Luchtkonijn schreef een paar jaar geleden een novelle. Momenteel werkt ze aan een roman. Tijdens dat serieuze, zwoegende proces ontsnappen er soms verzonnen gedachtes of waarachtige fantasieën. Deze kan je hier lezen.
Don't wanna be here? Send us removal request.
Text
Twee dansers
Ik wou dat ik twee dansers was, dan kon ik samen spelen. Dan gooide ik mijzelf hoog de lucht in en viel ik daarna terug in veilige armen. Mijn evenbeeld en ik zouden soepel om elkaar heen draaien, lichtvoetig en met volle overgave. We zouden huppelen over grasvelden met madeliefjes, we zouden dartelen als jonge lammeren. Samen zouden we alles durven. Als twee kleine planeten, magnetisch aan elkaar verbonden, zouden we in concentrische banen rondom een magnifieke ster cirkelen. Dit zouden we heel lang volhouden want we waren immers kosmische wezens. Onze transcendente dans zou ons voorbij het niveau van aardse stervelingen tillen, zou ons transformeren tot vurige kometen en ons bewustzijn zou zich uitstrekken over vele lichtjaren in het oneindige heelal. Totdat ons zwaartepunt, de machtige ster, zou imploderen en we in dit ijle geraas uiteen zouden vallen tot een triljoen deeltjes. Fragmenten van de eindeloze dans van het bestaan. Als ik ooit twee dansers was.
0 notes
Video
tumblr
Literair optreden bij de Vorlesebühne, 28 september 2019.
# Kort, vreemd proza. # Stand-up Voorleestheater.
0 notes
Text
Onsterfelijk
Er was geen enkele ophef. Het werd niet aangekondigd als baanbrekend nieuws. Op een dag was het gewoon zo. Wij mensen waren onsterfelijk geworden. We stierven geen natuurlijke dood meer, en kwamen ook niet meer om bij verkeersongelukken of moordpartijen. De mens was een god geworden, we waren niet stuk te krijgen. Vreemd genoeg leek deze nieuwe situatie voor de meesten om mij heen doodnormaal, alsof het altijd al zo was geweest. Maar niet voor mij. Ik moest er erg aan wennen. Temeer omdat ik op die bewuste dag, waarop alles veranderde, had besloten een einde aan mijn leven te maken. Ik sprong van een brug en stond weer op. Ik gooide mezelf voor een trein en de trein ging kapot. Na vele mislukte zelfmoordpogingen gaf ik het op. Ik mocht dan wel een onsterfelijke god zijn, ik was nog steeds nergens goed in.
0 notes
Text
Franjes
Hij was neergestreken op een geruit picknickkleed alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Maar gewoon was het zeker niet. Een schaap in een trui in een stadspark dat zie je niet elke dag. Toch was er weinig ophef want niemand in het park leek hem nog te hebben opgemerkt. Het schaap keek zelf wel opmerkzaam rond en zag een sigaarrokende opa op een bankje, een paar loslopende honden en een handjevol spelende kinderen. Het was zonnig en een beetje frisjes, een echte mooie herfstdag, zeer geschikt om los te lopen. Maar het was ook maandagochtend en dan hebben de meeste mensen geen oog voor de zon maar hebben ze het druk met dringende zaken. Zaken die meestal te maken hebben met geld. En geld verdienen is natuurlijk veel belangrijker dan lummelen in een park met een vriend of een kopje thee drinken met een geliefde.
Een geliefde had het schaap niet. Niet dat het hem kon schelen want het schaap gaf niet zoveel om tastbare liefde, niet zoveel als de mensen tenminste. Misschien dat hij in de toekomst naar liefde zou verlangen maar vandaag op zijn geruite picknickkleed met franjes was het schaap heel tevreden met zijn eigen gezelschap. Intens tevreden was hij met die franjes, ze waren net zo blauw als de wolkeloze lucht. Hij had er lang naar moeten zoeken want vaak kwamen picknickkleden zonder franjes. Franjes maakten hem vrolijk net zoals Noorse truien. En als hij vrolijk was, wat eerlijk gezegd niet vaak gebeurde, kreeg het schaap de neiging om iets moedigs te doen. En iets moedigs betekende vaak dat hij iets nieuws wilde meemaken, iets anders wilde beleven.
