peterbuurman · 4 years
Text
Mijn hond, die ik niet heb
Tijdens de lockdown eerder dit jaar heb ik de gewoonte ontwikkeld dagelijks een stuk te wandelen. Ik was ermee begonnen om te zorgen dat ik in ieder geval nog wat lichaamsbeweging en frisse lucht kreeg, maar ook om mezelf eraan te herinneren dat de wereld nog altijd groter was dan mijn eigen woning. Er is vast al iets intelligenters over geschreven door iemand anders, maar iets simpels als de deur uitgaan kan een magische werking hebben, alsof je je zorgen fysiek binnen kan laten liggen door naar buiten te gaan. Zoals dat vaker gaat met gewoontes ben ik het gewoon maar blijven doen, ook toen mijn zorgen minder groot werden, toen de maatregelen weer versoepelden, en ik doe het nog steeds nu ze alweer worden aangescherpt.
Ik ben geen avontuurlijke wandelaar. Ik ga steevast naar het dichtstbijzijnde park en loop daar vrijwel altijd dezelfde route, soms meerdere keren op rij. Misschien heeft dat een dwangmatige oorsprong, maar het zal je ook verbazen na hoeveel dagen en rondes je nog iets nieuws kunt zien. Ik heb het lente zien worden, zomer, herfst, alles daartussenin. Om je verder een idee te geven: dagelijks passeer ik een groot zwart beeld van een ineengedoken konijn. Er zijn dagen dat ik voorbij dat abstracte konijn loop en denk: zo bang, ineengedoken alsof hij vreest dat er iets zwaars op hem gaat vallen, dat ben ik. Maar een dag later kan ik langs precies hetzelfde beeld lopen en afstand voelen. Dan denk ik: hoe is het mogelijk dat ik gisteren nog dacht dat ik dat was? En dan weet ik weer dat ik zelf net zo veranderlijk ben als het park. Dus ja, zo houd ik het wel interessant.
Het is zelden erg druk in het park. Dat komt omdat het aan de rand van de stad ligt, zei iemand eens tegen me, daarom wordt het niet als doorgang gebruikt. Een bijkomend voordeel is dat niemand in het park onderweg is naar een andere, belangrijkere plek, iedereen komt voor het park. Het duurde dan ook niet heel lang tot ik erachter kwam dat ik steeds dezelfde mensen tegenkwam, die bijvoorbeeld dezelfde route liepen als ik maar dan in tegengestelde richting, of wiens routes deels overlapten met die van mij. Het contact met die mensen is nooit meer dan een vriendelijk knikje. De eerste keer is het nog uit beleefdheid, na een tijdje wordt het een bevestiging van herkenning. Daar zijn we weer. Ik ga geen gesprek aanknopen natuurlijk. Die mensen komen namelijk niet voor mij, ze komen voor het park.
Of nou ja, dat zeg ik nou wel, maar het is ook te makkelijk om alle parkbezoekers over één kam te scheren. Onze bestemming mag dan hetzelfde zijn, we hebben er wel allemaal zo onze eigen redenen voor. Daar ga ik in ieder geval vanuit, omdat ik met niemand praat kan ik daar alleen maar naar gissen.
Op een van de grasvelden in het park verzamelt zich dagelijks een groepje hondenbezitters. Hun reden om naar het park te komen lijkt duidelijk, de honden, maar eenmaal op dat veld vermaken die zichzelf wel. De honden rennen achter elkaar aan, rollen door het gras terwijl de mensen op het midden van het veld met elkaar staan te praten, alleen af en toe bukken om een bal of andersoortig voorwerp op te rapen en zo ver weg te gooien dat het wel weer even duurt tot de honden terugkomen. Door die honden voelen die mensen zich waarschijnlijk verbonden met elkaar, daarom voelen ze zich vrij genoeg om een gesprek aan te knopen. Het kan natuurlijk dat ze elkaar ook kennen buiten het park om, maar het lijkt me net zo aannemelijk dat ze elkaar ooit op dat grasveld voor het eerst hebben aangekeken en gedacht: hee, wij hebben allebei een hond.
