Het Lichtatelier restaureert industriële lampen op ambachtelijk manier in het atelier in Enschede. De lampen worden voorzien van nieuw schakelmateriaal. In het atelier in Enschede worden staande lampen, tafel-, muur-, bureau-, wand- en hanglampen verkocht. Onze collectie telt meer dan 100 verschillende soorten industriële lampen, afkomstig uit Enschede (textiel), Twente, Nederland, België, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Daarnaast hebben wij klokken en schakelkasten in ons assortiment.
Don't wanna be here? Send us removal request.
Text
James Dixon en zonen
The book "Illustrated Sheffield Guide" by Pawson & Brailsford first published in 1862.
De fabricage van tafelzilver in de Engelse fabrieksstad Sheffield kent een lange geschiedenis. De grootste bestekfabriek die deze stad kende was die van James Dixon. Hij was één van de meest toonaangevende Britse fabrikanten van de Industriële Revolutie.
In 1806 vestigde zilversmid James Dixon samen met Thomas Smith zijn bedrijf aan Silver Street in Sheffield. De fabriek verhuisde in 1824 naar Cornish Place, een groot terrein gelegen aan de rivier de Don. Die plaats bood plaats aan grotere werkplaatsen, laboratoria, gieterijen, kantoren en magazijnen.
De fabricage van tafelzilver in de Engelse fabrieksstad Sheffield kent een lange geschiedenis. De grootste bestekfabriek die deze stad kende was die van James Dixon. Hij was één van de meest toonaangevende Britse fabrikanten van de Industriële Revolutie.
In 1806 vestigde zilversmid James Dixon samen met Thomas Smith zijn bedrijf aan Silver Street in Sheffield. De fabriek verhuisde in 1824 naar Cornish Place, een groot terrein gelegen aan de rivier de Don. Deze plek bood plaats aan grotere werkplaatsen, laboratoria, gieterijen, kantoren en magazijnen.
Thomas Smith ging in 1823 met pensioen. Zijn plaats werd ingenomen door Willem Frederick Dixon, de oudste zoon van James. De naam van het bedrijf werd James Dixon & Son.
Na overname van de firma Nicholson, Ashforth en Cutts in 1830 konden producten ook worden verzilverd en verguld. Met de komst van James Willis Dixon, James’ tweede zoon, werd de bedrijfsnaam veranderd in James Dixon & Sons. In 1836 werden lepels en vorken van nikkelzilver gemaakt - een legering van nikkel, koper en zink. Vanaf 1848 werden producten ook gegalvaniseerd. Rond 1850 volgden verschillende uitbreidingen waaronder een stempelwerkplaats, showrooms, galvaniseerinrichtingen en uitbreiding van de magazijnen.
De firma nam deel aan de wereldtentoonstelling in 1851 en won vele prijzen. Vanaf 1879 voerde het bedrijf het logo van een trompet met een vlag.
Het bedrijf bereikte zijn hoogtepunt in 1914 met de levering van producten tot in Amerika. De fabriek was toen nog stoomgedreven en telde zo’n 1000 arbeiders. Na de 1e Wereldoorlog werd de fabriek geëlektrificeerd. Na 1920 nam de productie van zilver en verzilverd bestek af en werd overgegaan op roestvrijstaal.
In 1920 werd de firma omgezet in een naamloze vennootschap en in 1930 werd de firma William Hutton & Sons Ltd opgenomen in James Dixon & Sons Ltd. Na een financiële crisis in 1980 werd de productie in Cornish Place in 1992 stilgelegd.
De indrukwekkende gebouwen van Cornish Place hebben een prachtige nieuwe bestemming gekregen: ze zijn rond 2000 gerestaureerd en tot appartementen verbouwd.
0 notes
Text
Le Charbonnage du Hasard
In 1850 werd voor deze mijn in het Belgische dorpje Cheratte de eerste schacht met een diepte van 250 meter gegraven. In 1920 werd een tweede en in 1953 een derde schacht in bedrijf genomen. In de jaren '30 beleefde de mijn zijn hoogtijdagen met 1500 mijnwerkers en vier schachten, waarvan de diepste 481 meter de grond inging. Door de verschillende bouwperiodes hebben de verschillende delen van Le Charbonnage du Hasard elk een eigen bouwstijl. De gebouwen en torens van de eerste mijn zijn gebouwd in de stijl van een versterkte middeleeuwse burcht. De typische Malakofftoren, met zijn kantelen en Gothische ramen, werd gebouwd om de eerste schacht te bedienen. Deze toren is zeer bijzonder vanwege de positie van de ophaalmachine: recht boven de schacht.