En daar zat hij dus, midden in het park, drijvend op een picknickkleed met lichtblauwe franjes, op een herfstmaandag, in zijn Noorse trui. Door de mouwen van de Noorse trui staken zijn voorpoten en tussen zijn beide poten klemde hij een mok met hete thee. Het schaap blies voorzichtig de hete damp in sliertjes weg van zijn mok. Dan koelt de thee sneller af, had hij van horen zeggen. Het viel niet mee om een mok te balanceren tussen gladde harde hoeven. De kramp in zijn rechterpoot werd steeds heviger en het duurde niet lang meer of de pijn schoot door naar zijn gekromde rug die hij tevergeefs rechtop probeerde te krijgen. Zijn ruggengraat was niet gemaakt voor verticaal gemak en bleef als een stug elastiek terugbuigen richting een meer horizontale positie. Zijn bungelende voorpoten werden als magneten getrokken naar de grond, naar het vochtige gras waar zijn droge hoeven naar verlangden. Ondertussen kriebelde het picknickkleed aan zijn schapenkont.
Terwijl het schaap krampachtig probeerde te ontspannen, rolde een bal op het geruite kleed. Het kind dat bij de bal hoorde, rende naar het picknickkleed maar stopte toen hij het theedrinkende schaap zag. Zijn mond viel open en het schaap staarde koeltjes terug in de hoop dat het kind afgeleid zou raken door de verticale streepjes in zijn ogen. Het kind trok zich niets aan van de enge schapenogen en ging zomaar brutaal op het picknickkleed zitten. Het schaap kon hier niets tegen doen behalve zijn blik afwenden.
Het kind kroop langzaam richting het schaap en graaide naar de beker thee. Zonder de natuurlijke kracht om een voorwerp vast te kunnen houden, gaven de poten van het schaap het op. Het kind liet de beker vallen. Een natte vlek spreidde zich uit. Het schaap was gevallen en lag op zijn rechterflank te midden van de vochtige theeplas. Het kind schaterde het uit van pret en rolde zelf ook om van het slappe lachen. Ook de andere kinderen en honden in het park lachten in koor mee. Het picknickkleed bood het schaap geen bescherming meer. De franjes verstopten zich onder de rand en ook het schaap begon zich te schamen.
Het schaap was niet meer vrolijk toen hij in galop wegdraafde op zijn krachtige poten, maar zijn lijf was weer ontspannen en deed waarvoor het geschapen was. Zijn hoeven kusten het gras, zijn rug lag weer horizontaal en zijn blik was gericht op het oneindige niets. Bij de uitgang van het park stopte hij voor een kort moment en keek hij om naar zijn picknickkleed. Een hondje in een gebreide trui lag te ravotten op het geruite picknickkleed. Hij hapte naar de blauwe franjes en kon er geen genoeg van krijgen.
0 notes
Text
Een ander leven
‘Ik heb zo verschrikkelijk veel trek in iets anders. Altijd maar dat verdomde gras. Het komt mijn neusgaten uit.’ Berta bekijkt de anderen die verderop staan te grazen. De idioten. Elke dag dezelfde routine: happen, kauwen, malen en dan een stukje opschuiven in hetzelfde suffe weiland. Berta is stikchagrijnig. De onrust giert door haar lichaam. Zelfs de zwarte en witte vlekken op haar huid zitten vandaag te strak. Ze voelt het aan haar uiers. Er is iets op komst. Ze hoopt op iets groots en meeslepend.
Wanneer het precies is begonnen weet Berta niet meer. Het geheugen van een koe is nou eenmaal niet dat van een olifant. De dagelijkse rompslomp trekt gewoon voorbij zonder dat het een koe iets kan schelen. Zo was het ook voor Berta. Tenminste, tot voor kort. Misschien was het toen Klara voor de zoveelste keer weer begon te zeiken over Herman. Dat Herman ook nooit van zich liet horen. Alsof hij daar überhaupt een keus in had. Hij kwam af en toe langs, alleen wanneer de boer er zin in had. Herman had daar niets over te zeggen. Ook niet over te klagen overigens. De dames waren zenuwachtig wanneer Herman in aantocht was. Ook Berta was bloednerveus geweest. Maar na die eerste keer wist ze dat Herman nooit haar hoogtepunt zou worden. Ze maakte zich er niet druk om en genoot des te meer van de gewone dingen. De frisse buitenlucht. De zon die haar huid verwarmde. De vogels die haar zingend begroetten. Het zachte gras tussen haar poten.