Ik heb geen hond. De paden die ik bewandel cirkelen enkel om dat grasveld heen. Ik blijf weleens staan om van een afstandje te kijken naar die mensen en te fantaseren over hoe het zou zijn als ik vanachter de struiken het veld op zou stappen en me bij hen zou voegen. Wat ik op die momenten niet verwachtte was dat er ook een dag zou komen waarop ik dat daadwerkelijk zou doen.
Tumblr media
Vanaf de eerste stappen was het me duidelijk dat het grasveld veel groter was dan het van de rand geleken had en dat het groepje in het midden al die tijd veel verder weg had gestaan dan ik dacht. De wandeling naar hen leek bovendien nog langer te duren omdat ze mij al snel zagen lopen en waarschijnlijk ook begrepen dat ik naar hen onderweg was, want waar liep ik anders naartoe? Ik voelde hun blikken priemen, het leek erop dat ze hun gesprek zouden staken tot ik bij hen stond. Even aarzelde ik of ik een hand zou opsteken, of zou omdraaien, maar ik deed uiteindelijk geen van beiden. Ik keek naar mijn schoenen en probeerde sneller te lopen.
Een van hun honden rende onverwacht achter me langs en duwde zijn kop hard in mijn knieholte, waardoor ik even in elkaar zakte. Misschien deden ze dit bij iedereen die bij de groep wilde komen, om te controleren of je wel stevig op je benen stond. Ik probeerde te verbergen dat ik geschrokken was en glimlachte naar de groep. Inmiddels kon ik hun gezichten al onderscheiden.
‘Wat een weertje he?’ vroeg ik toen ik dichtbij genoeg stond om verstaanbaar te zijn. Ik had van tevoren al bedacht dat dit mijn opening zou zijn van het gesprek. Het was ook een weertje, maar het bleef stil. De groep keek me aan alsof ze verwachtten dat ik nog meer te zeggen had. ‘Ik vind het heerlijk als de lucht zo fris is,’ voegde ik er daarom aan toe. ‘Zo’n waterig zonnetje. De herfst is denk ik mijn favoriete seizoen.’
Het bleef stil. Een kalende man in een bodywarmer raapte een soort frisbee op uit het gras en keek me kort aan. ‘Ja, inderdaad ja. Een prima weertje, zeker voor oktober ook.’ Hij gooide het ding hard weg. De frisbee zweefde door de lucht en zijn hond, een middelgroot dier met een lichtbruine krullende vacht (ik weet het ras niet, sorry, ik weet niets van honden), stoof uit de startblokken. Ik was weer aan zet, maar nog voor ik iets had kunnen zeggen nam een andere hondenbezitter het woord.
‘Waar is jouw hond?’ vroeg een lange vrouw met wilde grijze haren in een soort seventieskapsel (het konden ook de sixties of de eighties geweest zijn, ik weet eigenlijk ook niets van kapsels). Ook zij droeg een bodywarmer, viel me op, en een broek en stevige laarzen die ze waarschijnlijk speciaal voor het park aangetrokken had, dit waren haar parkkleren.
‘Ach, die is daarachter nog ergens in de bosjes,’ zei ik terwijl ik gebaarde naar de begroeiing waar ik zelf enkele minuten ook uit vandaan gekomen was. Het was helemaal geen vraag van haar geweest, voelde ik, en ze keek me zo wantrouwig aan dat ik besloten had te liegen. Als ik bekende dat ik geen hond had dan zouden ze zich misschien afvragen waarom ik hen überhaupt kwam lastigvallen. Wellicht was dat te streng gedacht, maar ik moest ze nog leren kennen natuurlijk.
‘Je moet wel uitkijken met de bosjes hoor,’ zei een andere vrouw met een zachte stem, die daarmee gelukkig even de aandacht van mij afleidde. ‘Terrence heeft een keer poep gegeten en toen hebben we de hele nacht bij de dierenarts gezeten.’