In de jaren ‘50 werd de eerste mijn stilgelegd en werden de gebouwen hiervan in gebruik genomen voor waslokalen en administratie. Toen de mijn in 1977 werd gesloten werkten hier meer dan 600 mijnwerkers. De oude mijn met daaromheen de kleine arbeidershuisjes ligt midden in het dorp. Na jarenlange leegstand hebben de fraaie gebouwen de status van industrieel monument en krijgen een nieuwe bestemming.
0 notes
Text
Howard Works
In 1903 vestigde zilversmid Frank Cobb zijn bedrijf in West Street. Ze was gespecialiseerd in fijn tafelzilver zoals bestek, servetringen, presenteerbladen en theekannen. De fabriek groeide uit tot één van de grootsten op dit gebied. Ook geregistreerde zilvermerken werden in Sheffield geproduceerd.
Het bedrijf groeide gestaag. De firma Boardman, Glossop & Co, eveneens producenten van tafelzilver in Sheffield, werd in 1923 overgenomen. In 1927 telde Frank Cobb & Co. Ltd Cutlers 250 medewerkers.
Ten behoeve van de grootschalige produktie van roestvrijstalen tafelmessen in de jaren ’30 werd de fabriek verder uitgebreid. In 1933 verhuisde de fabriek naar Howard Works in Broad Street.
In 1934 liet Frank Cobb de letters ‘FC’ als merknaam registreren. Na zijn dood in 1957 bleef de Frank Cobb Group bestaan. In de jaren ’70 volgde een fusie met Cooper Brothers en ging het bedrijf verder als Cooper-Cobb. Later volgde nog een overname door British Silverware. Echter vanwege de steeds minder wordende vraag naar luxeproducten en concurrentie vanuit Japan moest de fabriek uiteindelijk in 1986 worden gesloten.
0 notes
Text
ENKA
In 1919 gaf dr. J.C. Hartogs opdracht tot het bouwen van een grote kunstzijdefabriek in Ede. Een reusachtige complex, in een vierkant gebouwd als een fort, met stevige torens op de vier hoeken en een grote toegangspoort in het midden werd in 1922 in gebruik genomen.
Ede was toen een klein dorpje, waar de fabriek grote invloed op zou hebben. In 1928 was de Enka in Ede de grootste fabriek van Nederland. In dat jaar werkten hier ruim 5200 mensen, waarvan meer dan 3200 meisjes en vrouwen, met werkweken van 54 uur.
De fabriek werd in 2002 stilgelegd, waarbij de 550 medewerkers hun baan verloren. Belangrijke gebouwen van de oude fabriek zijn nu rijksmonumenten en worden herontwikkeld waarbij plaats is voor woningen en bedrijven
0 notes
Text
Spanjaard Stoom Spinnerij en Weverij
Salomon Jacob Spanjaard was de grondlegger van de handelsfirma S.J. Spanjaard (+/- 1828). Aanvankelijk bezat hij een winkel en was werkzaam als marskramer. Rond 1850 was de firma uitgegroeid tot een bloeiend textielbedrijf dat al 50 handweefgetouwen exploiteerde.
In 1863 werd de firma verkocht aan de zonen Jacob en Levie. Onder hun leiding werd in 1864 Spanjaards eerste stoomfabriek met 180 weefgetouwen gebouwd.
De firma groeide uit tot de grootste werkgever in Borne. In de hoogtijdagen na de oorlog werkten hier meer dan 2000 mensen. De produkten Cinderella en Rheumanella-lakens, Teddy-luiers en Kenmore-overhemden waren van hoge kwaliteit en beroemd in heel Nederland.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor de textielindustrie in Twente haar prominente plaats door de opkomst van de lagelonenlanden. Spanjaard werd in 1961 ingelijfd door Nijverdal-Ten Cate. In 1971 werd Spanjaard na meer dan 120 jaar gedwongen zijn deuren te sluiten. De fabriek werd in 1984 afgebroken.