Maar nu niet meer. Datzelfde gras is ze spuugzat. Waarom ook altijd diezelfde kutpaardebloemen. Eigenwijze snotneuzen zijn het, die brutaal hun kop omhoog blijven steken en niet weg te stampen zijn. Eigenlijk is Berta stinkend jaloers. Was ze maar zo’n fraaie zachte gele bloem, die nadat hij sterft zijn ziel in de vorm van witte dons laat wegvliegen naar een plek om opnieuw geboren te worden… Misschien zit ze wel gewoon in een verkeerd lichaam. Eigenaardig, door deze gedachte lijkt ze wel zo’n vreemde tweepoter. Zoals de boer, maar dan zo eentje uit de stad. Rare snuiters die lui, die hun vlekken en hun staart verstoppen onder lappen stof. Onlangs ving ze wat op toen een paar stadse tweepoters bij het hek stonden te praten. ‘Je zal maar terugkomen als zo’n koe. Dan heb je het echt niet goed aangepakt’, had er een gezegd. Gek, hoe die zinnen bij haar zijn blijven plakken. Als taai gras dat tegen haar verhemelte duwt. Met tegenzin neemt Berta nog een hap smakeloos groen en kauwt en herkauwt. Het malen heeft geen zin, ze krijgt de opmerking van de tweepoters niet weggeslikt. Ineens weet ze het. Ze spuugt het groen rigoureus uit en holt in een draf de wei af. Op naar het erf van de boer! Daar lopen van die gekke verenbalen rond, vogels die niet echt kunnen vliegen. Als ze echt een vorig leven heeft gehad, dan moet ze de proef op de som nemen. Haar staart zwiept wild heen en weer. Ze is zó benieuwd of ze ooit een tweepoter is geweest. Of misschien zelfs een éénpoter! Ze heeft geen idee wat voor beest dat is, maar het zal vast nog prachtiger zijn! Al hollend, begint het Berta te duizelen. Maar ze zet door. De kippen vliegen krijsend tegen het gaas op als ze het hek ramt. Ze pakt de eerste de beste die tussen haar poten fladdert. Met haar hoeven stampt ze op de veren om het vogelbeest in bedwang te houden. Onhandig stoeiend krijgt ze het toch voor elkaar een flinke hap te nemen.
Het valt niet mee met kiezen die normaal alleen maar gras vermalen. Maar wanneer haar tong het rauwe vlees proeft, weet ze genoeg. Dit heeft ze eerder gegeten.
0 notes
Text
Honger
Vannacht rende ik met enorme hazensprongen door een donker woud. Ik zat een andere haas achterna. Eenmaal aangekomen in zijn hol ontmoette ik zijn gezin. Maar zijn vrouw en kinderen roken dat mijn honger sterker was dan mijn medeleven. Misschien was ik dus eigenlijk een wolf. Of toch een mens, want ik scheurde niet met tanden maar at met mes en vork.
0 notes
Text
Purple
‘What the hell?’, the dog yelled out through the cafetaria. But the people around didn’t ask him what he was upset about. They simply heard a lot of loud barking. Some of them looked crossly aside or they eyed his owner who clearly couldn’t control her pet. Cat lovers. Such egotistic self righteous bastards.
The large guy who had stepped, with his heavy foot, on the dog’s paw didn’t address the dog but immediately apologized to Samantha. The dog didn’t know any Samantha but referred to his owner as High & Tall. She had long high blonde hair, tall legs that sprouted from high heeled shiny shoes and they went up to a short skirt that was higher than his shriveled toddler size body and old limps allowed him to jump. Not anymore at least.