‘Ach welnee,’ zei de lange vrouw streng.
‘Jawel. Ze moesten zijn maagje leegpompen. Drugspoep.’
‘Hier in de bosjes ligt geen drugspoep. Niet in dit park.’
‘Nee het was ook niet hier.’
‘Dat bedoel ik.’
‘Welke hond is Terrence?’ vroeg ik, kijkend naar de spelende dieren achter ons.
‘De border collie,’ antwoordde de vrouw en ik knikte alsof ik begreep welke hond ze daarmee bedoelde.
‘Balisto is een terriër,’ zei de kalende man, die duidelijk graag over zijn eigen hond wilde praten. Op dat moment legde Balisto de opgehaalde frisbee voor hem neer. Hij liet zich even ruw over zijn kop aaien door de kalende man en ging direct weer klaarstaan voor een nieuwe worp. De man zwiepte de frisbee het veld op en klopte zijn handen af. ‘Een welsh terriër. Die zijn gemakkelijk te verwarren met de grotere Airedaleterriër, maar dit is een meer compact ras.’
‘Keltische oorsprong hè,’ knikte de grijze vrouw. ‘Een intelligente, werkgrage, uitgebalanceerde hond.’
‘John F. Kennedy had er ook een,’ zei de kalende man.
‘Dat is Maria trouwens.’ De grijze vrouw wees naar de honden. ‘Een labrador retriever.’ Ze konden het allemaal zijn, maar ik stelde me voor dat het de hond was die dezelfde grijzende haren had als zij. Dat zeggen ze toch? Dat honden gaan lijken op hun baasjes? Of is het andersom? Even dacht ik de eerdere achterdocht overwonnen te hebben, maar daar was die priemende blik alweer. ‘En wat voor hond heb jij?’
Ik keek over mijn schouder, alsof ik het ras van mijn hond pas zou herinneren als ik mijn hond zou zien, die ik niet had. Maar zo moeilijk kon het toch ook niet zijn om iets te verzinnen? Ik kon alleen niet hetzelfde ras noemen als zij, want dan zouden ze misschien vervolgvragen gaan stellen waar ik geen antwoord op wist. Over voer, ziektes, castraties, dat soort dingen. Ik weet niets van honden, maar ik had toch wel ooit iets opgevangen?
‘Een vuilnisbakkenras,’ zei ik. Een slim antwoord, dacht ik, dan kon het nog vele vormen hebben.
‘Ach, een bastaardje, wat leuk,’ zei de vrouw met de zachte stem.
‘Ja heel leuk,’ zei de kalende man.
‘Wat voor kruising is het dan precies?’ vroeg de grijze vrouw. ‘Hoe moet ik dat zien?’
‘Poeh,’ zei ik. Ze liet me niet zomaar wegkomen met mijn leugens. ‘Al die namen gaan me op een gegeven moment wel duizelen hoor, dus ik heb eigenlijk geen idee meer. Het gaat me eerlijk gezegd ook meer om het dier zelf dan om alle bloedlijnen die er wel of niet achter zitten.’
Bluf. Riskant, maar misschien zou het werken. Ik had het gevoel dat ik de andere twee inmiddels wel had overtuigd, maar die lange grijze vrouw wilde maar niet loslaten, alsof ze mijn leugens kon ruiken. Het was waarschijnlijk verstandig om aan het woord te blijven, zodat zij geen kans kreeg om lastige vragen te stellen.
‘Het is in ieder geval een heel zelfstandig type,’ ging ik daarom verder. ‘Ik heb er eigenlijk geen kind aan. Hier in het park laat ik haar los, dan gaat ze rustig haar eigen gang en na een uurtje gaan we weer naar huis. Om eerlijk te zijn vraag ik me soms wel eens af wie nou wie uitlaat, als je begrijpt wat ik bedoel, haha.’
‘Haha,’ lachte de kalende man. ‘Dat heb ik nou ook altijd!’