0 notes
Text
Courtrai
De Belgische industriestad Kortrijk/Courtrai kent een lange geschiedenis in de textiel. In de 13e eeuw werden in Kortrijk lakens van vlas gemaakt gevolgd door linnen. Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw werden grote textielfabrieken op diverse locaties in en rond de stad gebouwd. Kanaal Bossuit-Kortrijk verbond de Kortrijk rechtstreeks met de Schelde. In de 19e en 20e eeuw was Kortrijk dan ook een belangrijk centrum van de vlasnijverheid en andere soorten industrie.
Kortrijk is gedurende de eerste en tweede wereld oorlog gebombardeerd waarbij veel gebouwen en de spoorbaan werden verwoest. Veel is herbouwd na de oorlogen.
Tegenwoordig is Kortrijk nog steeds bekend vanwege zijn textielindustrie, als inkoopstad en zijn centrumfuncties, i.e. tewerkstelling, dienstverlening en onderwijs.
0 notes
Text
Cokesoven van Sluiskil
De cokesfabriek van Sluiskil was de tweede in Nederland. De eerste was in 1907 in Maastricht geopend. Hoogovens in IJmuiden zou pas in 1924 worden opgericht.
In 1911 had een consortium van vijf staalfabrikanten uit België en Frankrijk, de Association Coopérative Zélandaise de Carbonisation (ACZC), in Sluiskil een cokesfabriek laten bouwen. Deze lag aan het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Dit was een gunstige vestigingsplaats voor de fabriek. De kolen werden uit Engeland en het Ruhrgebied door het Kanaal Gent-Terneuzen aangevoerd, de cokes werden per spoor naar de Belgische en Franse hoogovens afgevoerd.
De cokesfabriek werd in 1959 en 1962 uitgebreid met nieuwe batterijenovens. Het duurde zeker twee maanden voordat deze ovens op temperatuur - rond 1300 ºC - waren gestookt. Daarna verwerkten ze steenkool zonder ophouden, dag en nacht. De kolen werden in de ovens verhit. Daarna werden de kolen met een trein naar de blustoren werden gereden om daar met water geblust te worden.
Na de hoogtijdagen in de jaren ‘50 volgde een crisis in de staalindustrie. De vraag naar cokes zakte in en de prijzen op de wereldmarkt daalden gevolgd door de komst van goedkopere cokes uit China begin jaren ‘90. De cokesfabriek in Sluiskil werd in 1999 stilgelegd.
De fabriek werd overgenomen door recyclingbedrijf Heros. Deze behield de gebouwen en installaties, zoals de silo’s en kranen aan de kade, die konden worden gebruikt. De schoorstenen werden neergehaald, de cokesovens afgebroken.
In de oude elektrische centrale was de authentieke elektrische installatie met stoomgenerator nog aanwezig. De nog aanwezige autenthentieke elektrische installatie met stoomgenerator uit 1912 is nu te zien in zien in het Industrieel Museum Zeeland in Sas van Gent.
0 notes
Text
Hoogovens van Clabecq
De geschiedenis van de hoogovens van Clabecq gaat terug tot in de late middeleeuwen. In 1752 stond hier een smederij die werd aangedreven door een watermolen aan de rivier de Senette. Deze molen dreef aanvankelijk ook een korenmolen aan.
Het bedrijf, onder de naam 'Fonderie et Platinerie de Fer’, groeide snel en bevatte in 1819 talrijke installaties en zelfs een kleine hoogoven. Dit bedrijf ging in 1829 failliet.
Na het faillisement was er een doorstart. Josse-Philippe-Edouard Goffin richte Forges de Clabecq op. De hoogoven goeide aanzienlijk na de voltooiing van het kanaal van Charleroi-Brussel. Het duurde echter tot na 1850 voor er van een echte fabriek sprake was. Charles-Henri Goffin hielp zijn broer Josse-Philippe-Edouard met de oprichting van een walserij met een verbinding tot het spoorwegennet. In 1888 werd de bedrijfsvorm omgezet in een Naamloze Vennootschap.
In de jaren ‘70 beleefde het bedrijf zijn hoogtijdagen. Het omvatte toen hoogovens, walserijen, een installatie voor continu-gieten, een gieterij en een elektrische staalfabriek. Er werkten toen 6000 arbeiders.