‘O don’t worry about it, Sir’, Samantha replied in her squeaky voice. My Purple is a tough girl. Isn’t she lovely? She will be alright, won’t you Purple honey.’ As always this really hit a nerve in him. ‘No I won’t’, Purple sneared. ‘And stop calling me a she, you know I am a fucking boy.’
Somehow the old dog had grasped the difference between the human word-sounds ‘she’ and ‘he’ or he knew instinctively. Who knows what goes on in a dog’s head. Their brain is mostly about smell and scent. Purple was a dog who had been around. In his brain cells there were a million smell memories neatly organized. Stored in little bubbles. Ready to pop whenever he would encounter a familiar smell. Like the light scent of early frost on a cold winter day or the warm delight of freshly baked cake at 5 am. Or that sticky curious smell of a piece of liquorice that once stuck on his nose when he was still a puppy.
The mere thought of all these lovely, wonderful smells made Purple sigh deeply. He let go of his anger at mister Big Foot and miss High & Tall. Let silly humans be humans. What do they know about the world?
0 notes
Text
Tienduizend
Een maand geleden nam ik een wijs besluit. Ik besefte dat ik tijdens mijn sabbatical vooral een goede roman diende te schrijven en niet een fantastische blogger moest worden. Daarom nam ik mij voor pas weer een blogpost te plaatsen als ik de eerste tienduizend woorden van mijn roman had geschreven. Dat besluit nam ik terwijl ik met rasse schreden die magische tienduizend naderde. Het was slechts een kwestie van enkele dagen en dan zou ik mijn volgende blogpost kunnen beginnen met ‘Jippie-ja-jee, de eerste etappe zit erop, ik ben voorbij de 10.000 woorden.’
Het liep alleen een tikkie anders. Tijdens de dagen die volgden schreef ik gestaag door, maar in plaats van weelderig te groeien begon mijn manuscript juist te slinken. De oorzaak van dit groeiprobleem was vrij simpel. Ik was ondertussen een aantal scènes drastisch aan het herschrijven. Dat betekende weliswaar de creatie van gloednieuwe zinnen maar ook het wegwieden van onkruid (onnodige alinea’s die geen functie hebben) of het uitrukken van zelfs hele planten en struiken (stukken tekst die niet meer relevant bleken).
Voor enige objectiviteit over mijn dagelijkse vlijt, heb ik een programmaatje op mijn computer dat exact bijhoudt hoeveel woorden ik op een dag typ. Het telt alleen wat ik creëer, niet wat ik vernietig. Dus terwijl ik driftig zat te typen, zag ik mijzelf iedere dag aardig wat verse woorden produceren. Maar dat was slechts een bruto resultaat. Netto vertoonde mijn manuscript weinig groeispurt. Alle dooie takken, planten en struiken bij elkaar bleken simpelweg een grotere hoop te vormen dan de vers gegroeide blaadjes. En met die blaadjes bedoel ik dus gewoon woorden. (En nu genoeg van deze struikgewas-metafoor, het lijkt verdomme wel herfst!)
En zo vlogen mijn dagen en weken voorbij. Stiekem piepte ik er ook nog een weekje tussenuit, naar het o zo inspirerende Berlijn (mijn excuus: ik was essentieel als supporter bij de marathon). – Note to self: een weekje ertussen uit betekent ook dat de schrijfflow aardig uitdooft. Het waakvlammetje daarna weer aanwakkeren valt behoorlijk tegen. – En toen waren we zomaar ineens een dikke maand verder. En dan, terwijl je er helemaal niet meer zo mee bezig bent, geschiedt het wonder. Het is einde van de vrijdagmiddag en ik besluit dat het wel weer welletjes is geweest. Ik zie dat het programma aangeeft dat ik meer dan 1500 woorden heb getypt en ik ben best tevreden. Voordat ik mijn computer afsluit, kijk ik toch nog even naar het totaal aantal woorden dat mijn roman-in-wording nu telt: 10.046 woorden. Jippie-ja-jee! De eerste tienduizend is in the pocket! Morgen weer snoeien.
0 notes
Video
tumblr
Zo ziet dat er dan uit, zo’n troep losgelaten triatleten in het water. Net een school vette haringen, maar dan afgetraind.