‘Haha ja ik ook,’ grinnikte de vrouw met de zachte stem.
Ik keek nog eens over mijn schouder naar de struiken, naar de hond die ik niet had. Voor het eerst voelde het even zo treurig, mijn leugens, hoe ik deze mensen bedroog terwijl zij geen enkele kwaad in de zin hadden. Het was waarschijnlijk ook te doorzichtig allemaal, ik had niet eens een hondenriem bij me zoals zij, of iets om mee te gooien, of zo’n klein plastic containertje aan mijn riem met daarin plastic zakjes om de poep op te rapen. Ik zag er ook helemaal niet uit als iemand die een hond kwam uitlaten. Ik had geen bodywarmer aan, ik droeg sneakers die onhandig nat geworden waren van mijn wandeling door het gras. Het kon natuurlijk ook zijn dat ze mij alledrie niet geloofden, dat ze het spelletje gewoon maar meespeelden. Suspension of disbelief noemen ze dat in de literatuur toch? Je kan wel de hele tijd zeggen: dit is niet waar, dat is niet echt zo gegaan. Maar daar wordt het verhaal ook niet leuker van.
Terwijl ik hierover nadacht wist ik ook niet meer zeker waarom ik nou op deze mensen afgestapt was. Het was geen heel leuk gesprek tot nu toe, maar wat had ik er dan precies van verwacht? Hoe dan ook leek het me beter om het toneelstuk gewoon maar af te maken.
‘Hoe heet ze?’ vroeg de lange grijze vrouw. Ze maakte er echt een soort verhoor van. Zoals politieagenten dat doen, ze doen alsof ze al weten dat je liegt, zodat je dat zelf eerder zal toegeven. (Zo gaat dat in televisieseries in ieder geval, ik heb geen persoonlijke ervaring met politieverhoren.) Haar blik was streng, wat triomfantelijk. De kalende man boog zich weer voorover voor de frisbee van Balisto. Er was natuurlijk geen fout antwoord op haar vraag. Je kan een hond elke naam geven die je wil, al helemaal als het een vuilnisbak is.
‘Kevin,’ zei ik. Een jongensnaam, toch onhandig, tot nu toe had ik gedaan alsof de hond die ik niet had een teefje was.
‘Kevin,’ herhaalde de grijze vrouw.
Ik moest haar geen kans geven. Ik deed alsof ik ongeduldig werd en keek nog eens over mijn schouder. ‘Ik vraag me nou wel af waar Kevin blijft, hoor,’ zei ik. ‘Hopelijk is ze geen poep aan het eten.’ Misschien moest ik haar roepen. Dan zou ze wel overtuigd zijn toch? Je roept toch niet naar een hond als je geen hond hebt?
‘Kevin!’ riep ik. Het kon overtuigender, harder misschien? Langer? ‘Keee-viiin!’ Het klonk bijna als keffen, grappig, alsof ik zelf de hond was. Ik wilde me omdraaien naar de groep om te zeggen dat ik nu toch wel echt even zou gaan kijken waar ze bleef, en als ze aanboden te helpen zoeken zou ik dat vriendelijk afwimpelen. Welnee, dit gebeurt zo vaak. Maar voor ik dat kon doen begon het struikgewas te bewegen. Tussen de takken en bladeren kwam iets kleins, lichtbruins tevoorschijn en het kwam snel dichterbij. Was ik te ver gegaan? Had ik te overtuigend gelogen? Het was een klein behendig hondje, iets anders dan ik me had voorgesteld. Het kwam recht op me af en stopte pas met rennen toen het vlak voor mijn voeten stond. Het kon niet anders dan dat de anderen uit het groepje zagen dat ik hier zelf ook door verrast was, maar ik keek niet om, ik boog door mijn knieën.
‘Hee Kevin, daar ben je,’ zei ik terwijl ik het hondje over het hoofdje aaide en ik diep in haar donkere kraaloogjes keek om te zien of ze mij ook herkende.
2 notes · View notes