Vanwege sterk fluctuerende grondstofprijzen was een faillissement onafwendbaar. Na de Oliecrisis in 1973 begon de neergang van de staalproductie in Europa. De eerste stakingen in 1993 werden snel gestopt door de vakbondsleiding. Er volgden zeer bewogen jaren voor de fabriek. Na het onvermijdelijke faillissement in 1996 drukten de werknemers hun woede uit over de schandalige rol van de banken. De slogan ‘On marche parce que rien ne marche! (Wij marcheren omdat niets functioneert!)’ vat het algemene gevoel samen van de 30.000 mensen, verzameld rond vakbondsleider Roberto D'Orazio, die in 1997 in Clabecq deelnamen aan de ‘veelkleurige’ mars voor werkgelegenheid. Tijdens deze protestmars, één van de grootste ooit in België, schreeuwden de deelnemers hun ongenoegen uit over de vernietiging van banen als gevolg van de globalisering van de economie.
In 2008 begon de afbraak van de fabriek met behulp van springstoffen. De val van Hoogoven 6 in 2012, een gigantische installatie die meer dan een eeuw lang het landschap aan het kanaal Brussel-Charleroi bepaalde, betekende het einde van een eeuwenoude traditie van metaalnijverheid in deze omgeving.
Enkele gebouwen, waaronder de watertoren, bleven bewaard. Het noordelijke deel van het fabrieksterrein is herontwikkeld als een gemengde stadswijk.
0 notes
Text
Büning
De voormalige weverij van de broers Büning in de Duitse textielstad Borken werd in 1871 opgericht. Gedurende 110 jaar werden hier linnen stoffen geweven. In 1877 werkten hier 70 arbeiders en telde de fabriek 70 weefgetouwen.
Vanaf 1917 dreef een stoommachine 300 weefgetouwen en overige machines aan. De machinekamer was in tegenstelling tot de produktieruimtes in de fabriek stofvrij en altijd opgeruimd en in perfecte staat. Alle onderdelen van de stoommachine waren keurig gepoetst en werden in topconditie gehouden. De machinekamer was het visitekaartje van de fabriek. Vol trots werd de indrukwekkende machine aan de bezoekers getoond. De stoommachine heeft tot 1965 gedraaid. Daarna ging de fabriek over op elektrische aandrijving van de machines. De stoommachine werd na uit gebruikname niet verwijderd, zoals bij alle andere bedrijven wel gebeurde.
In 1981 werd de fabriek zonder faillissement gesloten, waarna alle werknemers zonder ontslag met pensioen gingen. Daarna werden verschillende oude weefmachines, de stoommachine en vele andere voorwerpen verplaatst naar Museum TextilWerk Bocholt.
In dit fraaie museum is een reproductie van een historische weverij te zien die regelmatig in werking wordt gesteld. De indrukwekkende stoommachine van Weberei Büning staat opgesteld in de prachtige machinekamer van het museum.
0 notes
Text
Peter Behrens
Architect Peter Behrens was vanaf 1907 bij AEG in dienst. Hij had grote invloed op de uitstraling van het bedrijf en ontwierp de huisstijl, waaronder het karakteristieke AEG logo en diverse toestellen, o.a. lampen en gebouwen. Daarmee was hij de eerste industrieel ontwerper.
In die tijd werden industriële producten geheel functioneel ontworpen. Artistieke en esthetische waarde waren onbelangrijk bij in massa geproduceerde goederen. Dit betekende dat er geen harmonie bestond tussen vorm en functie. Met zijn komst bij AEG bracht Behrens een nieuwe filosofie. Deze zou veel gevolgen hebben, niet alleen voor het bedrijf en haar producten, maar ook op het productontwerp in het algemeen.
Om Behrens te citeren: ‘Design gaat niet over het verfraaien van functionele voorwerpen, maar over het creëren van een vorm die in overeenstemming is met het karakter van het voorwerp’.
1 note
·
View note
Text
BSG
Baumwollspinnerei Gronau werd in 1890 gebouwd en was één van de grootste textielfabrieken in de Duitse provincie Westfalen. Hier werden garens gesponnen van katoen en van kunstvezels. De fabriek was uitgerust met een voor die tijd zeer moderne techniek. In 1996 werd de BSG als één van de laatste textielfabrieken in de omgeving gesloten.
De elektrische installaties, inclusief de verlichting en de elektrische centrale, werden geleverd door AEG, destijds één van de grootste en meest vooraanstaande bedrijven ter wereld op dit gebied.
Zie ook:
0 notes
Text
Bontweverij Enschede
De bekende fabrikant E. Ter Kuile bouwde in 1859 in Enschede een mechanische weverij die zich de jaren daarop enorm uitbreidde. In 1960 werd deze fabriek opgenomen in de Nederlandsche Bontweverij N.V.