0 notes
Text
Vage kennissen
12 augustus – Mijn sabbatical is nog maar een luttele week op gang en ik krijg mezelf maar weinig achter de laptop. Ik heb last van procrastinatie, een chique woord voor uitstelgedrag.
Zelfs het simpelweg staren naar het witte scherm gun ik geen kans. Ik mis de rust in mijn kont om überhaupt achter mijn bureau te gaan zitten. Nu vraagt de afgelopen week wel om enige relativering want eigenlijk was ik op een soort van mini-vakantie. Een soort van vakantie omdat ik samenwoon met een stoere vent die het in zijn hoofd haalde om een halve triatlon in de Belgische Ardennen te gaan doen. ‘Ja leuk, natuurlijk ga ik mee, maar ik ga ook schrijven hoor!’ En zo legde ik vol optimisme het volgende klaar om mee te nemen: een opschrijfschrift, twee notitieboekjes, een uitdraai van mijn verhaal tot nu toe én mijn laptop. Toen ik ook nog de stekker erbij deed, wist ik ergens wel hoe overdreven dat was. Want hoeveel uur zou ik echt aan het typen geraken?
Afijn, terug naar mijn schrijfvoornemens voor mijn mini-vakantie. Om eerlijk te zijn, ik had niet hele hoge eisen aan mezelf gesteld. Ik weet ook wel dat de eerste paar dagen van een vakantie bij mij vooral uit slapen en niks doen bestaan. Meestal gaat dat na een dag of twee over in vrolijk lanterfanten. Voor mij is zoiets een geslaagde vakantie, want geen wifi dwingt mij tot verveling en dat is juist een goede manier om ruimte in mijn hoofd te maken om verhalen te creëren. Het echte schrijven zou er wellicht niet in zitten, maar ik zou minstens mijn verhaalfragmenten herlezen en weer eens goed bezig zijn met de karakters. Het lanterfanten op dag 2 bestond ditmaal vooral uit een boek lezen in de zon naast een prachtig stuwmeer terwijl de sporters als een school vliegende vissen door het water klieften. Ik was nauwelijks een paar pagina’s verder toen de eerste razendsnelle atleten al het water uitklommen en voorbij raasden op hun super-de-luxe racefietsen. Tussen het lezen door tuurde ik ongeveer elk half uur naar die luidzoemende zwerm racers op zoek naar mijn eigen Speedy Gonzales en wanneer hij vrolijk lachend voorbij sjeesde zwaaide, klapte of stootte ik zomaar een bemoedigende kreet uit.
Vakantiedag 2 was voor mij dus warempel nuttig lanterfanten terwijl anderen zich in het zweet werkten tijdens de nationale Belgische halve triatlonkampioenschappen. Ik was daarbij vooral in het gezelschap van mijzelf en een enkele vrolijke mede-supporter, maar zeker nog niet in het gezelschap van mijn romanpersonages. Die kwamen pas voor het eerst in beeld op dag 4 tijdens een wandeling in een natuurgebied waarbij Speedy en ik vooral Duitstalige Belgen tegenkwamen. Al wandelend speculeer ik hardop over ‘hem’ en ‘haar’, de twee personages in mijn roman. Wie zijn het ook alweer, wat drijft ze, wat zijn hun gewoontes, hun angsten, hun gektes, en de hamvraag: hoe verhouden ze zich tot elkaar?
Het nadenken over mijn romanfiguren is vooral een proces van hernieuwde kennismaking. Ze bestaan al meer dan een jaar, ooit ontsproten binnen een kort verhaal. Ze zijn inmiddels wel behoorlijk verwaarloosd het afgelopen half jaar dus het is hard werken om het contact te herstellen. Het zijn nog geen oude vrienden die je jaren niet heb gesproken en waarmee je meteen weer klikt als je elkaar tegenkomt. Nee, deze twee romanfiguren zijn op z’n best een stel vage kennissen waar je per toeval een korte reis mee heb gemaakt. Je beloofde elkaar foto’s te sturen, maar het is er nog steeds niet van gekomen.