Tussen 1967 en 1977 sloten bijna alle textielfabrieken in snel tempo de deuren. De neergang van de textielindustrie betekende ook het einde van deze fabriek, die in 1980 haar poorten sloot. De gebouwen kwamen leeg te staan en zijn in 1996 afgebroken, waarna het terrein nog een tijd dienst heeft gedaan als parkeergelegenheid.
Op het terrein van de voormalige Bontweverij, dat zich aan de oostkant van het centrum van Enschede bevindt, is een nieuwe woonwijk gebouwd waarvan de woonlocatie ‘De Bontweverij’ deel uitmaakt.
0 notes
Text
Blenken
In 1764 vestigde de rietmaker Hendrik Blenken zich in Enschede. Hij richtte een rietmakerij op die in 1832 als kammenmakerij door zijn oudste zoon Hendrik Blenken (II) werd voortgezet. Diens zoon Hendrik Blenken (III) mechaniseerde deze. Na zijn dood werd de zaak overgenomen door J.B. Blijdenstein. De firmanaam H. Blenken werd behouden. In 1867 vestigde hij een nieuwe ‘stoomfabriek’ in Enschede.
Hier werden alle soorten katoenen garens, waaronder breikatoen en garens voor visnetten geproduceerd. Vanaf 1885 werden ook weverskammen en weversrieten voor textielmachines geproduceerd en was de fabriek toeleverancier van onderdelen aan de textielfabrieken in de omgeving. In 1898 werd de fabriek geheel verwoest door een brand die zo hevig was, dat ze in de wijde omtrek te zien was.
De fabriek werd op dezelfde plaats herbouwd. Vanaf 1930 werden hier ook getwijnde garens geproduceerd en werd de fabriek gemoderniseerd met eigengebouwde machines en een grote wals- en draadbewerkingsafdeling. In 1960 werkten hier 200 arbeiders.
Na de teloorgang van de Twentse textielindustrie werd de productie voortgezet en werden de producten geëxporteerd. Na 130 jaar sloot de fabriek in 1996 haar deuren, waarna de gebouwen zijn afgebroken. In 1999 is op dit terrein het wooncentrum ‘De Blenken’ gebouwd.
0 notes
Text
Boekelosche Stoom Bleekerij
De BSB is in de 19e eeuw door Gerrit Jan van Heek gesticht. Architect G. Beltman tekende in 1888 de plattegrond van dit indrukwekkende fabriekscomplex in Boekelo en nam ook de bouw voor zijn rekening.
De fabriek maakte deel uit van het omvangrijke concern Van Heek & Co en had een belangrijke plaats in de Twentse Textielindustrie. Aanvankelijk gebouwd als stoomblekerij en later werden a.g.v. nieuwe bewerkingen van de textiel nieuwe afdelingen bijgebouwd. Door de toenemende vraag naar geverfd doek werd in 1907 een ververij gebouwd, vanaf 1935 werd er ook kunstzijde bewerkt. Langzaam veranderde het bedrijf in een textielveredelingsbedrijf. Ruwe textiel werd verwerkt tot kleurrijke producten die de mens sierden en beschermden. Het bedrijf werd in 1955 grondig gemoderniseerd door de ingebruikname van een continubleek. Tot in de jaren ‘80 van de vorige eeuw was de belangrijkste activiteit het bedrukken van kleding en lingeriestoffen, later werd dit het bedrukken van gordijn- en meubelstoffen.
De BSB beleefde haar hoogtijdagen in de jaren ´50 en bood toen werk aan zo’n 1000 arbeiders. De fabriek had grote invloed op het sociale en culturele leven in Boekelo. Vele mensenlevens waren met de fabriek verbonden. Generaties hebben hier gewerkt, soms hele gezinnen, zelfs families. Hier zijn zelfs huwelijken ontstaan.
Na bijna 80 jaar van onafgebroken activiteit moest de fabriek in 1965 haar poorten sluiten. In 1972 ging het bedrijf na diverse fusies en verhuizingen verder als deel van Texoprint. Begin jaren ´90 werkten hier 300 mensen. Texoprint ging in 2002 failliet. Enkele fraaie gebouwen van de oude fabriek, onder meer het pakhuis, het ketelhuis, de machinekamer zijn samen met de schoorsteen bewaard gebleven en hebben een woonfunctie gekregen. De wijk rondom het complex heet thans ‘De Bleekerij’
1 note
·
View note