17 augustus – Eindelijk. Na een aantal dagen uitstelgedrag (of in beter Nederlands: geklooi) slaag ik er warempel in om mijzelf vast te plakken aan bureau en laptop. Al kleeft de lijm nog niet zo goed en loop ik veel op en neer naar wc, koelkast en huiskat, toch keer ik telkens weer terug naar dat ene verhaal. Ik ben vooral aan het herlezen, zonder al te veel te herschrijven (daar kan een mens zich totaal in verliezen zonder dat er iets opschiet). Hier en daar creëer ik wat nieuwe halve zinnen en soms ontspruit er een kersverse alinea. Het herlezen is het herbeleven van die eerdere korte reis, zo’n 8000 woorden lang, een verhaallengte die ik nooit eerder bereikte (joehoe!) maar bij lange na nog niet voldoende voor een heuse roman. Dus ik moet nog even doorschrijven. En verder optrekken met mijn romanfiguren. Ik weet niet of ze mijn aanwezigheid zo interessant vinden maar zij beginnen mij gelukkig weer opnieuw te boeien.
0 notes
Text
Proloog
21 juni 2016 – Terwijl de zomer begint, ben ik in mijn hoofd voortdurend aan het rekenen. Nog 3 weken, dan verhuizen we. Over 4 weken slaap ik vast beter in mijn nieuwe slaapkamer. Nog 5 weken om mijn lopende opdrachten af te ronden. Over 6 weken, dan mag ik uitrusten.
Deze wiskundige planning sloeg natuurlijk helemaal nergens op en was slechts een schamele poging van mij om alle veranderingen die speelden het hoofd te bieden. Want het loopt zoals het loopt. Ik kan het leven nog zo goed op een rijtje denken te hebben, er gebeurt altijd wel iets dat je bootje uit balans brengt. Mijn grote struikelblok is dan ook nog de illusie te hebben dat ik met al mijn vergaarde levenservaring en wijsheid inmiddels heus wel tegen een stootje kan. Maar levenservaring en vermeende wijsheid vallen overboord wanneer er een tsunami over je heen trekt. Te midden van zo’n storm krijg ik last van existentiële twijfels. Doe ik wel iets nuttigs met mijn leven? Wat voor koers ben ik eigenlijk aan het varen? Heb ik überhaupt een bestemming of een plan? Als het gaat om de gebruikelijke mijlpalen in het leven (kinderen, trouwen, carrière maken), lijk ik behoorlijk ambitieloos. Maar schijn bedriegt. Vandaag stap ik uit de kast. En in de boot. Ik wil niet langer mijn ambitie de kop indrukken. Meestal was ze zo diep opgeborgen dat ik vergat dat ze nog leefde. Ondertussen lag mijn kans er al die tijd. Die boot, waar ik stiekem wel eens instapte, zonder uit te varen. Er was immers nog zoveel te zien en te beleven op het vasteland. Bovendien ben ik ook heel snel zeeziek. 3 augustus 2016 – Vandaag is het zover, vanaf nu geen excuses meer, ik wil de boot niet missen. Ik vaar naar onbestemde wateren. Het komende half jaar ga ik fulltime werken aan mijn eerste roman. Het mooie van ouder worden is dat ik minder bang word. Ik merk al een tijdje dat ik me niet meer laat leiden door de angst om te falen, maar meer bezig ben met het plezier van het creatieve schrijven. Ik heb geen watervrees meer (misschien scheelt het dat ik tegenwoordig de borstcrawl kan zwemmen). Op mijn reis verwacht ik van alles tegen te komen: vreemde vogels, pratende vissen, harige onderwatermonsters en natuurlijk een paar waanzinnige eilanden. Het zal niet altijd makkelijk zijn. Ik zal ongetwijfeld geteisterd worden door stormen, tornado’s, Poseidon en de Kraken. Ook verwacht ik een flinke dosis Remi, tijdens windstil dobberen, en hallucinerende zonnesteken. Of ik mijn eindbestemming zal bereiken, is nog onbekend. Misschien strand ik op een onbewoond eiland of transformeer ik in een grote rode schildpad. Hoe dan ook, het zal de moeite waard zijn.
0 notes